�Het Geluksland�
PIP'S VRIENDEN
Enkele vrienden had Pip waar zij zeer aan verknocht was. Ze waren van het vreemdste soort. Van de notabele koffiekrans was niets terechtgekomen. Pip legde wel beleefdheidsvisites af bij de notarisvrouw, de doktersvrouw, de boerin van Storastove, voornaam en rijk, maar haar echte vrienden koos zij zelf. Hoe er tegen deze vriendschappen aangekeken werd, kon haar niets schelen. Na haar eerste ziekenbezoek samen met dominee aan de oude Jegvan, die heel alleen in een oude vissershut woonde en een vurige fistel heeft, die schoongemaakt en verbonden moeten worden, blijft Pip daar elke dag komen, ook als dominee op reis is naar de andere eilanden. Na 't behandelen van de wond voelt dominee zich elke keer geroepen de oude Jegvan een vurige boetepreek toe te dienen vol ernstige vermaningen over zijn zondige leven om hen in deemoed het hoofd te laten buigen voor de niet meer veraf zijnde dood. Pip voelt zich hier in 't geheel niet toe geroepen. Zij verbindt met zachte hand de wond na een grondige schoonmaakbeurt, neemt eieren, melk en vers vlees voor hem mee. Het lijkt haar beter voor de genezing dan uitsluitend zoute vis en een slok brandewijn. Ze lacht en babbelt met hem en luistert. Zo komt zij bij stukjes en beetjes Jegvan's levensverhaal te horen. Ze hoort van de lieve vrouw, die hij eens had en die God tot Zich nam en van de zoon die verdronk. "Uit woede en boosheid ging ik varen en leidde ik een slecht leven. Ik was vaak dronken en ik heb ook gestolen." Pip schrikt, maar laat hem uitpraten. "Toen ik terug kwam lieten de mensen mij links liggen. Jegvan is oud en eenzaam, maar dat heb ik verdiend," zegt hij verdrietig. "Dominee zegt, ik ben slecht, er is weinig hoop voor mij." "Voor mensen, die zo oprecht berouw hebben en om vergeving bidden, daar moet toch nog hoop voor zijn," zegt Pip. "Ik zal het aan dominee vragen." Ze pakt Jegvan's oude gerimpelde hand, in haar ogen glinsteren tranen. "God zegene u, engel van God, dat u hier wilt zitten en luisteren naar wat Jegvan praat. Dat heeft nog nooit iemand gedaan."
SIGMUND DE ZACHTMOEDIGE
En wie hoort er nog meer tot Pip's 'hofhouding', zoals dominee plagend zegt? Eerder vertelde ik al over de kist met porselein, die wel tweehonderd kilo woog, te zwaar voor de dragers om die in zijn geheel over de bergrug te dragen naar Husevig. Die zou eerst overgepakt moeten worden door mevrouw van de dominee zelf in twee of drie kleinere kisten. Maar nu met het winterseizoen al in aantocht, dagen aaneen regen en nog eens regen, afgewisseld door wilde sneeuwbuien, was er geen denken aan dat mevrouw over de bergrug zou klauteren, de heivelden tussen de rotsen waren bovendien heel zompig. De kist stond dus in de winkel bij de kruidenier aan de andere kant, nog voor maanden, misschien wel tot eind april volgend jaar. Pip sprak hier op een avond over in het volkshuis. Ze was er verdrietig over, het was dat van 'thuis', dat ze miste, uit Kopenhagen, en de winters hier had ze heel erg onderschat. Nog diezelfde avond ging Sigmund -
Nog diezelfde avond ging Sigmund - met de bijnaam de zachtmoedige - met een grote rugzak met zware draagriemen op pad, zonder iemand iets te zeggen, richting Osterö, over de bergrug. De ganse nacht sjouwde hij door tot hij bij de winkel aankwam. Na een kop sterke koffie en een stuk brood, hees de winkelier met nog enkele mannen de zware last in één keer op Sigmunds rug. De hele dag sjouwde hij nu met de kist naar huis, naar Hugevig. Maar Sigmund was geen sterke man, telkens als hij moest rusten, zocht hij een rotsblok uit om tegenaan te zitten, de kist rustte op de rots. Afnemen durfde hij niet, hij had de last nooit meer op zijn rug gekregen. Tegen de avond bezweek hij bijna, maar de pastorie was in zicht. Toen de last hem werd afgenomen, beefde hij van top tot teen, hij kon niets eten. Pip zat bij hem en streelde dankbaar zijn arm. Na lange tijd zei hij zacht: "Mevrouw is blij." "Zo blij, Sigmund, zo blij." Toen de kist werd opgebroken, was er niets gebroken, het was écn wonder voor Pip. In het volkshuis hoorde ze het verhaal
van Sigmund. Het vervulde haar met deernis. Als knappe zoon van een klein visser - met kleine boot, juist genoeg vissend om het hoofd boven water te houden - liet hij zijn welgevallig, verliefd oog vallen op de enige dochter van de rijkste en grootste boer uit de omtrek. Genoeg zelfbeheersing toonde hij door haar nooit ten huwelijk te vragen. God behoedde hem voor die dwaasheid. Maar... zij wist het, iedereen in 't hele dorp wist het, de kleine jongens wisten het en hoonden hem na. Het zag het in de spottende ogen rondom hem. Als er mannen dronken waren, kwam strijk en zet zijn huwelijksaanzoek naar boven. "Wanneer zou dat zijn, die gróte dag met Sigmund de bruidegom? Ha, ha!" Maar nooit kon hij zich van haar losmaken, hoewel ze hem openlijk uitlachte. Het was toen dat hij die wanhopige, zachte haast smekende blik in de ogen kreeg en de bijnaam 'de zachtmoedige'. Het meisje trouwde met een rijke boerenzoon uit Izö, iets verderop. Het liet Sigmund niet los. Toen hij een aanbod kreeg in Canada op de zalmvisvangst mee te gaan, sloeg hij dit af. Hij kon niet weg uit haar buurt. Nu waren ze beiden oud, maar als hij haar zag, aanbad hij haar nog steeds met zijn ogen.
Hij was deze hele lange zomer Pip's grote visvriend geweest. Samen trokken ze er op uit in zijn visboot. Hij roeide Pip en leerde haar op forellen te vissen met een 'vlieg'. En zo, terwijl de bergen prachtig weerkaatsten in het diepblauwe water van de fjord, onder het gebruis van de waterval, vertelde Sigmund haar het verhaal van 'zijn' mooie meisje, dat nooit de zijne werd. Zo geboeid was Pip, dat ze vergat de vlieg uit te gooien. Dit is liefde, dacht zij, liefde met een hoofdletter, iets heel zeldzaamst. Peinzend zei zij: "Het was wél gedaan van God, dat je haar niet kreeg." Sigmund begreep haar niet. "Ja," zei Pip, "want nu leefde je met een droombeeld, een illusie, en dat is vaak veel mooier dan de werkelijkheid. Het mooie was en nu anders al lang voor jou af geweest." "Meent mevrouw dat echt?" "Heel zeker, ik heb er diep over nagedacht. Sigmund, jouw droom is nog even mooi als vroeger." Pip keek hem lief en ernstig aan. "Dan zij God geloofd en geprezen" zei Sigmund. Pip knikte heftig, spreken kon zij niet.
ZACHARIAS
Pip's derde vriend is kabouter Zacharias en er is niemand, die deze wonderlijke vriendschap kan vatten. De 'kabouter' zoals hij in de wandeling genoemd wordt, is een diaconiemannetje uit het Godshuis voor arme oude lieden, krom, haveloos en schuw. Al meer dan dertig jaar sluipt hij overal zoekend rond, duikt weg achter muurtjes en rotsblokken, schuilt weg in de geteerde pakhuizen. Als een schim hoort hij bij het dorp, nauwelijks nog opgemerkt door de mensen. Merkwaardig schuw is hij voor dominee in toga, hij mijdt het kerkje en het kerkhof. Al dertig jaar heeft nog nooit iemand hem horen spreken, niet met één enkel woord. Hij aanbidt Pip. Soms ziet ze zijn bleke gezicht voor een raam, dan duikt hij weg. Nooit zal hij binnenkomen. Hij wacht tot Pip in de tuin gaat zitten in de zon, met haar grote doos met borduurzij en lapjes, knopen en linten. Als Pip hieraan terugdenkt is het nog volop zomer. Faer Öerne op zijn liefelijkst en mooist. Heerlijk vindt Pip het naast de pastorie thee te drinken, soms met dominee, soms alleen. Ze is dol op handwerken en spreidt haar borduurwerk uit op de tuintafel. Dan ziet ze een bleek, angstig gezicht om de hoek van 't huis. "Kom," zegt zij vriendelijk, "wees niet bang". De haveloze kabouter sluipt woordeloos dichterbij. De linten en de knopen in de doos vangen zijn aandacht en een diepe verrukking straalt er over zijn bleke gezicht.
Hij knoopt zijn vette wambuis los en wijst op zijn gestreepte linnen overhemd daaronder. "Wil je graag dat ik jouw hemd versier?" vraagt Pip vriendelijk. Hij knikt heftig. Hij is dus niet doofstom, denkt Pip, hij praat alleen niet. "Wat denk je hiervan?" vraagt Pip en pakt een
handvol kralen, die ze nu met trosjes aan zijn hemd naait, tezamen met haar mooiste blinkende knopen en wat linten in kleine guirlandes. Als de kabouter zijn wambuis weer dichtknoopt, is hij volmaakt gelukkig. Hij straalt van top tot teen. Als ze hem een kom thee wil geven, is hij als een schim weer verdwenen. Zo komt hij vaak langs bij Pip, als er niemand te zien is. Ze praat vriendelijk tegen hem. zet een knoop hier en daar, neemt hem dan mee naar de voorraadschuur en snijdt een flink van vet en traan druipend stuk walvisspek voor hem af. Blij glimlachend steekt hij dat in de mouw van zijn toch al vette wambuis om 't genietend in eenzaamheid op te peuzelen. En ook van Zacharias hoort Pip het verhaal in het volkshuis. Wat een tragiek!
Vele jaren geleden was 'de kabouter' een geziene, flinke, knappe boerenzoon. Hij had een meisje in Osterö, over de bergrug en de heuvels. Als het weer het toeliet zagen zij elkaar alle zondagen. Zo ook deze zondag. Zacharias was zijn meisje in alle vroegte gaan halen van de ouderlijke boerderij. Er werden trouwplannen gemaakt, gezellig samen gegeten en aan het eind van de middag bracht Zacharias zijn bruid weer haar huis. Wat er precies boven op de bergrug gebeurd was, wist niemand. Een woordenwisseling of misschien zelfs ruzie. Zacharias liet zijn bruidje staan en kwam alleen terug naar huis. Nauwelijks thuis in Husevig, brak er een geweldige sneeuwstorm los. Zacharias verzamelde alle mannen, die hij mee kon krijgen. Met lijnen om hun middel aan elkaar verbonden gingen zij de heuvels in. De sneeuw was oogverblindend! Tegen de morgen hadden zij nog geen spoor van het meisje gevonden. In de diepe sneeuw glijdend en wegzakkend keerden zij naar huis terug. Zacharias bleef zoeken. De hele dag en ook de volgende nacht. Tot men hem weer ging zoeken. Ze kwamen hem tegen in het veld buiten 't dorp. Daar kwam hij aanwaden door de sneeuw met zijn bruid in zijn armen. Wit en koud was zij en haar hart had opgehouden te kloppen. Maar hij begreep het niet. God had zijn verstand weggenomen. Twee nachten en een dag had hij in vertwijfeling rond gelopen, aan eten of drinken had hij niet gedacht. Zijn stem was hees van het roepen en schreeuwen. Nu hij haar in zijn armen droeg was hij kalm en gelukkig. Hij droeg haar naar huis, legde haar behoedzaam neer en week niet van haar zijde. Hij streelde haar gezichtje en haar handen en vroeg of ze 't niet koud had. Met geweld moesten ze hem vasthouden om haar in de kist te leggen. Met list leidde men hem om de tuin om haar te kunnen begraven. Maar hij brak los en met een schreeuw als van een dier in nood zag hij haar kist in de aarde zakken. Hij vocht als een leeuw met de begrafenisdienaars en zakte tenslotte bewusteloos in elkaar. Sindsdien meed hij het kerkhof en de dominee in toga joeg hem angst aan. Hij was nooit meer normaal geworden. Leefde zijn eigen schuwe leven als 'kabouter' en nooit, nooit had hij meer één woord gesproken. Dit alles overdacht Pip, nu zij deze dagen zo verschrikkelijk in angst zat en o wonder begreep hoe verschrikkelijk veel haar vriend kabouter Zacharias van haar hield en haar troosten wilde. Pip was tot tranen toe geroerd... Dit gebeurde. De beruchte Faer Öerse najaarsstormen zweepten, woedend de
golven hoog op met grauw witte schuimranden. Loeiend en fluitend gierde de storm om de houten huizen. De hooimijten waren vastgesjord met touwen, 't leek Pip zo overdreven toen, maar ze begreep nu waarom. Men kon nauwelijks staande blijven. Langs de touwen begaf men zich van 't volkshuis naar de stal. Zo zocht Pip ook van de pastorie haar weeg naar 't volkshuis. Juist deze morgen stonden er twee mannen in de pastorie met ernstige gezich
nen in de pastorie met ernstige gezichten. Ze komen van Udö, ver weg. Een ontploffing in hun kustplaatsje heeft een
man gedood en verscheidene andere zwaar gewond. Op hun stille manier vertellen ze van 't verdriet op hun eiland en ze vragen dringend aan dominee met hen mee te gaan. "Ja," zegt dominee "maar hoe staat 't met de branding?" "Er is een flinke branding, maar uit de kust valt het mee." "Maar kan dit wel mensen? Is ons leven er niet mee gemoeid?" Dominee ziet bleek. "Wij gaan terug en we wilden dominee graag mee hebben, daarvoor hebben wij immers de tocht gewaagd?" "Maar jullie kunnen 't toch wel begrijpen, als ik néé zeg?" Dominee kijkt naar de jagende stormachtige wolken. De mannen zwijgen lang. Dan zegt de ene: "Dominees leven is in Gods hand, zoals ook het onze." "Zullen wij het weer niet eerst even wat aanzien?" probeert dominee nog aarzelend. "Er is haast bij de hulp," zeggen de mannen en dan heel resoluut: "Wij gaan nu terug, wat dominee ook besluit." "Je gaat méé Axel?" fluistert Pip, die zich op de achtergrond hield. Ook zij ziet wit, ze beeft van angst. "Kalm maar Pip," zegt dominee sussend, maar hij begrijpt haar verkeerd. Hij neemt haar mee naar de slaapkamer en zegt dan: "Dit weer is heus te bar. 't Zou gekkenwerk zijn." Pip kijkt hem recht in 't gezicht en zegt dan met ingehouden verontwaardiging: "Ben je bang Axel? Ben jij zo laf? Is jouw leven, dan meer waard dan van de mannen die jou komen halen? Het zijn er acht. Axel, de roeiers wachten buiten in de boot. Acht moedige mannen." "Doe toch niet zo dramatisch Pip, zo romantisch. Moet ik zo nodig de held gaan uithangen in jouw ogen?" "Ja, mijn allerliefste, ja! Je mag je nu niet als een lafaard laten zien, dan ben je niet de man waar ik van hou," bezweert Pip. "Ja, jij blijft veilig thuis, jij hebt makkelijk praten," zegt dominee boos, in 't nauw gedreven. "Denk je dat dit makkelijk voor mij is, ik stuur je immers weg," zegt Pip met een snik. "Als jij zegt, dat ik moet gaan, dan zal ik gaan," zegt dominee. "Ik zal je oliegoed halen," zegt Pip eenvoudig. Wat gebeuren moet, moet gebeuren, denkt ze bij zichzelf. En dit moet gebeuren. God stelt hen zwaar op de proef.
Pip gedraagt zich manhaftig. In het volkshuis is zij begonnen met de mensen een kerstspel in te studeren. Nu bij aanhoudende gierende en fluitende storm de hoofden duf en leeg worden, de verveling toeslaat en kleine ruzies op de loer liggen, soms losbarsten. Zo in angst is zij bij tijd en wijlen, ze moest toch wat meer vertrouwen hebben spreekt zij zichzelf vermanend toe. Ze bidt om vertrouwen, gebukt onder schuldbesef. „Lieve God", bidt zij als zij vanuit haar slaapkamerraam uit kijkt over het grauw opgezweepte water van de baai. „Ik heb mijn man van wie ik zo verschrikkelijk veel hou de woeste zee opgestuurd, omdat ik dacht, dat dat goed was. Was het goed God, er waren toch mensen in nood? Leer mij Uw wil te begrijpen. God, leer mij te schikken in Uw wijsheid. Leer mij vertrouwen te hebben. Uw wil geschiedde. Amen".
De mensen in het volkshuis gaven haar veel afleiding. Zij zetten hun beste beentje voor in het rollenspel, 's Avonds bij 't hoog oplaaiende turfvuur, als het ware om Pip over haar diepen ongerustheid heen te tillen.
En vele hartverwarmende gesprekken had zij met Marja in de pastoriekeuken. Haar trouwe Marja, die haar kleine mevrouw zo goed kende en begreep. Een diep respect had Marja voor haar mevrouw, ja klein was zij en fijn, vol grappen en naar het soms scheen haast te werelds, frivool voor een domineesvrouw. Marja wist dat haar mevrouw een zeldzaam groot hart had en een open oog voor dat wat dominee nodig had. Waar hij zelf na wikken en wegen en beredeneren langs een omweg achter kwam, deed Pip in een flits, met vrouwelijke intuïtie. Zeker, zij had goed gedaan met dominee
met de mannen mee te sturen, maar ze had nu zo te doen met haar mevrouw. De ergste storm was gaan luwen, het woei nog wel, maar de thuisvaart werd toch al enige dagen verwacht. Nog kwam er geen boot de baai invaren. Tien dagen, twaalf dagen, veertien dagen was dominee nu al weg en nog geen enkel teken van leven.
Die avond stond Pip heel alleen op 't steigertje in dikke kleren gehuld, de wollen muts diep over haar oren. Haar gezichtje was nat van tranen. „O God, laat het mij weten, wat heb ik verkeerd gedaan? Was ik te lichtzinnig, te ijdel misschien, dat ik zo op de proef gesteld wordt. Of moet ik toch nog vertrouwen blijven houden, God? Wilt u mij mijn man toch teruggeven, alstublieft? Geeft u mij een teken, dat ik weer sterk mag worden?"
Toen voelde Pip een hand in 't donker, die haar hand pakte en streelde, zij hoorde een wonderlijk trillende stem, die klonk als een losse snaar in een oude piano: "Heb je het koud, mijn meiske?" "Nee Zacharias, nee! Ik heb het zo best, o zo best!" Pip's tranen stroomden. En de oude kabouter -haar grote vriendglimlachte gelukkig.
De volgende dag keerde dominee terug, innig gelukkig weer thuis te zijn. Pip was sprakeloos.
De boot had averij opgelopen en had niet eerder terug naar huis kunnen keren.
DE KERSTBOOT KOMT! EEN VREEMDE EEND IN DE BIJT
Al dagen leefden de mensen van het kerkdorpje van dominee in spanning. De mensen tuurden voortdurend met verrekijkers vanuit hun dakraampjes om over de rotsen heen te kijken of daar heel in de verte nog niet de masten van het kerstschip te zien waren. Drie maanden was het alweer geleden dat het laatste schip aankwam met voorraden voor de winkel: suiker, gezouten en gerookt spek, grutterswaren, peulvruchten, drie maanden zeker zou het weer deuren. En dan de post uit Kopenhagen en de kranten. Hoe hadden de mensen daar niet naar uitgekeken. Het deerde dan ook niemand ook maar een zier, dat de nieuwtjes uit de brieven en het nieuws uit de kranten vaak al weer vele weken oud was! Met stormen liet de kerstboot verstek gaan.
Opmerkelijk was het, dat de boot deze keer een passagier had meegebracht. Het bleek een Duitse professor te zijn, in de musicologie en sagenleer, de folklore op muziekgebied. Hij bereisde al deze verre eilandengroepen in de Atlantische Oceaan. Zoals nu Faer Öerne, maar ook de Shetlandeilanden, de Hebriden en IJsland. Hij beluisterde de oude liederen, die men zong 's avonds bij het turfvuur in de volkshuizen, speelde ze na op een kleine stenen fluit, een occarino -men zegt ook 'occarina' en legde vervolgens de melodieën vast in notenschrift. Hij nam zijn intrek als logé-kostganger bij de koster in huis. Verrukt was hij toen hij met dominee en zijn vrouw kennismaakte en niet alleen een uitnodiging kreeg voor dominees volkshuis om de volksliedjes te beluisteren en na te spelen en op te tekenen, maar ook werd hij genodigd bij dominee in de pastorie. Dat daar een piano was, was meer dan hij had durven hopen. Pip bood spontaan aan hem op de piano te begeleiden en de liedjes in notenschrift van de oude woorden te voorzien. Pip was door zoveel tussen de mensen te toeven in haar volkshuis, als geen ander thuis, ook in het geschreven Faer Oers. Dominee was zo blij voor Pip nu toch
ook weer eens iemand 'uit die andere wereld' te ontmoeten, een intellectueel, wie weet hoe ze dat gemist had, dacht dominee, hoewel hij Pip nooit had horen klagen.
Daarbij kon Pip met haar conservatoriumopleiding nu weer eens van harte pianospelen, samen met een gelijkgestemde muzikale ziel.
Van Pip had zich een diep gevoel van dankbaarheid meester gemaakt. Ze wist nu, dat in de junimaand, als de baai blauw en het land groen was, als er overal om hen heen nieuw jong leven te bespeuren viel, ook zij het leven zou schenken aan een kleine Prahl. Daaraan denkend sierde zij zacht neuriënd de kleine kerstboom op met strofiguurtjes en kaarsenhoudertjes met witte kaarsjes van thuis. Zo geroerd was zij geweest, dat er bij de post, de kranten en de lieve brieven van thuis ook een echt groen kerstboompje was geweest, verpakt in een laken. Met tranen in haar ogen had zij haar neus nissen de takken gestoken om diep die heerlijke dennengeur op te snuiven. Zo gelukkig was zij, zij zuchtte ervan. Zou geluk ooit stuk kunnen gaan? En nu ook die heeriijke muziek met de professor! Vele uren brachten zij door in het volkshuis waas 's avonds vrijwel altijd werd gezongen. Oude sagen en spookverhalen werden ook gretig verteld, hoe griezeliger hoe mooier.
De professor maakte druk aantekeningen en speelde in de pastorie de volgende dag de melodieën na op de accarino, waarbij Pip hem feilloos volgde op de piano, daarbij ook de oude woorden wist in te vullen. Verrukt was de professor, hoe verrukt, dat wist Pip niet in haar onschuld! Die mooie kleine vrouw aan zijn zij, met haar aandachtige, ook weer zo vaak guitige diepblauwe ogen met de donkere wimpers als kransjes daaromheen. Dat vlugge figuurtje, de glanzend blonde haren, waren de professor evenwel niet ontgaan, nee zeker niet. Evenmin als de kuiltjes in haar wangen als zij lachte. Als een schooljongen tot over zijn oren verliefd raakte de professor, maar hij hield zich goed. In een huis waar hij zo gastvrij ontvangen werd, kon hij zich niet misdragen. En zo niets vermoedend was Pip, zo verschrikkelijk argeloos. Evenals dominee! Hij zag de professor als een graag geziene gast, waar hij n gedane arbeid 's avonds nog graag eens een boom mee op zette bij een kop verse koffie van Marja en een gezellig pijpje. De nieuwtjes van het continent vielen bij dominee in goede aarde.
De mensen in het volkshuis hadden de ogen echter niet in hun zak en in de pastorie Pip's trouwe Marja evenmin. Zo graag zou Marja haar lieve, kleine maar niets vermoedende mevrouwtje willen waarschuwen voor 't onheil dat zo dreigend duidelijk op de loer lag. En als dominee zijn ogen nu maar eens wijder open had, dacht Marja, was hij maar een beetje jaloers en daardoor beter oplettend! Maar nee, en Marja kon geen woord over haar lippen krijgen.
woord over haar lippen krijgen. Op een zeldzaam mooie dag in december -de zon stond nu zo laag aan de horizon, dat de hele baai en de omliggende bergwanden als met een gouden gloed overtogen waren, er was geen wind- stelde de professor aan Pip voor, terwijl zij samen achter de piano zaten - dominee was op huisbezoek - om samen even een frisse neus te halen in de wondermooie natuur van dit ogenblik, ze zouden naar de punt van de landtong kunnen lopen. Pip stemde maar al te graag toe, na weken binnenshuis zou een wandeling immers heerlijk zijn? Met een zwaar hart zag Marja hen gaan. Diep snoof Pip de frisse lucht in haar longen, ze genoot. "O, kijk toch eens hoe schitterend alles nu is!" riep Pip opgetogen, "en ruik toch eens, wat is die zeelucht toch heerlijk na alle rokende turfvuren." De professor had slechts oog voor Pip's frisse rode wangen en stralende ogen. Op de punt van de; landtong stonden beiden stil. Juist wilde Pip de professor vertellen over haar kleine visboot waar ze forellen mee ging vangen in de zomer. Ze had dit bootje, dat nu veilig opgeborgen was, van dominee op haar verjaardag gekregen, zo blij was ze geweest... Ze bleef plotseling in haar woorden steken door de vreemde gloed van hartstocht, die ze in de professors ogen zag. Ze schrok.
stokte midden in een woord en wilde achteruit stappen, "Oh nee..." stamelde ze. "Ja Pip, ja!" riep de professor. "Mijn klein prachtige Adelheid!" Met een heftig gebaar trok hij haar tegen zijn borst. "Ga met mij mee, wij horen immers bij elkaar. Oh liefste, liefste, liefste!" Hij drukte een innig-hartstochtelijke kus op Pip's lippen. Eén moment was Pip verlamd van ontzetting, toen rukte zij zich los met de kracht van een tijgerin. Ze haalde uit en met alle kracht die erin haar was gaf ze de professor een klinkende klap in 't gezicht. "Pak uw spullen uit de pastorie en verdwijn. Ik wil u nooit meer zien!"
Met gebogen hoofd ging de professor zijn fluit en muziekspullen halen uit de pastorie, dan zijn koffer pakken in 't kostershuis om van daaruit een gids te zoeken, die hem over de bergrug wilde brengen, naar Osterö, waar ook dominee aan land gekomen was indertijd. Pip en dominee hebben hem nooit weer gezien.
Pip ging bevend over al haar leden terug naar huis. Diep bedroefd. Dat een vriendschap zo moest eindigen. Ach, dacht Marja, als 't nu maar goed zou komen. Want wist zij, kwade tongen hadden voedsel gevonden voor kwade berichten. Boosheid deed de ronde over de eilanden. Niemand beter dan Marja wist dat haar mevrouw onschuldig was. Maar ze was niet verstandig geweest in haar vriendschappen, nee dat was zij niet. Pip's vriendschappen werden als buitenissig beschouwd, hovaardig ook. Nooit had zij immers de beleefdheid in acht genomen de doktersvrouw of de notarisvrouw een tegenbezoek te brengen en zelfs de boerin van Stora-Stove niet. Wist Pip niet, dat zij naast domineesvrouw de belangrijkste vrouw van 't hele kerspel was? Vele malen had de boerin Pip opgezocht, haar boter en eieren en vlees gebracht. Pip had haar glimlachend bedankt, maar was zelf op Stora-Stove nooit op komen dagen, terwijl zij wel met een zwerver als kabouter Zacharias m de tuin zat. Dit werd nu als een zware belediging opgevat, er was immers als driekwart jaar sinds dominees en Pip's aankomst verstreken? De tijd van goodwill was voorbij, nu moest Pip het zelf maar verder weten. Hoe erg dit was en wat er broedde, daar
Hoe erg dit was en wat er broedde, daar had Pip nog geen enkel vermoeden van. Zij had na de schrik de draad weer opgepakt. Aan dominee slechts vertelt dat de professor wilde proberen Kerstmis thuis in Duitsland te vieren en daarom plotseling vertrokken was met veel groeten aan dominee. Met vernieuwde ijver wierp zij zich op 't Kerstspel in haar volkshuis, maar daar waar eerst vrolijkheid was als zij binnenkwam, ontmoette zij nu een zekere matheid, de gesprekken stokten, wat zou er zijn? dacht Pip. De gezichten in het dorp waren ook onderzoekend en gereserveerd. Een vrouw kwam naar de pastorie SOMBERE TIJDEN
PIP WEET RAAD
Midwinter naderde nu snel. De dagen werden al somberder, mist, natte sneeuw en regen wisselden elkaar af met slechts een enkele heldere dag tussendoor. Het zware winterwerk was nu achter de rug! Het hooi was geborgen, de slacht was gedaan. Het vlees gerookt en ingezouten. Evenals de vis. Er werd nog wat vlas gerepeld, kaarsen gemaakt, gesponnen en geweven, houtsnijwerk was geliefd bij de mannen.
Alles droop van het vocht, het houtwerk zette uit en alles wat rotten kon verrotte, verroestte en verweerde. Het was alsof de hemel weende, de baai grauw en grijs met schuimkoppen op de gofjes. De rotsen rondom stonden daar zwart, glimmend en ongenaakbaar, met sneeuwplekken op de toppen. De dagen werden al korter, met midwinter zou de zon geheel beneden de horizon verdwijnen... het leek of met de zon ook alle vrolijkheid, iedere vreugde voorgoed verdwenen was. Kwalen en kwaaltjes begonnen de kop op te steken. De tabak raakte op, van 'Blauwe Man', een soort slecht gemengde shag raakten alle mannen een beetje onpasselijk, dominee incluis! De mensen waren als kinderen, om alles begon men nu ruzie te maken, als er een nieuwe mand met turf uit het turfhok gehaald moest worden, was er niemand bereid zich buiten nat te laten regenen. Die stemming was overal merkbaar. Op
Die stemming was overal merkbaar. Op het kantongerecht had de rechter zijn handen vol aan alle burenruzies, getwist over stukjes grond. In de dorpswinkel werden eindeloos alle dorpsroddels uitgeplozen en doorgesmoesd.
Pip kon hier slecht tegen. Het leek wel of er geen enkele goede gedachte meer leefde in 't gemoed van de mensen. Maar voor die van 't volkshuis voelde zij zich verantwoordelijk, dat waren hun mensen, van dominee en haar. Er moet iets op te vinden zijn, dacht Pip, maar wat? Dominee deed braaf de dagsluiting elke keer, maar de mensen werden er niet koud of warm van. Speurend tussen de ongelofelijk ouderwetse boeken van de dorpsbibliotheek, vond zij een merkwaardig oud blijspel. 'Jeppe op de berg!'
Wel, dacht Pip, wat een vondst. Dat ga ik voorlezen. Misschien tovert het nog eens een lach om de lippen. Het werd een succes, de mensen genoten. Vergeten waren even alle pijntjes, alle verdrieten, alle ruzies. Zo zeer leefde het verhaal bij de mensen, dat de figuren onwillekeurig bij hen begonnen te leven. Als we het eens echt zouden spelen... dacht Pip en gaf de mensen een rol uit het verhaal. "Als jij nu eens Jeppe bent en jij de kostersvrouw en jij...," het enthousiasme kende geen grenzen. Om haar schrijflessen van de ochtenduren productief te maken, liet ze de mensen alle rollen zelf uitschrijven. Kinderlijk haast lieten de mensen zich meeslepen. Al spoedig kon men m de kleinste bergdorpen verderop "Op je gezondheid, Jeppe!" horen. Van de oudste jassen uit vervlogen tijden
Van de oudste jassen uit vervlogen tijden werden met goudgalon livreien gemaakt, van Pips afgedankte hoeden, driekante steken. Met grote zwarte strikken werden lompe schoenen plotseling elegant. Voor schmink was er alleen rondsel en zwartsel om de schapen te merken. Voor de pruiken waren er plukken schapenwol en vlas in plukken. Nu moest er nog een toneel in elkaar gezet worden. Pip besloot er mét de mensen een heuse uitvoering van te maken. De schoolmeester gaf tot ieders vreugde toestemming dat in de school te mogen doen. Van een plankier op haringtonnen gelegd met een gordijn aan een stang ervoor. De achteruitgang was door het raam! De wachtplaats voor korte rollen was tussen de haringtonnen.
Niemand mopperde nu er met planken door de regen gezeuld moest worden, zo'n verschil met de turfmand vorige week. De handen waren weer bezig, de ogen schitterden, kwinkslagen vlogen over en weer. Het volkshuis was op wonderbaarlijke wijze weer tot leven gekomen.
Toen 's avonds m de pastorie Pip ijverig één van haar mooie oude hoeden in een driekante steek zat om te vormen, zei dominee plotseling ernstig: "Pip, ik moet met je praten. Dat je met de mensen een komediestuk last, was tot daar aan toe, maar nu je het daadwerkelijk met de mensen van ons volkshuis gaat opvoeren, daar kan ik niet in meegaan." "Maar Axel, je ziet toch hoe de mensen uit een vreselijk diepe grauwe sleur nu opgeleefd zijn, dat kan toch niet zo verkeerd zijn?" "Ik ben hier verzocht te komen om Gods Woord te prediken," zei dominee ernstig. "Als de echtgenote van de predikant nu zo nodig komedie moet spelen met mijn kerkvolk, komt dat heel merkwaardig over. Er worden van jou andere taken verwacht. Pip." "Ja, met de deftige dames van ons dorp zitten zeuren in een theekrans over stichtelijke onderwerpen. Daar ben ik niet voor in de wieg gelegd. Axel. En wordt ons volk daar beter van soms? Het spijt me, ziekenbezoek doe ik graag, maar 'Jeppe op de Berg" zie ik ook als een taak. Het voelt niet verkeerd van binnen." Als om dominees bezwaren te onderstre
Als om dominees bezwaren te onderstrepen, werd er ene Kristien aangediend, de vrouw van één der notabelen uit 't dorp. "Dominee alléén wil ik spreken," zei ze bits. Pip keurde ze met geen blik waardig. "Kunt u mij zeggen, dominee, waar het in de Bijbel staat, dat het toegestaan is om komedie te spelen?" viel zij met de deur in huis. "Het staat er niet niet in en het staat er niet wel in," zei dominee omzichtig, "dat behoort tot de Adiafora, de tussendingen. Dat zijn die dingen, die wij met ons eigen geweten moeten beoordelen. Dominee wilde tegenover anderen zijn eigen vrouw niet zwart maken. "U moet dit maar aan mij overlaten," zei hij. "Pip, ik zal niet op je uitvoering zijn,"
"Pip, ik zal niet op je uitvoering zijn," zei dominee, "het spijt mij." Hij stak zijn hand naar haar uit. "Dat vind ik heel jammer" zei Pip, ze nam de hand niet aan. "Het stempelt wel dat waar ik mee bezig ben, als een goddeloos vermaak, alsof ik mij tegen jou af wil zetten en zo kan ik het toch nooit bedoeld hebben," zei Pip bedroefd.
Op de dag van de uitvoering kwamen de mensen van heinde en ver in hun beste pak naar Husevig, als voor een grote bruiloft. De school bleekt te klein, maar omdat 't op deze dag niet regende en zelfs niet mistte, werden er ook buiten banken neergezet en met de deur open konden velen 't stuk volgen. Er werd ook toegang geheven, het geld ging naar 't Armenfonds, te beheren door dominee. Komediegeld? Dacht Pip, beter gaat dan 't beheer naar mij, dat kan ik Axel niet aandoen.
De uitvoering was in één woord verrukkelijk. Niemand begreep dat de figuren op 't toneel niet echt waren, men mengde zich in alle echtelijke perikelen op de planken en gaf luidop raad, goed- en afkeuring. Toen Jeppe tot slot -geheel per ongeluk!- door 't ledikant uit de pastorie zakte en daar lag op 't toneel, ontstond er een gejuich, dat in de verste kerkdorpen te horen geweest moest zijn. "Ben je erg moe Pip?" vroeg dominee
"Ben je erg moe Pip?" vroeg dominee bezorgd. "En was het leuk?" "Ja ik ben moe," zei Pip, "Voor je zie je een regisseur, een gri
"Voor je zie je een regisseur, een grimeur en een souffleur in één persoon. En 't was niet zomaar leuk, 't was een belevenis! De had het voor geen goud willen missen. En nu ga ik slapen. Axel, welterusten." 't Volgende ogenblik sliep zij.
GERUCHTEN
Met de kerstboot -die alleen doorkwam als de zee niet te hoog en er geen ijsgang was- was er een klein dennenboompje van 't huis aangekomen een lief pakje vol verrassingen, tijdschriften, kranten en brieven. O, die geur van dat boompje, die lieve, bemoedigende brieven. Pip kon haar tranen maar nauwelijks binnenhouden. Ze pakte haar postpapier om hun Faer Oerlotgevallen uitvoerig te beschrijven. Toen haar oog op 't eilandelijke nieuwsblaadje viel met als hoofdartikel: 'De Winter' - De winter is maar een moeilijke tijd voor de 'vreemdelingen' die van de amusementen van de hoofdstad naar onze stille eilanden zijn gekomen. De liederen, de sagen en de stichtelijke dagsluitingen van de predikant zijn hen niet genoeg. Zij zijn echter vindingrijk genoeg om zich schadeloos te stellen, zelfs in onze pastorieën verbeidt men zijn tijd met het geven van toneelstukje en andere ogenlust. - Pip hoefde niet verder te lezen, wie ermee bedoeld werd was duidelijk. 'Fama" (het gerucht) vloog over alle eilanden op brede wieken, als amusement in alle winterverveling, met ditmaal als hoofdmotief: de predikantsvrouw van Husevig. En als in een flits zag Pip zichzelf zoals
En als in een flits zag Pip zichzelf zoals men haar zag, hier. De jonge, vrolijke Kopenhaagse, wat zou zij hier komen zoeken? Hoe zag zij eruit? En Pip was gekomen, naast haar ernstige man. Met haar fleunge japonnetjes, haar heel aparte mooie hoeden. Haar vrolijke gezichtje met de innemende lach. Iedereen lachte vrolijk terug. In de zonnige zomer verheugden de mensen zich in haar glimlach en haar blijheid. Zeker één van hen had gedacht: er valt hier immers niets te lachen? Dus lacht zij om ons, die domme achterlijke eilanders met zeker heel malle kleren aan, die je in Kopenhagen nooit zag. Die lach was doodzonde. Strakke ogen zag Pip nu om zich heen en wantrouwende ogen als zij lachte en vriendelijk goedendag zegde. Niet van ieder... maar toch, het gebeurde. Pip zag zichzelf en haar leven hier m den
Pip zag zichzelf en haar leven hier m den vreemde en ze begon ook haar domheden in te zien. De warmte die haar eerste tegemoet gekomen was, de nieuwsgierigheid, de belangstelling. Ze was toch zo van dit kinderlijke volk gaan houden! Maar langzaamaan waren er onderzoekende blikken in de ogen gekomen, gereserveerd ook.
Hoe was het gekomen?? Ze had niet naar Axel geluisterd. Nee, liefst niet. Ze had niet beantwoord aan zijn 'plaatje' zoals een dommeesvrouw behoorde te zijn. Zij had gedacht het op haar geheel eigen wijze in te vullen.
Dan zag zij in gedachten een bleek gezicht. De weldaden, die bij dat gezicht hoorden. Boter, kaas, eieren. Glimlachend eerst van: Nu kom je toch wel haast op bezoek? Eén keer is niet genoeg! Later wat strakker: Kom je nu? Haast je toch! Weet je dan niet dat de predikantenvrouw en de boerin van Stora-Stove op één lijn horen te staan tegenover de bevolking?
tegenover de bevolking? Oh nee, met schrik, ontzetting haast, bedacht Pip hoe ze haar kabouter Zacharias, haar zieke zeeman, haar Sigmund de Zachtmoedige, ver bovengesteld had boven een tegenbezoekje aan Stora- Stove. Zo fout ben ik geweest, dacht Pip, zo dom, zo kortzichtig. Heb ik dan alles zo verschrikkelijk fout gedaan, terwijl ik zo vrolijk, zo onbezorgd met de mensen bezig was? Hoe herstel ik dat, hoe maak ik dat ooit weer goed? Tussen kille afwijzing kan ik niet leven, misschien kan Marja mij raad schaffen. Marja, Pip's trouwe keukenhulp, was lief en wijs. Zoveel hield ze van haar mevrouw. "Marja, ik ben zo ongelukkig, wat is er allemaal fout aan mij? Hoe maak ik het weer goed?"
Marja schudde haar hoofd. "Kwade tongen zijn als slangen. En wat zij zeggen, nee, zo is mijn mevrouwtje niet. In haar ogen las ik dat zij zo onschuldig is, zo lief, zo eerlijk, zo trouw."
Voor Pip sprak Marja volledig in raadsels, maar meer wilde zij niet zeggen. En zo trok Pip zich terug in zichzelf en werd heel stil. Kwade tongen wilde zij niet verder voeden. Zij zat bij haar groene boompje van thuis, haar enige vreugde was het knippen en naaien van kleine kleertjes. Als zij at was het voor de kleine baby in haar schoot. Zij had nu geen moed om flink naar Stora-Stove te stappen, in het volkshuis liet zij zich niet meer zien. Waar dominee ooit zo bang voor geweest was -deze eenzame eilanden nietwaar?- was nu een feit: het vogeltje kwinkeleerde niet meer.
Op Kerstmorgen volgde zij trouw de dienst in de kleine kerk van Husevig. Enkele mooie woorden en zinsneden nam zij mee naar huis ter overdenking. Plichtmatig drukte zij staande naast haar man de vele handen, haar ogen leefden niet mee.
De Kerstgaven in het volkshuis liet zij uitreiken door dominee; ongelukkig kon hij slechts zeggen: "Mijn vrouw is niet wel."
En Pip zat bij haar kleine kerstboom alleen in de pastorie. Zij stak de kleine kaarsjes aan in een soort hunkering naar licht en warmte en overdacht de woorden van het kerstevangelie ... En dit zal u het teken zijn: Gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. En van stonde af aan was er met de engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: "Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen." En die hele mooie zin: "Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart."
Pip zegde die woorden op voor zichzelf, steeds weer. Eerst deden ze haar niets, maar geleidelijk aan drong de betekenis van de woorden tot diep in haar door. Het Kind, dat was geboren om voor hen te leven, dat Licht en Liefde zou brengen onder de mensen. "Vrees niet, want ziet, ik verkondig u grote blijdschap." Pip dronk die woorden als het ware in, als een diepe lafenis. 'In de mensen een welbehagen.' Er moest toch nog hoop zijn. Zou 't Kerstevangelie de mensen misschien toch wat nader tot elkaar brengen, wat meer begrip tonen, wat meer liefde misschien? Pip hoopte het zo.
BEROERING IN HET VOLKSHUIS
Uu de winkel sloeg het over haar dominees volkshuis. Waarom zien wij mevrouw nooit meer? Waarom deelde zij van 't jaar de kerstgaven niet uit? Waarom gaat ze niet meer op ziekenbezoek? Waarom doet zij de leesles niet meer? Waarom leest zij ons met meer voor? Zij verwacht immers een kmd. Maar dat is toch geen enkele reden om niet meer onder de mensen te komen. In de winkel was men heel ongerust. "Kijk aan, ik kom net van de schout, de vrouw ligt met Jicht te bed. De domineesvrouw kwam elke dag, ze las voor, ze masseerde haar zere benen en schouder, ze was als zonneschijn," zci de vrouw. "Weetje, hoe ze, zo klein als ze is, ons grote kerels uitfoeterde en een schrobbering gaf toen we 's morgensvroeg moesten melken? We waren zo zat van de vorige avond en de nacht in de winkel (is tevens een soort dorpscafé), dat we haast omvielen. Ja, ze gooide een puts water over onze hoofden en sleurde ons zo voor de koe!" Honderd verhalen deden er nu de ronde, over hoe flmk Pip wel was, hoe doortastend, hoe vrolijk, hoe behulpzaam, maar... wat? Waarom komt zij met meer? Eindelijk stond er iemand op, Jacob. Hij zei: "Het is zoals altijd, dat we moeten lasteren en zo lelijk mogelijk kletsen en het goede, wat we hebben bederven." Er ontstond een grote beroering in het volkshuis. Iedereen barstte nu los. "En liegen" zei de schout. "Lasteren en liegen liggen dikwijls niet ver van elkaar," zei Jacob. Peter, een nog jonge man, stamelde "Maar er is toch niets lelijks over mevrouw te zeggen?" '"Niet met recht", zei de schout, die speciaal naar dominees volkshuis gekomen was, om nu eens uit te vinden wat er speelde. "De laster is als een slang," zei de oude Jacob plechtig, "zij kronkelt zich overal tussen en ze is heel moeilijk dood te krijgen." "Jij bent toch bevriend met de zoon van Stora- Stove?" vroeg een oude vrouw aan Peter. "Ga dan vanavond daar naar toe m'n jongen," zei ZIJ, "de boerin kan ons allemaal precies vertellen waar 't op staat. Zij weet alles."
RUM MAAKT DE TONGEN LOS
In de week tussen Kerst en Nieuwjaar spoelt er een vat rum aan op het strand. Niet één van die kleine vaatjes, maar een vat, bijna zo groot als een harington. Een kleine jongen, Rasmus, zag het en probeerde het uit de golven te rollen richting zijn vadershuis. Maar 't was veel te zwaar. Doornat kwam hij bij de schout, die onmiddellijk mee ging. Met man en macht werd het naar het dorp gerold en op schragen geplaatst. Plechtig sloeg de schout (tevens strandvonder) een gat en zette er een kraan in. De schout vulde en kopje, -iedereen rook al dat het rum was!- rook eraan en nam toen een diepe teug. "Dit is rum," zei hij, "zoals jullie nog nooit van je leven geproefd hebben. Zelfs bij de commissaris schenken ze geen betere." Na de taxatie werd het vaatje bij opbod verkocht Voor tien kronen werd de boer van Stora-Stove de eigenaar en ieder kon nu een pintje bij hem komen kopen. Een beetje meer voor de ouderen, wat minder voor de jongeren. De koster hield een hjst van namen bij. "Bewaren voor 't Oudejaar" was zijn advies, maar even proeven mocht natuurlijk wel. Oude Ole Jacob hief al een gezang aan. Een stel jongelui deed een vreugdedans op 't strand. Plotseling riep er iemand: "we willen dominee en mevrouw ook een pint gaan brengen, is dat goed schout?" "Maar dan nu meteen voordat jullie daar met rum en al naar binnen rollen!"
(wordt vervolgd in nummer 2 januari)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 30 december 1997
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 30 december 1997
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's