Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dat weet ik niet, maar ik heb er volle vrede mee; mijn geweten veroordeelt mij niet", aldus Willem.

„Maar we handelen toch in strijd met de landswetten!"

„Niet met de landswetten. Als ons land volle vrijheid van beweging had, dan

zou de handel, waaraan wij meewerken, op allerlei wijs aangemoedigd worden. Maar Napoleon wil Engeland op de knieën krijgen; daarom wil hij de handel met dat land stil leggen".

„Dat geloof ik ook", zei Kees. „Algemeen wordt beweerd, dat onze Koning Lodewijk graag vrede zou sluiten met Engeland; als hij die tot stand kon brengen, zou hij een weldaad aan ons land bewijzen".

„'t Is misschien waar, wat je zegt", ging Willem daartegen in, „maar Lodewijk laat zich toch altijd voor Napoleons karretje spannen, die twee kunnen ruzie met elkaar hebben, maar tenslotte legt de Koning het hoofd in de schoot, hij geeft toe aan de eisen van zijn broer en wij worden het kind van de rekening".

Kees antwoordde niet dadelijk. Hij liep enige tijd stil voort en zei toen: „Kijk, daar voor ons loopt nog een man; die moet zeker óók met de schuit mee. Zie jij die al aankomen?" Willem keek in de aangewezen richting en

Willem keek in de aangewezen richting en riep:

„Ja, däär! Zie maar! Je ziet het jagertje juist boven de dijk uitsteken. We moeten voortmaken". Ze versnelden hun pas en naderden de dijk langs het kanaal.

„We halen de schuit nog wel", zei Kees, „hij moet aanleggen om die passagier op te nemen en in die tijd zijn wij er ook".

De man vóór hen was inderdaad op de dijk geklommen. Hij keek nog eens naar de afgelegde weg en zag de twee jonge mannen, die in draf voorwaarts snelden.

„Volk mee", riep hij; hij zwaaide met zijn arm. De jager hield zijn paard in, de schipper stuurde de schuit naar de wal en de passagier stapte in.

„Daar komen nog twee reizigers", zei hij tegen de schipper. Juist kwamen Kees en Willem op de kruin van de dijk.

„Voortmaken, mannen!" waarschuwde de schipper, „we hebben geen tijd te verliezen, we zijn al veel later dan gisteren".

De waarschuwing was overbodig, in een ommezien waren beiden aan boord.

„Vooruit", riep de schipper; de schippersknecht duwde de schuit van de kant af, het jagertje zette zijn paard aan en kalm­genoeglijk gleed het scheepje door het kalme, rustige water van de Vliet.

„We gaan maar naar binnen", zei Willem en de drie mannen stapten in de roef. Daar was het al aardig vol. Op de banken langs de kant zaten verscheidene mannen en vrouwen. De mannen rookten uit lange pijpen, wat niet heel bevorderlijk was voor de atmosfeer in het roefje, maar men scheen er geen last van te hebben; de vrouwen waren rustig aan het breien en verschillende reizigers waren in een levendig gesprek gewikkeld. Men bracht elkaar op de hoogte van de nieuwtjes en de hoge prijs der levensmiddelen scheen een zeer gewild onderwerp te zijn. Willem en Kees zetten zich naast elkaar neer; er

Willem en Kees zetten zich naast elkaar neer; er was nog één plaatsje over en daar kwam de man te zitten, die even vóór hen was ingestapt. „Dat treffen we, dat we zitten kunnen"", zei de

„Dat treffen we, dat we zitten kunnen"", zei de man. „Ik ga heel dikwijls met de schuit, maar meestal is hij bij Rijswijk al vol; de mensen die in Leiden instappen zullen wel niet meer in de roef kunnen"'.

Hij meende, dat door deze woorden het ijs tussen hem en Kees en Willem gebroken was, maar dezen knikten, zonder iets te zeggen. De man wilde echter een gesprek aanknopen. Hij keek hen beiden eens aan en zei:

„Dat was een vreemde plaats om aan boord te komen; jullie komen zeker van Noordwijk"". Willem knikte.

„Daar speelt zich tegenwoordig heel wat af', zei hij, „gisteravond stormde het, maar er was toch een Engelsman voor de kust""

„Stom", zei Willem, „met zulk noodweer is het zaak uit de kust te blijven".

„Dat heeft hij ondervonden, want het schip zit nu vast op een zandbank".

Nauwkeurig keek hij welke indruk deze mededeling op zijn metgezellen maakte, doch hun gezicht verried niet wat er in hen omging.

„Zijn er mensen bij omgekomen?" vroeg Willem. Die vraag had de onbekende klaarblijkelijk niet verwacht. Hij keek Willelm doordringend aan en zei:

„Dat weet ik niet"".

De andere reizigers werden opmerkzaam. Zij stelden allerlei vragen en nu ontwikkelde zich een levendig gesprek over de smokkelarij. Willem en Kees verkneukelden zich; zij hoorden allerlei spannende verhalen, die alle op horen­zeggen berustten en voor het grootste deel gefantaseerd waren.

„Ja", zei de man. die het gesprek begonnen was. „Het is wel merkwaardig, dat onze Koning die smokkelaars de hand boven het hoofd houdt; in zijn hart is hij er blij om, dat hier allerlei goederen uit Engeland binnengebracht worden. In Zierikzee ligt er op de rede een oorlogsschip, zogenaamd tegen de smokkelaars; maar zodra de wind maar even opsteekt, gaat het schip de haven in en dan kunnen de vissers hun gang gaan; ze zeilen uit en komen zwaar beladen met allerlei koopwaar terug. De pakhuizen in Rotterdam liggen vol met Engelse goederen; het is een klein kunstje ze van Rotterdam Frankrijk binnen te smokkelen".

Inmiddels was de schuit bij Leiden aangekomen. De roef raakte overvol met passagiers; binnen waren er geen plaatsen meer beschikbaar, zodat velen boven bleven. In de roef werd het benauwd, het stemmengegons en de benauwde lucht maakten Willem slaperig, toen de schuit weer op weg was, viel hij in een lichte slaap. Vaag onderscheidde hij de stemmen van de pratende mensen. Zijn broer was nu de enige toehoorder van de praatgrage medereiziger

„Uw broer is zeker vermoeid van de wandeling?" zei de man.

„Och, hij heeft het de laatste tijd nogal druk gehad"", aldus ontweek Kees de vraag.

De ander was met dit antwoord niet tevreden: „Jullie zijn gelukkig, dag je nog werk hebt. Het aantal werklozen neemt met de dag toe". Kees knikte.

„En dat hoeft toch met", vervolgde de man, „er is voldoende gelegenheid voor flinke jonge mensen om geld te verdienen".

„Dat zullen de Amsterdamse jongens u niet toegeven"", was de tegenwerping.

„Ten onrechte! Dagelijks hebben er oproepingen plaats om in dienst te treden bij leger en vloot. Het resultaat is bedroevend, er melden zich nagenoeg geen vrijwilligers aan".

„Dat is ook al het laatste, watje doen kunt: soldaat te worden!"".

„Zo dachten de jongens er niet over tijdens Tromp en De Ruyter. (wordt ven'olgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1992

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1992

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's