Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

soldaat laten inlijven bij het Hollandse leger?"

De onbekende reisgenoot had aandachtig geluisterd. Hij had ook iets te zeggen:

„Wie weet, hoe spoedig de jonge mannen soldaat zullen moeten worden. Napoleon wil de conscriptie; Koning Lodewijk houdt dat besluit tegen, maar hoe lang zal hij dat kunnen volhouden?"

„Blijkt daar nu niet duidelijk uit", merkte Willem op, „dat ieder, die in Nederlandse krijgsdienst gaat, soldaat wordt in het leger van de overweldiger?"

Het gesprek nam een wending, die Corry niet bijster beviel.

„Laten we opstappen!" zei ze kort aangeboden.

„Moeder en vader wachten met het eten". Ze stonden op, groetten hun pas gemaakte kennissen en liepen spoedig op de Prinsengracht. Weldra viel de klopper op de deur, ze waren thuis. Daar kwamen de tongen los. Maar al spoedig kregen ze slaap.

„Ik ga gauw naar bed", zei Corry met een kwalijk bedwongen geeuw.

„En wij maken het ook niet lang meer", zeiden de broers. Spoedig gingen allen naar boven.

„Heerlijk", zei vader, toen ze weg waren, „de kinderen bij je te hebben".

„Ja", zei moeder, „maar als ze weer weg zijn, gevoel je de eenzaamheid te sterker". Buiten verdichtte zich de mist tot een drenzenge ijskoude motregen.

HOOFDSTUK 4

De hele nacht bleef het motregenen. De volgende dag, toen vader de luiken openstootte en het gordijn ophaalde, zag hij de kerk en de toren in een grauwe, nevelige omlijsting; nog steeds vervaagde de mist de omtrekken van het gebouw. De straten waren nat en glommen.

„Het heeft geijzeld", zei hij, „het is spiegelglad". De dooi zette helaas niet door, maar na veertien dagen kondigde zich het voorjaar aan met een krachtige Zuidenwind en hevige regenbuien. Nu bleek, hoe gevaarlijk de toestand was op de grote rivieren Amsterdam liep geen gevaar, maar er was reden tot bezorgdheid over de toestand in het Zuiden. Van mond tot mond liepen de geruchten over het gevaar in Gelderland. Het ijs was los geraakt en dreef in westelijke richting. De dikke, zware ijsschollen zetten zich hier en daar vast, hielden het van boven afvloeiende water tegen, dat dan tegen de oevers perste en de dijk dreigde door te breken. Eén dag hield de dijk het uit, maar op een avond hoorde men de droeve tijding: de dijk is doorgebroken, een groot deel van de Betuwe is ondergelopen. Spoedig kon men allerlei verhalen beluisteren over de verschrikkelijke voorvallen, die zich daar afgespeeld hadden: mensen die in een enkel ogenblik van have en goed waren beroofd, doch die er in geslaagd waren hun leven te redden; maar ook van anderen, die de dood hadden gevonden in het ijskoude water.

't Was de avond na de doorbraak. De familie Sweers zat zoals gewoonlijk rustig om de haard. Daar viel plotseling de klopper op de voordeur. Er was bezoek. Kees stond op en liep naar de deur; de achterblijvenden hoorden praten, keken gespannen toe. wie er zou binnenkomen. De huiskamerdeur ging open en er trad iemand binnen, die voor vader en moeder geheel onbekend was, doch in wie Willem en Corry de man herkenden, die hen op de tocht van Marken naar Amsterdam vergezeld had.

Natuurlijk was er bij hen een zekere verbazing Willem toonde niet, dat het bezoek hem onaangenaam was, doch zijn beleefd­koele groet zei genoeg. De binnentredende liet niet blijken, dat hij het opmerkte en hij begon, nadat hem een stoel was aangeboden:

„Laat ik beginnen me aan u voor te stellen. Mijn naam is Borel, ik ben werkzaam op het departement van oorlog".

Aha, dacht Willem, ik begrijp waar hij heen wil. Kees keek hem vol verwachting aan.

„Ik kom met een ernstig verzoek", zei hij. „U heeft gehoord van de overstromingen in de Betuwe; vele boeren zijn hals over kop gevlucht, hun boerderijen zijn verlaten en steken nog boven het water uit. Ongure elementen maken hiei­van gebruik om naar de boerenhuizen te roeien; ze dringen er binnen en roven er alles wat van hun gading is. De regering wil daaraan een einde maken. Zij heeft echter gebrek aan een aantal flinke jonge mannen, die daar een bewakingsdienst kunnen uitoefenen. Ik kom vragen of u beiden" — hij wendde zich tot Kees en Willem —

„daaraan wilt medewerken". „Hoe wist u ons adres?" vroeg Willem stroef

„Hoe wist u ons adres?" vroeg Willem stroef „Dat was eenvoudig genoeg, u liep voor ons uit,

„Dat was eenvoudig genoeg, u liep voor ons uit, wij volgden; we zagen u hier binnen gaan en het huis heb ik onthouden".

„Ik begrijp niet, waarom de regering niet gebruik maakt van de politie of de militaire macht", vervolgde Willem.

„De militaire macht is voor een deel in Duitsland en als we de politie verzwakken, krijgen we hier opstootjes".

„Dat wijst er wel op", meende Willem, „dat het tegenwoordige bestuur bij de grote massa van het volk niet geliefd is".

Borel ging op deze opmerking niet in;

„Het gaat nu niet om sympathieën of antipathieën", zei hij, „het gaat er om, omdat wat de boeren nog overhielden van hun bezittingen, te beschermen tegen rovers en dieven". Daartegen kon Willem niets inbrengen. Wat was

Daartegen kon Willem niets inbrengen. Wat was er tegen, vroeg hij zichzelf af, om, nu er hulp nodig was, die ook te verlenen, als het tenminste daarbij bleef.

„We zijn toch vrij", zei hij, „om onmiddellijk op te houden met het werk, als we menen, dat onze hulp niet meer nodig is?"

„Natuurlijk", was het antwoord, „de hulpverlening zal geld genoeg kosten; er moet voor uw voeding en loon gezorgd worden. De regering zal, zodra de toestand weer normaal is, de vrijwilligers laten vertrekken".

„We zijn dus vrijwilligers en worden op geen enkele wijze gedwongen tot indiensttreding bij het leger of de politie?" vroeg Willem nog eens met nadmk.

„Daaraan wordt door geen enkele instantie gedacht".

„Wat denk jij er van. Kees?" aldus Willem tot zijn broeder.

Deze had geen enkel bezwaar, ging geestdriftig op het plan in. Maar Willem merkte nuchter op:

„Vader en moeder zijn er ook nog"

Dezen hadden ook geen bezwaar — als de jongens tenminste maar terugkwamen. Borel wilde nu heengaan, doch op aandrang van

Borel wilde nu heengaan, doch op aandrang van moeder bleef hij nog een kop thee drinken. Spoedig ontstond er nu een algemeen gesprek, waaraan ook Corry deelnam. Borel had vroeger behoord tot de Oranjepartij, maar sinds 1802, (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1992

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's