Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERVOLGVERHAAL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERVOLGVERHAAL

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wind slingerde hem heen en weer, het beschermende glas verhinderde echter dat het vuur uitgedoofd werd. Weer keek de jongeman naar het Westen en opnieuw werd er driemaal geflapt, het signaal: we zien de lantaarn.

Maar ook anderen hadden de lantaarn

gezien. Een kwartier landwaarts in hadden de smokkelaars hun schuilplaats. Iemand, die in die streken onbekend was, zou hun verblijf niet gemakkelijk gevonden hebben. Het was een grote, lage schuur, van hout opgetrokken; aan de wanden stonden banken, waarop de mannen overdag of in de nachten, dat ze niet werkten, sliepen; in het midden stond een grote, sterke boot op een onderstel met wielen. Door de grote deuren kon de boot naar buiten gebracht worden. In de tijd. dat Willem op het duin op de uitkijk

In de tijd. dat Willem op het duin op de uitkijk stond, waren zijn vrienden druk in de weer. Bij het licht van lantarens werd de boot nagekeken en van het nodige voorzien. „We zullen de zwemvesten maar aandoen", zei er een.

„Dat zal nodig wezen", merkte een ander op; „we zullen het vannacht niet makkelijk hebben, de wind loeit en de zee gaat geweldig te keer". „We mogen blij zijn, als we het leven er afbrengen. Het is noodweer; is het niet onverantwoordelijk om met zulk weer de boot in zee te brengen?" zei een derde, die tegen de tocht opzag. „Ja, als de Engelsman niet komt, blijven we bin

„Ja, als de Engelsman niet komt, blijven we binnen", zei een vierde, „maar als hij er is, moeen we naar hem toe, dat is nu eenmaal onze plicht". Zwijgend werkten ze enige tijd door. Daar werd de schuurdeur geopend, een vochtige luchtstroom drong naar binnen, deed de lichten in de lantarens onrustig heen en weer bewegen. „Willem heeft de lantaarn opgestoken, de Engelsman is er", klonk het uit de mond van de binnentredende man, die voor de schuur op de uitkijk had gestaan".

„Dan moeten we vertrekken", zei de man, die bij de nachtelijke tochten als hoofdman optrad.

De schuurdeuren werden wijd opengezet, een paar mannen verlieten de verblijfplaats, liepen snel naar een dichtbijzijnde duinpan; daar stonden in de luwte, vastgebonden aan een struik, beschut tegen de koude door dikke paardedekens, twee forse paarden. De dekens werden afgenomen, de paarden werden naarde schuur gebracht en voor de kar gespannen. Vier mannen hadden in de boot, die op de kar

Vier mannen hadden in de boot, die op de kar stond, plaats genomen. Ze hadden laarzen aan, die hun benen geheel bedekten, een geoliede jas om het lichaam, een zuidwester op. Het aanspannen duurde slechts enkele ogenbHkken, de voerman nam plaats voor de boot. „Vort" klonk het, en daar ging de bootwagen, bol

„Vort" klonk het, en daar ging de bootwagen, bolderend en zwenkend naar links en rechts de duinweg op, die naar het strand leidde. „Wij lopen door de duinen", zei de hoofdman, „we zullen er eerder zijn dan jullie; rijd maar zo vlug als je kunt".

De aanvoerder en de vier anderen liepen door de duinen recht op de lantaarn aan. Na een kwartier waren ze bij Willem. Die had nog steeds naar de zeekant gekeken. Maar er was niets meer te zien. De zee ging steeds geweldig te keer, de wind raasde over de watervlakte, wierp tegen de duinhelling wolken van sproeiregen, vermend met vlokkig schuim dat soms Willems gezicht bevochtigde en een zilte smaak gaf aan zijn lippen Daar hoorde hij boven de storm uit het naderen van zijn makkers. Hun komst verdreef de beklemming van de eenzaamheid. „Heb jullie me gezien?" vroeg hij.

„Heb jullie me gezien?" vroeg hij. „Ja hoor, we zagen de lantaarn branden en we zijn onmiddellijk op weg gegaan. Dadelijk zal de boot wel hier zijn, die is ook al een kwartier onderweg". „Zie je de Engelsman nog?" vroeg de aanvoerder.

„Neen", was het antwoord, „hij heeft driemaal geflapt, sindsdien heb ik hem niet meer gezien".

Allen tuurden naar de zeekant, de mannen stonden met de handen diep in de pijjekkers, voorovergebogen om de krachtige wind te weerstaan, in de verte te staren.

„Daar is hij!" riep er een. „Kijk, zie je daar dat lichtje dansen?" en hij wees met de arm in noordwestelijke richting.

Inderdaad, heel, heel ver weg, zagen ze boven de golven een licht, dat op en neer ging, soms gehele verdwenen was en dan weer te voorschijn kwam. „Hij zal noordelijk zeilen en komt dan straks vóór de wind op de kust af', merkte er een op. „Gevaarlijk genoeg!" zei Willem. „Als de wind en de stroom hem te pakken krijgen, zit hij zo op de banken".

Niemand zei iets, allen hadden hun eigen gedachten. Ze wisten, dat Willem, die van kindsbeen af gevaren had, veel ervaring had in zeezaken. „We hebben je uitrusting in de boot", zei de aan

voerder, „jij neemt de leiding, als de boot straks uitvaart".

Willem knikte, hij had dat verwacht. Hij keek nog eens in het rond, maar de dikke duisternis belette hem iets te zien. Het scheen hem toe. dat de wind afnam in kracht, maar de zee kookte als een ziedende pot. Daar hoorden ze stemmen dichtbij, de wagen met de boot er op. De paarden dampten, de dieren hadden het warm.

„Gooi hun de dekken over het lijf, anders vatten ze kou", beval de voerman. Deze spande de dieren af, bracht ze achter de duinen. De wagen stond aan de duinvoet. Met vereende krachten werd de boot er afgenomen, op ronde palen naar het water gerold. Willem had inmiddels zijn waterlaarzen aangetrokken, hij zette zijn zuidwester op, trok zijn oliejas aan, nam plaats bij het roer. Weldra zou de boot op de golven dobberen.

„Zouden we hem door de paarden niet een eind in het water laten trekken?" vroeg de hoofdman. „Neen, duwen jullie hem maar zo ver mogelijk vooruit; we zullen dan trachten hem met de riemen van de kust af te houden. Gaat het niet, dan moeten de paarden er bij komen", zei Willem. „Is alles klaar?" vroeg hij, „dan gaan we maar!" Het ogenblik voor het afscheid was aangebroken.

„Houdt je goed, mannen, doet je best, komt behouden terug!" zei de hoofdman en drukte allen de hand.

„Willem!" riep een der jongens boven het geraas van de storm uit, „Willem, wees voorzichtig; waag niet te veel; als het niet lukt, kom dan terug, niemand zal je er een verwijt van maken!"

Men kon eikaars gezichten niet onderscheiden, maar ieder voelde, dat op de gelaatstrekken duidelijk de ernst en het gevaarvolle van de onderneming te lezen zou zijn. De laatste spreker drukte krampachtig de hand van Willem ­ het was zijn broer ­ men hoorde aan zijn stem, dat hij ontroerd was.

„God is ook op de golven", zei Willem aan zijn broers oor. „Als het verkeerd afloopt, groet dan vader en moeder en Corry van mij". (wordt ven'olgd)

(wordt ven'olgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1992

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

VERVOLGVERHAAL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1992

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's