Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de doopvont

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de doopvont

11 minuten leestijd

Boekbespreking:

'Zal men ook de jonge kinderen dopen? — Ja, want mitsdien zy zowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zyn en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door de doop, als door het teken des verbonds, de Christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het oude verbond of testament door de besnijdenis geschied is, voor dewelke in het nieuwe verbond de doop ingezet is. (Catechismus, vr. & antw. 74).

, Enkele jaren geleden verscheen bij uitgeverij De Groot-Goudriaan een kloek en voornaam uitgevoerd boek over de praktijk en de geschiedenis van het heilige avondmaal. „Bij brood en beker" was de titel. Het lag toen al in de bedoeling eertijds een dergelijke studie over het sacrament van de heilige doop het licht te doen zien.

Welnu, een aantal maanden geleden kwam het bedoelde boek uit. De titel staat boven dit artikel. Het boekwerk kenmerkt zich zowel door zijn formaat (wel 619 pagina's dik), zijn uitvoering („een vorstelijk boek" zo las ik ergens) als door zijn sublieme inhoud. De redaktie wordt gevormd door prof. dr. W. van 't Spijker, dr. W. Balke, drs. K. Exalto en de heer L. van Driel.

• Er staat geschreven.... De ondertitel geeft al aan dat de inhoud kan worden onderscheiden in een uitlegkundig en een historisch gedeelte: „leer en gebruik van de heilige doop in het nieuwe testament en in de geschiedenis van de westerse kerk". Het avondmaalsboek bevatte daarnaast nog een praktisch deel; dat wordt hier gemist.

Het boek opent met verreweg het uitvoerigste hoofdstuk (pagina's 9 t/m 133). Prof. dr. J. P. Versteeg behandelt hierin „de doop volgens het nieuwe testament". Op nauwgezette en integere wijze doorzoekt en analyseert hij de schriftgegevens aangaande de doop. De grondigheid waarmee hij te werk gaat, komt gelukkig niet in mindering op de bevattelijkheid; ook de niet-theoloog kan hier heel goed terecht. Overigens geldt dat van het hele boek.

Evenals enkele jaren geleden dr. De Ru in zijn dissertatie aantoonde, maakt ook Versteeg duidelijk dat de kinderdoop een voluit schriftuurlijke zaak is. Deze stelling is door de eeuwen heen bestreden geweest, maar is mijns inziens onweerlegbaar. Voor wie op dit punt zijn twijfels heeft, kan dat alleen al aanleiding zijn dit studieboek ter hand te nemen.

Meermalen wijst de schrijver erop dat de doop niet automatisch of magisch in het heilswerk van Christus doet delen; de doop is daarentegen gericht op het persoonlijk geloof en de daarmee gegeven levensvernieuwing. Deze uitspraak herirmerde me aan de „vermaning aan de ouders" in het doopformuUer, dat we de doop „niet uit gewoonte of bijgelovigheid (mogen) gebruiken".

# ....Er is geschied

Het tiveede gedeelte van het boek, gewijd aan de leer en het gebruik van de doop door de eeuwen heen, valt uiteen in een groot aantal hoofdstukken. Ter sprake komen: de doop in de vroege kerk (dr. J. H. van de Bank), in de middeleeuwen (dr. W. Balke), hï] Luther {dts. K. Exalto), bij Zwingli, Bullinger enBucer {prof. dr. W. van 't Spijker), bij Calvijn (prof. dr. J. van Genderen), bij Menno Simons (drs. K. Exalto), in het doopformuUer (dr. C. A. Tukker), bij de puriteinen (prof dr. C. Graafland), ten tijde van de nadere reformatie (dr, T. Brienen), bij de labadisten (prof dr. C. Graafland), bij de afgescheidenen (prof dr. W. van 't Spijker), bij Wormser en Hoedemaker {dx. L. G. Zwanenburg), in de gereformeerde gezindte {proï. dr. C. Graafland), bij J^ar/ Earth (dr. R. H. Bremmer), bij reveil, zending en oecumene (drs. C. Blenk), in de pinksterbeweging en de charistische beweging (prof. dr. W. van 't Spijker) en tenslotte „de doop als teken en zegel" door dezelfde schrijver.

Het is onmogelijk u in het korte bestek van dit artikel een goede indruk van elke bijdrage te bieden. Dat hoeft ook niet, denk ik. Deze opsomming alleen al is een uitnodiging het boek zelf aan te schaffen en te (her)lezen. De onderscheidene auteurs hebben er ernst mee gemaakt de worsteling van de kerk der eeuwen om het verstaan van dit sacrament te laten zien. De gemeente van de 20ste eeuw is boven dit tasten en zoeken nog niet verheven. Ook onze jaren kennen (helaas) de harde discussies over de waarheid van dit vertederende sacrament. Eigenlijk is dat geen wonder, zo meent de redaktie in haar Woord vooraf; „de hele theologie komt los in de enkele druppels water der besprenging: de leer van de kerk, de belijdenis van Christus, het werk van de Heilige Geest, ja welk onderdeel van de theologie heft geen verbinding met dit sacrament".

Van deze samenhangen en het verstaan daarvan iets te laten zien, is het doel van dit boekwerk. En daarin zijn ook de historische opstellen uitstekend geslaagd. De hoofdlijn van een aantal bijdragen wil ik hieronder aangeven.

# Belofte....

Heel boeiend vond ik het hoofdstukk over de doop in de vroege kerk. Deze eerste periode van de kerk is, denk ik, (al te) onbekend. Welk een worsteling om de ware leer heeft toen al plaats gevonden. In de vierde eeuw leefde de kerkvader Augustinus. Zijn theologie was gestempeld door de belijdenis van de genade. Zo pleitte hij — naast de volwassendoop — voor de kinderdoop als Gods genadig antwoord op de verlorenheid van een kind. „In de nog niet gedoopte en pasgeborenen is Adam te herkennen; in de gedoopte pasgeborenen en daardoor wedergeborenen is Christus echter te herkennen. Wie Adam niet herkent in de pasgeborenen, zal ook Christus niet kunnen herkennen in de wedergeborenen".

Drs. K. Exalto schrijft (uiteraard) over Luther. Omdat Luther, anders dan Calvijn, ons geen systematisch werk heeft nagelaten, is zijn doopleer moeilijk als een systeem te presenteren. Bij hem is ook sprake van verschuiving van accenten. Maar dit is toch wel duidelijk dat Luther naarmate hij ouder werd, des te sterker de nadruk legde op de grond van de doop, dat is Gods Woord, Zijn belofte. Dat is met name het geval in zijn Grote Catechismus (15 29) als hij zowel met Rome als met de dopersen de degens heeft gekruist.

De grond van de doop, zo heeft Luther uit de Schrift verstaan, ligt niet in hetgeen hij uitwerkt in het mensenhart, in dit geval het hart van het kleine kind dat gedoopt wordt; niet in het geloof, al moge dat geloof nog zo nodig zijn om profijt te hebben van de doop. „Alles is gelegen aan Gods Woord en gebod. Wanneer het Woord bij het water is, dan is de doop echt, hoewel het geloof er niet bijkomt. Want mijn geloof maakt de doop niet, maar ontvangt de doop.... Daarom zijn het vermetele lieden die durven zeggen: Waar het geloof niet echt is, daar moet ook de doop niet echt zijn".

Het is deze zelfde gedachte die enkele decennia later terechtkwam in de Heidelbergse Catechismus; zie het citaat aan het begin van dit artikel. Daar belijdt de kerk der reformatie dat — evenals aan de volwassenen — ook aan de kinderen de beloften in Christus toekomen.

• ....Verbond

Het zijn vooral de Zwitserse theologen Zwingli en Bullinger geweest die de waardevolle notie van het verbond bij de doop hebben betrokken. Uitgaande van de eenheid van het oude en nieuwe testament (verbond), meende Bullinger dat Gods ver bond met Abraham en zijn nazaten zich ook uitstrekt tot de christelijke gemeente, inclusief de kleine kinderen. Naar het oordeel der liefde hield hij de gemeente aan haar belijdenis: „Zolang de huichelarij niet naar buiten uitbreekt, houdt men hen voor het volk van God.... Wij plaatsen de grond dat zij (de kinderen der gemeente) kinderen van God zijn en in het nieuwe verbond, niet in de lichamelijke of vleselijke geboorte maar in de genade en belofte van God, dat Hij gezegd heeft dat Hij de God wil zijn van Abraham en zijn kinderen".

Van 't Spijker vermeldt in zijn bijdrage onder meer de Concensus Tigurinus (1549), de wederzijdse erkenning van de kerken van Zurich (Bullinger) en Geneve (Calvijn). In hun doopleer (en waarlijk niet alleen daarin) is er inderdaad grote overeenkomst tussen deze beide reformatoren.

Prof Van Genderen gaat gedocumenteerd in op Calvijns leer van de doop. Deze wordt evenals heel zijn theologie gekenmerkt door een bijzondere evenwichtigheid. Calvijn heeft zich bij alle vragen die zich voordeden — zowel in zijn strijd tegen Rome als de dopersen en de libertijnen — willen laten leiden door de Heilige Schrift. Wat de kinderdoop betreft die hij met kracht en met sterke argumenten verdedigd heeft, zo deelt Van Genderen ons mee, gaat hij uit van de beloften van het genadeverbond en de rijkdom daarvan.

Aan duidelijkheid laten de uitspraken van Calvijn niet te wensen over — en hij richtte ze met name tot de dopers-gezinden: „Evenals de kinderen der Joden een heilig zaad genoemd werden, omdat ze erfgenamen van dit verbond waren, zo worden ook nu nog de kinderen der christenen voor heilig gehouden.... Het doopteken Gods dat het kind medegedeeld wordt, bevestigt als door een ingedrukt zege de belofte die de vrome ouders is gegeven, en verklaart, dat het zeker is dat de Heere niet alleen hun, maar ook hun zaad tot een God wil zijn, en dat Hij niet alleen hen met zijn goedheid en genade wil bejegenen, maar ook hun nakomelingen tot in het duizendste geslacht".

En alweer ook onze Heidelbergse Catechismus belijdt dat de kinderen mèt de volwassenen in het verbond Gods zijn begrepen; dat is de grond van hun doop. Opdat zij door het geloof Gods verbond en woorden ook „als hun schatten gade^ slaan".

# De ene doop

Niet verwonderlijk is de stelling van Van Genderen dat de confessioneel-gereformeerde leer van de doop te herleiden is tot Johannes Calvijn. Het is niet onnodig om, ook in onze tijd naar dienst stem te luisteren, zo meent hij terecht. Al teveel is dit (ook) in het verleden nagelaten. Daarvan geeft dit boek ook blijk. Was dit wel gedaan, dan hadden veel

Was dit wel gedaan, dan hadden veel onvruchtbare discussies achterwege kunnen blijven. Ik volsta nu met te verwijzen naar de hoofdstukken van de hand van Graafland over het puritanisme en het labadisme. Ook de inhoud van zijn bijdrage De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte" is veelzeggend. Hoe boeiend en vakbekwaam ook geschreven(ofwellichtjuist dientengevolge), liet lezing daarvan een gevoel van triestheid na. Wat zijn en worden veel gemeenten aan het subjectivisme prijsgegeven, en verkeren daardoor óf in een ongefundeerd optimisme óf in een dodelijk passivisme. Alleen de reformatorische Schriftuurlijkheid kan hier het medicijn zijn.

Voordat ik dit artikel afsluit nog enkele korte opmerkingen.

1. Jammer dat Kohlbrugge geen aparte plaats kreeg in dit boek. Ik ervaar het als een gemis. Juist hij heeft in de eeuw van de gemoedelijkheid enerzijds de gewisse belofte Gods als de objectieve grond van de doop aangewezen; anderzijds verkondigt hij dat buiten het geloof de doop ons niet tot nut is. Men leze zijn indrukwekkende dooppreken (o.a. over Rom. 6 en Coloss. 2).

2. Juist de doop, die in en tussen de kerken zoveel twist teweeg bracht, heeft in dit boek een negental auteurs uit diverse kerken bij elkaar gebracht. De ware oecumene zal, dunkt me, inzetten bij de „éne doop". Een wolkje als een mans hand?

• Wat baat het ?

Tot slot. Met een variant op de Catechismus zou men kunnen vragen: Wat baat het dat ik gedoopt ben? Deze vraag is niet van vandaag of gisteren. Niet zelden gesteld vanuit de idee (èn de ervaring) dat de doop in het leven van het geloof geen rol speelt. De (kinder)doop is dan verdrongen naar de marge van het geloofsleven. Dit boek laat zien dat zulks geheel anders was bij b.v. Luther; trouwens mannen als Calvijn en Kohlbrugge waren hierin eensgeestes.

Er is op de aarde, zo meende Luther, geen groter troost dan de doop waardoor wij in genade bij God zijn aangenomen. In de vele aanvechtingen waarmee Luther werd bezocht, troostte hij zich met name met zijn doop. „Ik weet zeer wel dat niet één van mijn werken geheel rein is, maar ik ben gedoopt; en daardoor heeft God die niet liegen kan, Zich aan mij verbonden, óm mijn schuld mij niet toe te rekenen, maar haar geheel weg te doen.... Zo moet men de doop zien en zich ten nutte maken, dat wij ons daarmee troosten en versterken, als onze zonden en ons geweten ons bezwaren". Baptisatus Baptisatus sum - ik ben gedoopt!

Een vrome wens: moge dit boek tot dit besef en deze zegen leiden!

N.a.v. W. van 't Spijker e.a. „Rondom de doopvont"; uitgeveri De Groot-Goudriaan te Kampen. 619 pagina's. Prijs f 95,

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1984

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Rondom de doopvont

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1984

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's