Al staat de zee ook hol en hoog
Halverwege de morgen van de 16e januari 1929 strandde de Letlandse vrachtvaarder 'Valka' bij de Maasvlakte. De reddingboot de 'Prins der Nederlanden' van Hoek van Holland gmg er op af. Door een hoge en kokende zee gelukte het de boot, onder leiding van schipper Adriaan van der Klooster, om rond één uur bij de 'Valka' te komen. De reddingboot ging langszij om de bemanning van de 'Valka' over te kunnen nemen. Door een grondzee werd de 'Prins der Nederlanden' echter tegen het schip aangesmeten. De reddingboot werd beschadigd maar gaf het niet op. Men voer naar dieper water en draaide de boot. Voor de wind kwam men door de branding terug. Ook toen mislukte de poging om de 'Valka' te hulp te komen. Nogmaals wilden de redders deze manoeuvre herhalen. Plotseling kapseisde de reddingboot en alle opvarenden verdwenen in de kolkende zee. Via de radio deed de gezagvoerder van de 'Valka' verslag van het droevige lot van de moedige redders.
Alle redders kwamen om het leven. De tweede reddingboot van Hoek van Holland lag op de werf voor reparatie, dus kon niet uitvaren. Derhalve werd er een beroep gedaan op de 'Koningin Wilhelmina' uit Stellendam. Deze voer onmiddellijk uit onder leiding van schipper A. de Jager. Zijn zoon Willem voerde eigenlijk het bevel over de boot, maar was verhinderd om aan de actie mee te doen.
Na een immens moeilijke tocht arriveerde na twee uren de 'Koningin Wilhelmina' bij de 'Valka'. De opvarenden van het schip hadden echter het droevige lot aanschouwd van de eerdere reddingboot. Vier keer kwam de 'Koningin Wilhelmina' langszij, maar niemand durfde over te springen. Er zat niets anders op dan terug te keren naar Stellendam.
Het was een verschrikkelijke terugtocht. Tot overmaat van ramp kwam er een vreselijke sneeuwstorm opzetten, die het zicht beperkte tot hooguit 5 meter. De mannen stonden dikwijls tot hun borst in het water en alles wat los zat sloeg overboord. Toen liep de boot vast op het Noorder Pampus. Er was geen direct gevaar, maar het is beslist geen prettige nacht geweest. De sleepboot 'Kijkduin' voer vanaf Hellevoetsluis om de 'Koningin Wilhelmina' te hulp te komen. Toen men op het Noorder Pampus kwam, was de reddingboot onvindbaar. Men ging zoeken. De boot was echter vlot gekomen en had de steven naar de haven van Stellendam gewend, waar men rond 6 uur in de morgen arriveerde. Na brandstof ingeladen te hebben keerde men direct naar de 'Valka' terug, want er waren weer noodseinen ontvangen. De situatie aan boord van de 'Valka' werd steeds slechter. De machinekamers stonden vol water. Toen de reddingboot langszij kwam, kon men 23 schipbreukelingen aan boord nemen. Alleen de schipper en de marconist weigerden nog van boord te gaan.
Nogmaals moest de 'Koningin Wilhelmina' terug naar het in nood verkerende schip, nadat de schipbreukelingen in Stellendam aan wal waren gebracht. Rond vier uur in de middag bereikte men de 'Valka' voor de derde keer. De kapitein weigerde nog steeds van boord te gaan. Pas toeij.. schipper de Jager hem te kennen gaf, dat hij dan niet meer hoefde te rekenen op hulp van de reddingboot en dit de laatste keer was dat ze langszij kwamen, gaf de kapitein de strijd op. De twee laatste schipbreukelingen kwamen ook behouden aan land. Een zwarte dag voor de Redding
Een zwarte dag voor de Reddingmaatschappij, die ondanks de uiteindelijke geslaagde redding van de opvarenden van de 'Valka', acht moedige redders verloren had.
Reddingmaatschappij
Vandaag de dag weten we niet anders dan dat vanuit Stellendam 'de Zeemanspot', sinds enkele jaren de 'John Stegers' en vanuit Ouddorp de 'Griend' regelmatig uitrukken voor hulp aan mensen in nood op het water. Toch is het pas vanaf het jaar 1824 dat er in dezen georganiseerd iets wordt gedaan. Na de Franse overheersing bloeide in het begin van de 19e eeuw de handel en daarmee de scheepvaart weer op. Het was in die dagen nog voornamelijk zeilvaart. De Nederlandse kust was bij stormachtig weer erg gevaarlijk voor deze schepen.
Steeds meer schepen vergingen of raakten in moeilijkheden. De opvarenden werden soms door moedige kustbewoners gered. Dikwijls vonden echter alle bemanningsleden de dood in de woelige zee. Op 14 oktober 1824 verging bij Huisduinen het fregat 'de Vreede'. Moedige Huisduiners gingen er met een roeiboot op af en slaagden erin elf zeelieden in veiligheid te brengen. Door een zware grondzee getroffen, sloeg de boot bij de derde reis vanaf de
sloeg de boot bij de derde reis vanaf de 'Vreede' om en tien van de elf redders met drie bemanningsleden van de 'Vreede' kwamen jammerlijk om het leven. Het is voornamelijk deze ramp geweest, die aanleiding vormde tot de oprichting van de ZuidHollandse Maatschappij tot het Redden van Schipbreukelingen. Op 20 november van hetzelfde jaar werd op initiatief van vijf Rotterdammers, waarvan Willem van Houten wel als grote motor genoemd mag worden, de wording van de reddingmaatschappij een feit. Slechts een aantal dagen ervoor was in Amsterdam eveneens een reddingmaatschappij opgericht. Koning Willem I droeg het reddingwezen een zeer warm hart toe, maar drong sterk aan op éénwording van de twee maatschappijen. Diverse pogingen zijn hiertoe ondernomen maar zonder enig resultaat. Ontwikkeling
De maatschappij stationeerde langs de kust van Zeeland en ZuidHolland, vanaf de Belgische grens tot aan Terheyde, boten om het reddingwerk gestalte te geven. Eind 1826 beschikte men over zes operationele boten. Bij deze eerste boten hoorde ook de sloep van Goedereede, die beschikbaar gesteld werd door burgemeester D.J. Goekoop, die vanaf het begin tot 1862 jaren als agent van de reddingmaatschappij heeft gefungeerd. De financiële positie was zeker in de begin jaren beslist ongunstig te noemen. Men moest immers rond komen van giften, donaties, etc. De reddingen die verricht moesten worden waren niet talrijk, maar wel uiterst gevaarlijk. De zee stelde de mens steeds weer voor verrassingen, want het kon bij storm erg 'spoken' voor de Nederlandse kust. De houten reddingboten moesten met handkracht voortbewogen worden, want het waren hoofdzakelijk roeiboten. De eerste 'echte' redding werd verricht in maart 1827 door de sloep van Goedereede. Van een Engels schip wat
Goedereede. Van een Engels schip wat in moeilijkheden was geraakt, konden alle opvarenden in veiligheid worden gebracht. De eerste ijzeren reddingboot deed in juni 1850 zijn intrede en was bestemd voor de post Terheyde.
In de zomer van dat jaar was het wederom Goekoop uit Goedereede, die enthousiast geworden door deze ijzeren boot, direct besloot op eigen kosten eenzelfde type voor Goedereede aan te schaffen. Januari 1851 werd de nieuwe reddingboot van Goedereede operationeel. In 1869 besloot het bestuur van de maatschappij eveneens een reddingpost op Ouddorp te openen. Deze werd voorzien van een oude, uit 1855 daterende houten boot, die eerder dienst had gedaan te Den Briel. De reddingpost te Goedereede werd in 1879 opgeheven.
December 1891 reageerde koningin Emma positief op het verzoek van de maatschappij het predikaat Koninklijke te mogen dragen en daarmede dus de 'bescherming' van koninklijken zijde te ontvangen. Eerdere pogingen hiertoe waren tot dusver mislukt, ondanks het feit dat het koningshuis het werk van de reddingmaatschappij vanaf de oprichting met belangstelling had gevolgd. Koningin Wilhelmina trad in de
Koningin Wilhelmina trad in de voetsporen van haar moeder, want ook zij wilde na haar kroning tot Koningin eveneens beschermvrouwe zijn. Haar man Prins Hendrik, besloot in 1907, na het moedige optreden van de redders bij de reddingpogingen van de opvarenden van de op de Noorderpier geslagen Engelse boot Berlin, beschermheer van de maatschappij te worden. De koninklijke belangstelling is tot op heden blijven bestaan. Tien stations was de maatschappij rijk in het jaar 1889. Op diverse plaatsen lagen zelflozende zeil/roeireddingboten. Te Ouddorp was een houten strandboot gestationeerd. Men had ook de beschikking oVer een mortiertoestel. Kort hierna besloot de maatschappij gebruik te gaan maken van stoomreddingboten. Eind september 1895 werd de 'President van Heel', want zo heette de eerste stoomreddingboot, te Hoek van Holland operationeel.
Ramp
De 'President van Heel' was een welkome aanvulling op het materiaal wat rond de Nieuwe Waterweg voorhanden was. Naast de stoomreddingboot bevonden zich nog drie roeireddingboten, twee mortieren en een vuurpijltoestel nabij de monding van de Nieuwe Waterweg. Helaas kon alle inspanning van de maatschappij het niet voorkomen, dat juist in dit gebied zich één van de grootste scheepsrampen in de geschiedenis op de Nederlandse kustvoordeed. In een zware noordwesterstorm voer de Harwich boot Berlin in februari 1907 op de Waterweg af. Ondanks goede bekendheid van het vaarwater, vergisten de officieren zich die dag in de vernietigende kracht van het noodweer. De Berlin werd door de kolkende zee op de Noorderpier gezet en brak na enige tijd in twee stukken. De bemanning van de ter plaatse gegane 'President van Heel' heeft gevochten als leeuwen om de 143 opvarenden te redden.
Diverse tegenslagen in combinatie met het noodweer verhinderden steeds weer de reddingpogingen. Helaas kon men niet voorkomen dat 128
Helaas kon men niet voorkomen dat 128 mensen de dood in de golven vonden. De redders trof geen enkele blaam, integendeel, men had zeer moedig getracht de helpende hand te bieden. Het bestuur besloot in datzelfde jaar nog een stoomreddingboot te laten bouwen. Begin 1909 werd de 'Prins der Nederlanden' aan het materiaal van Hoek van Holland toegevoegd.
De boot werd genoemd naar Prins Hendrik die in 1907 beschermheer was geworden. Adriaan van der Klooster, van oorsprong uit de Ouddorpse tak, werd in 1907 op 26jarige leeftijd benoemd als schipper op de 'President van Heel'. Hij voer al op negen jarige leeftijd als vissersjongen op de blazer van zijn vader, met als thuishaven Ouddorp en was dus uitermate vertrouwd met de Noordzee en kende alle gevaarlijke plaatsen op z'n duimpje. Vier jaar later volgde zijn benoeming op de nog nieuwe 'Prins der Nederlanden'. Zwarte bladzijde De stoomboten werden uiteindelijk verdrongen door de motorboten. Deze eer viel niet ten deel aan de post Ouddorp, welke in 1897 werd voorzien van een roei/zeilreddingboot; de R. Baron van Lynden, die dertig jaar dienst zou doen. Begin deze eeuw deed de eerste motorreddingboot zijn intrede in de geschiedenis van de maatschappij. In de bestaande boot 'Prinses Wilhelmina' van Burghsluis, werd een benzinemotor ingebouwd. Dat werd echter nog niet zo'n succes. Diverse keren waren er problemen met de motor. Uiteindelijk kreeg de boot een ongeluk en bleek niet meer het repareren waard te zijn. Besloten werd om volgens het model van de stoomreddingboten een nieuwe motorreddingboot te laten maken. Tegen het einde van het jaar 1912 meerde de 'Maria Carolina Blankenheym' bij het station Vlissingen aan. Meerdere motorreddingvaartuigen zouden de oudere types langzaam maar zeker gaan verdringen.
De twintiger jaren kunnen wel als één van de zwartste bladzijden uit het geschiedenisboek van de maatschappij worden gekenmerkt. In een noordwesterstorm liep op 23 oktober 1921 een inkomend stoomschip vast op de Maasvlakte. De 'Prins der Nederlanden' ging ter plaatse maar behoefde geen dienst te doen. Op de Waterweg was ook het Franse schip 'Falaise' in problemen gekomen. De bemanning van de 'Prins der Nederlanden' slaagde erin de acht opvarenden van boord te halen. Dat de collegaboot 'President van Heel' ook al op weg was geweest naar dit schip, maar was verongelukt, was hun toen nog niet bekend. Op weg naar de 'Falaise' sloeg de 'President van Heel' plotseling om. Slechts één van de zeven opvarenden overleefde de ramp. Onder de verdronkenen was ook schipper J. de Geus, van oorsprong afkomstig uit Stellendam. Ruim zeven jaar later sloeg er weer een reddingboot uit Hoek van Holland om. De 'Prins der Nederlanden' verongelukte bij de reddingpogingen van 'de Valka' m 1929 en spoelde later aan op het strand van Rockanje. Alle redders kwamen om het leven. Het was in het laatste gedeelte van deze
Het was in het laatste gedeelte van deze zo droevige twintiger jaren, dat op Goeree wijzigingen in de stationering kwam. De post Ouddorp werd in 1927 opgeheven en in datzelfde jaarstationeerde men een motorreddingboot te Stellendam; de 'Koningin Wilhelmina'. Op deze reddingboot wordt Willem de Jager als schipper benoemd. Na de ramp met de 'Valka' gaat de boot tijdelijk naar Hoek van Holland. Op 22 september 1929 haalt de Hoekse bemanning met de 'Koningin Wilhelmina' alle dertig opvarenden 'van een bij de Waterweg vastgeraakt Italiaans vrachtschip van boord.
Oorlogsjaren
De oorlogsjaren waren beslist niet de gemakkelijkste in het bestaan van de reddingmaatschappij. Na de bezetting in 1940 besloot de Duitse marinebevelhebber in Den Haag dat onder alle omstandigheden moest worden uitgevaren en dat bij acties Duitsers mee aan boord moesten. Dit was zeer tegen de zin van de redders. De maatschappij stelde zich op het standpunt dat het reddingwerk vredeswerk is, dat buiten iedere militaire activiteit diende te blijven. Na overleg werd uiteindelijk besloten dat, in verband met ontplofbare lading van in zee gestorte vliegtuigen of gestrande schepen, er één officier mee zou gaan. Bij acties van de reddingboot van
Bij acties van de reddingboot van Stellendam werd, bij het aan boord stappen van de militair, allereerst z'n geweer veilig beneden in het schip opgeborgen en de man vervolgens voorzien van een zuidwester, zodat hij niet opviel. In het eerste oorlogsjaar is het station op Ouddorp weer geopend. Destijds gesloten vanwege het geringe aantal acties, werd het nu onder oorlogsomstandigheden weer opnieuw geopend en voorzien van een motorreddingvlet, dat afkomstig was uit Rozenburg. Vanwege de teruggang in de koopvaardijvaart bleven acties met betrekking tot deze vorm van scheepvaart beperkt tijdens de oorlogsjaren. Het waren nu meer verongelukte vliegtuigen en in moeilijkheid verkerende oorlogsschepen die voor reddingacties zorgden. Uiteraard mochten de schepen niet de namen van het koningshuis blijven houden en de "Koningin Wilhelmina' werd dan ook omgedoopt tot de 'Stellendam'. Bovendien werden alle reddingboten voorzien van rode kruizen. Eind 1941 slaagde een groepje vaderlanders er in om met een reddingvlet van Hoek van Holland naar Engeland te vluchten. De Ouddorpse reddingvlet heeft onder leiding van schipper Paul Bezuijen regelmatig de oorlogsgevolgen van nabij aanschouwd. Zo brachten ze op 31 mei 1942 vijf dode
Zo brachten ze op 31 mei 1942 vijf dode Engelse vliegers de haven van Ouddorp binnen. Door de Duitsers waren ze 's nachts er op uit gestuurd omdat er een Engels vliegtuig verongelukt zou zijn. Op de Paardenplaat trof men een totaal vernielde machine aan en de brokstukken van de lijken van de vijf bemanningsleden. De werkzaamheden van bestuur en personeel werden steeds bemoeilijkt door de bemoeizucht van de Duitsers. Toch hadden deze veel te danken aan de aanwezigheid van een goed geoliede reddingmaatschappij. Talloze Duitsers zijn door de reddingboten in veiligheid gebracht. Op 13 november 1944 haalde de Ouddorpse vlet 43 soldaten van een gestrande boot.
Twee dagen later bracht de vlet nogmaals 47 personen in veiligheid van een gestrande boot van de Wehrmacht. Enkele weken daarna werd in de nacht van 23 op 24 november de vlet ontvreemd. Drie personen en vijftien Armeniërs, waaronder de Ouddorpse machinist, slaagden erin AnnaJacobapolder te bereiken, wat inmiddels bevrijd gebied was. Eenwording Na de oorlog kreeg het station van
Na de oorlog kreeg het station van Ouddorp een in 1933 gebouwde motorstrandreddingboot, welke de naam 'Ouddorp' kreeg. Later werd de naam gewijzigd in 'Ida Maria de Raath'. Zowel de Ouddorpse als de Stellendamse redders hebben ook in de ramp van 1953 een belangrijke rol in het reddingwerk gespeeld. Op de avond van de 31e januari voer schipper Willem de Jager uit naar het Finse vrachtschip Boris 6, dat bij de Banjaardbank in nood verkeerde. Kort voordat men ter plaatse kwam ontving men bericht dat de hulp niet meer noodzakelijk was, zodat de 'Koningin Wilhelmina' in Willemstad afmeerde. Kort daarna liep de plaats onder water, waarna de Stellendamse redders de handen uit de mouwen staken om te helpen wat ze konden. Toen ze hoorden dat ook hun eigen dorp onder water was gelopen, werd de thuisreis zo spoedig mogelijk aanvaard. Zes tot zevenhonderd dorpelingen werden in veiligheid gebracht. De Ouddorpse bemanning, die inmiddels sinds 1947 de beschikking had over de nieuwe motorreddingvlet de 'Prinses Juliana', bracht eveneens mensen in veiligheid. Na eerst zo'n 50 Ouddorpers gered te hebben, hielpen ze bij de evacuatie van Scharendijke. Schipper Paul Bezuijen was al z'n bezittingen kwijt geraakt tijdens de rampnacht. Toch weerhield hem dat niet om zich voor z'n medemens in nood in te zetten. Opmerkelijk was dat tijdens de evacuatie
Opmerkelijk was dat tijdens de evacuatie van Scharendijke iemand hem een laadje van een kabinet overhandigde, wat gevonden was aan de zeedijk, met al de medailles van Bezuijen daarin. In 1961 krijgt de post van Ouddorp een nieuwe boot. Het wordt een Zodiacrubberboot en gaat de naam dragen van 'Prinses Marijke'. De boot bleek bij mooi weer 22 mijl per uur te kunnen halen en bij slecht weer toch nog zeer zeewaardig te zijn. De afsluiting van de zeegaten Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde zou voor een aantal reddingposten gevolgen hebben. Ook voor Ouddorp was dat het geval. In 1972 werd de 'oude' post Ouddorp gesloten. In de ongeveer dertig jaar van het bestaan hadden de diverse boten ruim 400 mensen behouden aan wal gebracht tijdens 86 geslaagde reddingacties. Men kreeg een nieuwe boot toegewezen: de 'Griend'. Deze snelle boot, van het type Atlantic21 en voorzien van twee 50 pk buitenboordmotoren, heeft een geringe diepgang en kan vanwege z'n snelheid in korte tijd op veel plaatsen komen. De plaats van de reddingboot van Stellendam wijzigde ook vanwege de afsluiting van het Haringvliet. De reddingboot werd gestationeerd in de
buitenhaven nabij de visafslag. Men had in 1970 de beschikking over de veertig jaar oude 'President J.V. Wierdsma' en deze was aan vervanging toe. Eind 1972 kreeg de bemanning van de Stellendamse post 'De Zeemanspot', een reddingboot die bestand is tegen elk \veertype en onder alle omstandigheden uit zou moeten kunnen varen. Zowel 'De Zeemanspot' als de 'Griend' doen op dit moment nog steeds dienst. Wat lange tijd onmogelijk scheen,
gebeurde toch. In 1990 besloten de Zuiden Noordhollandse reddingmaatschappij tot het samenbundelen van de krachten. Vanaf 1 januari 1991 werd de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij een feit. Vanaf de oprichting van beide maatschappijen hadden ze het mooie, maar ook zo gevaarlijke reddingwerk verricht met vrijwilligers. Vrijwilligers die, terwijl anderen bij de kachel rondschoolden als de storm opstak en de wind om de huizen huilde, in de meest barre weersomstandigheden in de reddingboot stapten en hun leven in de waagschaal stelden om mensen m nood te redden. Vrijwilligers die daarbij ook soms hun leven gaven. Gelukkig kan de K.N.R.M. ook nu nog een beroep doen op velen, die zich vrijwillig beschikbaar stellen tot de hulp van hun medemens in nood. Al staat de zee ook hol en hoog!
Henk Koppelaar
Volgende week:
Stellendamse redders
uit vroeger dagen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 29 juli 1997
Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's