Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hadden toen een sterke vloot, bemand met duizenden soldaten en matrozen, allemaal vrijwilligers".

„Dat is waar, maar toen waren we vrij"".

„En nu niet?"

„Neen, we hebben een vreemde vorst en we lopen aan de leiband van Frankrijk". „We hebben inderdaad een vreemde vorst, maar iemand, die zich geheel geeft aan het Nederlandse volk. U moet weten, dat al zijn bedienden Nederlanders zijn; aan zijn hof zijn er uitsluitend Nederlandse dignitarissen, hij wil voor alles Nederlander zijn. Het was te wensen, dat het Nederlandse volk dat inzag, dan hadden we spoedig een goed leger, dat een bolwerk zou kunnen worden voor onze onafhankelijkheid. Als Koning Lodewijk over een sterk Nederlands leger kon beschikken, dan zou dat zijn broeder Napoleon ontzag inboezemen. De Keizer zou ons dan niet zo lastig vallen, als hij nu doet".

Hiertegen kon Kees weinig inbrengen, maar hij wilde zich niet gewonnen geven: „Dacht U dan, dat wij tegen Napoleon iets zou

„Dacht U dan, dat wij tegen Napoleon iets zouden kunnen doen? Hij is immers veel te sterk!" „Hij is sterk, heeft machtige legers, maar in ons land zijn er grote mogelijkheden. We kunnen inunderen; met het water als bondgenoot zijn wij onoverwinnelijk. En bedenk ook, dat bij een konflikt tussen Napoleon en Koning Lodewijk Engeland er zou zijn om ons onmiddellijk te steunen".

Kees dacht na, die redenering sloot als een bus, maar toch had hij zijn bezwaren:

„Dienst nemen bij Koning Lodewijk is verraad aan het Oranjehuis".

„Maar zijn dan al die Nederlanders, die nu aan het hof zijn, die tientallen prefecten, onderprefecten en burgemeesters verraders van het Oranjehuis? Trouwens, prins Willem heeft in 1802 zijn aanhangers zelf aangeraden om in 's lands dienst te gaan. En bovendien, de Stadhouder prins Willem V is dood; ieder is nu vrij van de eed, die hij eens aan het Oranjehuis gezworen heeft".

Onder het spreken was de trekschuit een heel stuk opgeschoten; Leiden was reeds lang gepasseerd, men naderde Haarlem.

Willem was al die tijd in zoete rust geweest, maar nu werd hij wakker. Hij had klaarblijkelijk vast geslapen; aan de uitdrukking van zijn ogen was te zien, dat hij aanvankelijk niet wist, waar hij was, maar het duurde niet lang, of hij herkende de omgeving.

„Lekker gemaft", zei hij, „hoe laat is het?"

„Ik denk, dat het al ver over de noen is"", zei Kees.

„Dat kan ik voelen aan mijn maag; ik heb trek gekregen".

„Daar is straks wel wat aan te doen", zei de onbekende. „In Haarlem blijven we een poosje liggen; ik denk, dat we er wel een uur blijven zullen". Dat beviel Willem maar half „Zouden we"", vroeg hij aan zijn broer, „dan maar niet beter kunnen lopen?""

Maar daar had Kees geen zin in: „Voor wij in Halfweg zijn, heeft de schuit ons al ingehaald. En misschien valt het wel mee; ieder wil graag vroeg thuis wezen op Zaterdag"". Kees had het bij het rechte eind; toen de boot bij

Kees had het bij het rechte eind; toen de boot bij de Amsterdamse poort aanlegde, zei de schipper, dat er na een half uur gewaarschuwd zou worden met de bel en na de waarschuwing zou de schuit onmiddellijk vertrekken.

Zo geschiedde. De schuit was nu ovei-vol en Kees en Willem bleven dan ook maar op dek. Ze hadden daar een ruim uitzicht over de omgeving. Veel was er niet te zien: links het brede IJ en rechts de uitgestrekte Haarlemmermeer, een ware binnenzee. Zowel op het IJ als op de Haarlemmermeer voeren talrijke schepen, de binnenschippers wilden voor het invallen van de vorst nog trachten hun woonplaatsen te bereiken. In het Oosten doemde langzamerhand de stad op.

In het Oosten doemde langzamerhand de stad op. Aanvankelijk zag men onduidelijk en vaag de wallen, waarboven enkele torenspitsen uitpiekten, maar van ogenblik tot ogenblik werd alles duidelijker en konden ze de torens, de kerken en de grote gebouwen herkennen. Wat een huizenzee! Dat was nu hun stad. Daar de Oude- Kerkstoren, daar de toren van de Zuiderkerk en daar de toren van de Westerkerk, die hun het liefste was. Aan de voet daarvan hadden ze als kind gespeeld, daar woonden hun ouders, daar hoopten ze genoeglijk met hun familie de winter door te brengen. Hun hart klopte van blijdschap, toen ze bedachten, dat ze in hun borstzak voldoende geld hadden om daarvan gedurende het barre jaargetijde onbekommerd te leven.

Nu waren ze bij de stad gekomen. Even voorbij de Haarlemmerpoort legde de veerschuit aan. En nu op huis aan. Ze liepen de kade af tot bij de Prinsengracht en sloegen toen links om. Daar zagen ze de toren, die ze zoeven op de schuit zo vreugdevol begroet hadden. Rijzig rankte het trotse bouwwerk omhoog. De keizerskroon en de vergulde haan baadden in het licht van de ondergaande zon. Verbonden met de kerk leek het forse bouwwerk als een monument uit lang vervlogen tijden.

Willem kwam er van onder de indruk. „Wat is onze stad mooi"", zei hij. Kees knikte, maar hij was wat praktischer dan

Kees knikte, maar hij was wat praktischer dan zijn broer: „Over een kwartier zijn we bij vader en moeder en Cori-y".

Vlug liepen ze door; daar waren ze bij de kerk. Toen de hoek om en enige ogenblikken later had de blijde begroeting plaats. Het carillon jubelde zijn klanken door de ijle winterlucht. De metalen stem van de klok liet vier zware slagen horen.

HOOFDSTUK 3

„Moeder"", klonk het opgewekt uit Corry"s mond, die de deur opendeed, „daar zijn Kees en Willem!""

Dat gaf ineens "n drukte in de rustige sfeer van de huiskamer. Moeder kwam haastig naar de deur en daar had de begroeting plaats:

„Dag, jongens, eindelijk, eindelijk hoor!""

Vader had zijn rustige hoekje, dat hij anders node verliet in de steek gelaten Zijn zware stem klonk blij door de gang:

„Dag Kees, dag Willem! Blij dat jullie er weer zijn".

In triumf werden ze naar binnen geleid.

„Gaat zitten; eerst een kop thee?" Nu, daaraan hadden ze wel behoefte.

„Wat is het hier heeriijk warm"", zei Willem, „hebben jullie nog brandstof genoeg'^"

„Gelukkig wel"", was vaders antwoord. „We zijn zuinig geweest, maar we rekenden op jullie thuiskomst en nu hebben we een extra turfje in de haard gelegd"".

„Hebben jullie al gegeten?"" vroeg moeder. Nu hadden ze inderdaad in Haarlem wel wat gebruikt, doch ze hadden er rekening mee gehouden, dat ze zeer waarschijnlijk we! wat bij moeder zouden krijgen en dus antwoordden ze enigszins aarzelend: (wordt ver\>olgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's