Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Melissant

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Melissant

Uit de Historie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het maatschappelijk leven

Aan wat ik in de Ie serie hierover schreef, moge ik het volgende toevoegen:

I. De geit

In verband met 'Geitedurp'. De geit wordt wel genoemd de 'koe der

De geit wordt wel genoemd de 'koe der arbeiders'. Haar melk werd aanbevolen, omdat ze t.b.c.­vrij was, in tegenstelling met de koe.

Als de melk maar niet geel was. Eigen geit, eigen varken, het eigen hof verschaften hun wat meer bij wat ze als loon kregen.

Het geitje, dat soms op z'n knietjes wat gras bemachtigde werd eens door een dominee als voorbeeld gesteld: „Zo moet een mens op de knietjes komen".

n. Later hebben de land­arbeiders zich georganiseerd en de Landarbeiderswet bracht verbetering: bezit van een stukje landbouwgrond.

Melissantse arbeiders kwamen ook eens met een lijst uit bij de gemeenteraadsverkiezing. Deze plaatselijke partij had geen socialistisch karakter. P. van Dijk zat namens hen in de raad.

in. Meerdere arbeiders woonden bij de boerderijen op 'butenhuisjes' aan de polderdijken, dicht bij de boer, bij wie ze werkten.

IV. Meekrap

Onlangs keek ik wat oude jaargangen van het 'Zeeuws Tijdschrift' door. In het allereerste nummer las ik dat in 1867 met de uitvinding van de chemische bereiding van verfstoffen ­ aniline uit koolteer gewonnen ­ de meekrapcultuur achteruitgang, tenslotte ten onderging. Honderd jaar geleden dus begon de aftakeling. Rond de eeuwwisseling werd er vrijwel geen meekrab meer verbouwd in Zeeland. In mijn vrijgezellentijd had ik een kostbaas, die uit Tholen kwam en zelf in de meekrap had gewerkt. Hij kon er interessante bijzonderheden van vertellen. Maar de meeste lezers zullen er wel weinig of niets van afweten. Dat het iets met verf te maken had, hebt u zoeven kunnen lezen. Daarom in een paar artikelen iets over een van de meest verbouwde produkten in de vorige eeuwen.

Wat is meekrap? Een plant die rode kleurstof leverde, een eigenschap die reeds eeuwen bekend moet zijn. De geschiedschrijver Plinius schrijft, dat de Romeinen dit al wisten. Van de landen aan de Middellandse Zee is de plant overgebracht naar het noorden, vooral naar Frankrijk. Hier bestond o.a. in de eerste helft van de 19e eeuw in het departement Vaucluse bij de Rhone een bloeiende meekrapteelt met wel 50 flinke fabrieken.

Spoedig heeft de plant zijn intocht gedaan in ons land en wel voornamelijk in Zeeland. Daar is de grond bijzonder geschikt voor de verbouw ervan. Vooral Schouwen­Duiveland had veel meekrapteelt. Verder moet ik Tholen en de Bevelanden noemen. Op Walcheren en in Zeeuws­Vlaanderen is de teelt van weinig betekenis geweest, omdat de boeren er niets voor voelden. Ook op Goeree­Overflakkee werd meekrab verbouwd. Meekrab is een overblijvende plan met lichtgele bloemen in de bladoksels. In ons land bloeien ze echter zelden. Komen er in zeer warme zomers wel eens bloemen aan, dan wordt het zaad toch niet rijp. In Zuid­Europa was dat wel het geval.

De bekende plantkundige Linnaeus noemde de plant met de Latijnse naam Rubia tinctorum, d.w.z. rode verfplant. De rode verfstof werd bereid uit de grote massa wortels.

Vóór men met de werkzaamheden begon, moest ervoor gezorgd worden dat het land in orde was. Dat wil allereerst zeggen dat het flink gemest was, want de plant eiste krachtige voedingsstoffen. Kunstmest kende men toen nog niet, dus men bracht er stalmest op, ongeveer 25 voer per gemet (= ca. 40 are). Een der andere vereisten is goede waterafvoer. Daarom werd het land geploegd op bedden van Wi meter breed met diepe voren er tussen.

Het kiemenzetten

Ondertussen was het mei geworden. De bruinzoeteling appelboom begon te bloeien en dat was het teken dat het tijd werd om het werk te beginnen. Men zaaide hier geen meekrap. Daarom werden er van één­ of tweejarige planten spruiten geplukt die men kiemen noemde. Deze moesten in de grond geplant worden, dit werkje heette het kiemenzetten. Voordat deze scheuten gepoot werden dompelde men ze soms eerst in een ton met modderwater om bij eventuele droogte het uitdrogen enigszins te voorkomen.

Onder deze kiemen, die van de wortelstuk gescheurd werden, waren er wel eens enkele zeldzame, die op bijzonder sierlijke wijze gedraaid waren. De arbeiders gaven die meestal aan de kinderen van de baas, wat hun altijd wel een fooitje opleverde. Zo'n vreemde scheut bracht geluk aan, zoals bij ons klavervier.

Het volgend versje herinnert hieraan: „Het jeugdig meekrapgroen

„Het jeugdig meekrapgroen mijn kinderen gegeven, Is 't heerlijk zinnebeeld van 't lieflijk lenteleven Dat ook gelijk de kiem, die door een goede hand In v.'elbereide grovd omzichtig wordt geplant En door natuur gevoed, steeds weilig staat te groeien Mijn kinderen evenzeer in welvaart mogen bloeien!

Bij dit kiemenzetten ging de kiemjongen voorop met de kiemenmand vol bemodderde spruiten. Hij wierp ze toe aan de twee mannen, die aan weerskanten van het geploegde bed in de diepe voor geknield zaten, de knieën beschermd door de kruiplap. In de hand hadden ze de zetstok of zetspade, een werktuig dat we het beste kunnen vergelijken met de troffel van een metselaar, maar dan wat smaller. Hiermee maakten ze een gat in de grond en staken de kiemen er in, ieder twee stuks, dus vier op eenrij. Er waren ook boeren die liever hadden dat ze staande werden gepoot, dan kon men ze vaster aantrappen. Vooral bij droog weer gingen ze dan niet zo gauw dood. Maar een hele dag bukkend je werk doen valt niet mee, kruipend spaarde men een pijnlijke rug. Het kiemenzetten was trouwens een inspannend werk, vooral als men per dag een flinke hoeveelheid planten wilde. Daarom werd het dagloon verhoogd: van 60 è 80 cent op een gulden per dag (lonen van honderd jaar terug). Maar ook hier kan de boog niet altijd gespannen zijn. Omgezet in de taal van een meekrap arbeider: de zetspade kan niet steeds gehanteerd worden. Tijdens de schafttijd hielden de arbeiders een wedstrijd in het gooien: wie het verst met de zetspade kon gooien. Wie de kleinste afstand wierp was verliezer en moest trakteren op een half pintje sterke drank. Een paar keer per week deed men dit spelletje, altijd bij een grote boer, op een stuk land waar veel arbeiders bezig waren... Zoals bij alle gewassen, moest er ook bij de meekrap geregeld gewied worden. Als in het najaar het loof was afgestorven of afgemaaid, werd dit over de plant gespreid tot deksel van de wortels. Dan kwam de boer met zijn dekploeg, waarmee hij tussen de rijen doorploegde om de planten met een laagje aarde te bedekken. Niet zozeer als bescherming tegen de vorst (ze konden wel tegen een duwtje), maar vooral om door dit aanaarden de worteluitbreiding te bevorderen. U begrijpt het al: 't is om de wortels te doen. (EN 12­1­1968) Middelburg L. van Wallenburg

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Melissant

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's