Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb reeds bemerkt, dat men mij verdenkt en mijn gangen nagaat. De secretaris van de bisschop, broeder Jan Arent van Brecht schijnt iets van mijn veranderde zienswijze te hebben bemerkt. Gelukkig dat de muren van mijn cel dik genoeg zijn om ons niet afte luisteren. Ik

weet dat ik u, de enige van al de kloosterbroeders, vertrouwen kan. Wat zou u in mijn geval doen? God schenke ons licht en wijsheid in deze moeilijke dagen". De monnik zwijgt en kijkt zijn kloosterbroeder vragend aan.

„Lieve broeder", antwoordt Claesz. Janszoon eenvoudig, „de Heere heeft ons tot elkaar gebracht. Zijn wegen zijn wondprlijk. Wie zou toch vermoeden, dat er hier in de abdij, in de onmiddellijke nabijheid van de bisschop, aanhangers van de 'nye leer', die hij te vuur en te zwaard vervolgt, zouden zijn. We bevinden ons werkelijk in het hol van de leeuw, maar kom, broeder, laten we niet bang zijn. De Heere is machtig om ook ons te bewaren, zoals Hij eens David heeft gered, toen hij zich met zijn vijand Saul in dezelfde spelonk bevond.

Bij een bezoek aan pastoor van Os had ik het voorrecht pastoor Bernard van Biggekerke te leren kennen. Zonder enige schroom vertelde hij mij dat de moederkerk dwaalde waarna hij ons benadrukte dat het doen van goede werken de eeuwige zaligheid niet kon geven, evenmin als Maria kan redden van de dood. En ik moet zeggen, sinds de pastoor van Biggekerke mij dit alles heeft verteld, kan ik het in onze toch zo dierbare moederkerk niet meer uithouden, want hij heeft gelijk, het is zo, ik voel het broeder. De moederkerk is veeleer een Babel van ongerechtigheid geworden. Wij weten het immers te goed wat er ook in de abdij van Middelburg voorvalt. Hoeveel geestelijken maken er nog ernst met hun godsdienst. De meesten zijn liever lui dan moe en het is hen er om te doen een gemakkelijk leven te leiden. Het is waar, er zijn er nog die werkelijk menen hun zaligheid met het kloosterleven te verdienen en die hun plichten nauwgezet vervullen".

Claesz. Janszooi} zwijgt even en een ogenblik is het stil in de kloostercel. Beide monniken zijn vervuld met hun eigen gedachten.

Dan vervolgt hij: „Ook ik zal met de moederkerk moeten breken, al zal het mij heel wat kosten. Het is zo'n grote stap. Waar is de tijd dat ik alle ketters vervloekte als kinderen van de satan. Maar het heeft God behaagd ook mij ellendige de ogen te openen. Ik zal maar eerlijk zijn broeder, ik snak naar het ogenblik dat ik mijn monnikspij uit kan doen, maar ik ben zo bang, dat de openlijke afval van een geestelijke uit de abdij aanleiding zal geven tot nog groter vervolging van de aanhangers van de 'nye leer'. En toch zal het er eens van moeten komen".

„Amen", zegt broeder Antoni, „de Heere sterke ons in de strijd die we zonder twijfel tegemoetgaan. Maar kom, laten we de tijd die ons nog rest voordat de vesperklok roept, goed gebruiken". Terwijl broeder Antoni dit zegt, haalt hij uit zijn pij het Nieuwe Testament tevoorschijn, dat hij van de pastoor van Biggekerke heeft geleend, en leest met zachte stem het tweede hoofdstuk uit de brief aan de Efeziers. Als hij bij het 8e vers komt, valt broeder Claesz. hem in de rede.

„Ja, uit genade zalig en niet uit de werken. Wat heeft de roomse kerk dan toch het zuivere goud van het Evangelie verdonkerd door haar leerstellingen en instellingen. Maar de Heere zij geloofd, het licht breekt door en ik zie de tijd in het vooruitzicht dat óók in Middelburg de kerken gezuiverd zullen zijn van de afgoderij en het eenvoudige Evangelie der apostelen van de kansels zal worden gepredikt". „En dat de 'nye leer' steeds meer aanhangers krijgt, is zeker", voegt Antoni er aan toe, „want al horen wij er hier in het klooster weinig van, toch kan het niet verborgen blijven, dat er gisteren in de duinen van Dishoek een hagepreek werd gehouden, die door enkele honderden mensen werd bijgewoond".

„Hoe ben je dat te weten gekomen?"

Broeder Claesz. kijkt de monnik met verbazing in de ogen aan. „Ik heb het zelfs uit zeer goede bron vernomen. Secretaris van Brecht zelfheeft het mij vertelt", antwoordt broeder Antoni en fluisterend voegt hij er aan toe: „De broeders, die in de stad inkopen hebben gedaan brachten het nieuws mee en naar ik vermoed, vertelde de secretaris het mij om te zien welke indruk dit bericht op mij zou maken. Werkelijk, het kostte mij de grootste moeite om mijn blijdschap te verbergen, ik heb er echter mets op gezegd. Maar hoor, daar luidt de vesperklok, onze tijd is nog neit gekomen, daarom, laten we gaan".

Zorgvuldig bergt broeder Antoni het kostbare Nieuwe Testament in zijn pij en enkele ogenblikken later gaan beide mopnniken de torentrap af en voegen zich bij de kloosterbroeders, die uit de verschillende gebouwen komen aanlopen. Samen lopen ze naar de donkere kloosterpoort, door de kruisgang naar het hoogkoor van de abdijkerk.

Zachte orgeltonen weerklinken door de hoge gewelven; de ondergaande zon werpt haar laatste stralen door de gekleurde in lood gevatte ramen en schijnt precies op het schilderbij boven het hoogaltaar, dat door Jan van Mabeuze in 1524 werd geschilderd. Wierookwalmen vervullen nu de abdijkerk en alle kloosterbroeders knielen neer. En toch, in de harten van twee monniken is er een gebed om verlossing uit dit diensthuis van Rome. Hoe indrukwekkend deze godsdienstoefening ook is, voor hen is het een totaal zinloze plechtigheid. De uiterlijke pracht en praal heeft geen enkele waarde meer voor hen. Beide kloosterbroeders zijn dan ook blij als de laatste orgeltonen wegsterven. Dan keren allen naar hun sobere kloostercel terug. In het hart van broeder Claesz. bruist en stormt het. Koortsachtig werken zijn gedachten. Het is allemaal zo moeilijk. Aan de ene kant ziet hij het rustige, kalme leven in de rijke abdij maar... met een onrustig geweten. Aan de andere kant is daar het onzeker uitzicht, vervolging en verachting, maar de vrede voor het hart. In zijn hart heeft broeder Claesz. al hartelijk de keus gemaakt, maar wanneer zal hij bevrijd zijn van dit bestaan, waarin geen vrede te vinden is?

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 mei 1992

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 mei 1992

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's