Taalpraatje
HOED
Vroeger had dit hoofddeksel, in tegenstelling tot de veel meer gedragen pet, het kenmerk van 'gekleed zijn' bij bezoeken buitenshuis. Naar de vomi sprak men van de hoge hoed, de driekante hoek of steek, de bolhoed, ook wel Garibaldi hoed genaamd en naar de stof van strohoed en vilten hoed. De Garibaldi ontleende die naam aan de Italiaanse vrijheidsstrijder Garibaldi (18071882). De geestelijken droegen een hoed met een lage bol en brede randen. De ministers droegen een steek(hoed). De bekendste driekante hoed in de geschiedenis is die van Napoleon Bonaparte. De hoge hoed, gedragen bij officiële gelegenheden als bruiloft en begrafenis noemde men ook cilinderhoed en kreeg als bijnaam 'kachelpijp' of 'hoge zijden'.
De gewoonte iemand uit beleefdheid te groeten door de hoed af te nemen (te lichten) bracht de zegswijze mee 'de hoed voor iemand of iets afnemen' in defiguurlijkebetekenis van eerbied hebben voor een bijzondere, meestal niet verwachte prestatie, vaak onder moeilijke omstandigheden. Die beleefdheid kwam tevens tot uitdrukking in de spreekwoordelijke zegswijze 'een hoed meer in het jaar onderhoud veel vriendschap'. Dat betekende vaak groeten van meerderen werpt vruchten af en legt geen windeieren. Beleefdheid is nooit weg. Om daarmee de spot te drijven en te grote onderdanigheid tegen te gaan, zei men soms 'maar met de pet op je test kom je er ook best'. Daartegenover stond weer 'met de hoed in de hand', om eerbied en onderdanigheid aan te geven. Vandaar de oude wijsheid 'met de hoed in de hand komt men door het ganse land'. Als je eerbiedig bent, red je het wel. Een houding die inmiddels door de veranderde tijden toch wel enigszins is achterhaald. Doch ook oudtijds waren er al mensen die niet zo vlot waren met groeten. Zij droegen 'een loden hoed' om aan te duiden dat het afnemen ervan zwaar was.
De hoed was onderwerp in tal van bijzondere uitdmkkingen. Zo bestond vroeger de gewoonte in kerken een stil gebed te houden met de hoed voor het gezicht Dat noemde men 'in de hoed kijken'. Lijnrecht tegenover deze gewoonte stond 'met de hoed op drie haren' (of op een haartje). Dat werd gezegd van personen die er parmantig en verwaand bij liepen. In sommige streken kende men daarvoor de uitdrukking 'met de hoed op halfzeven' (ook op half elf).
Daarentegen duidde men er haveloos uitzien aan door 'met de haren door de hoed lopen'. Voor mensen die niet helemaal normaal of gek waren, gebmikte men de zegswijze 'het schort hem onder de hoed' of nog sterker 'met de hersens op de hoed lopen'. Bekend is de uitdrukking 'onder een hoedje te vangen zijn'. Ook thans nog wordt daarmee iemand bedoeld, die erg gedwee en tam is. Waarschijnlijk afgeleid van het vangen van vogels. Een vermoeide neergestreken vogel was een gemakkelijke prooi. Daarvan is weer afkomstig 'alles onder één hoed vangen' in de betekenis van alles samenvatten. Tegenwoordig geheel verouderd en vervangen door alles onder één noemer brengen. Het verkleinwoord hoedje komt eveneens voor
Het verkleinwoord hoedje komt eveneens voor in het veel gebezigde 'zich een hoedje lachen'. Erg moeten lachen, vaak zelfs over een onbenullig voorval. Zo kende men eveneens de zegswijze 'onder één hoedje spelen'. Dat betekende gemene zaak maken, het samen eens zijn vooral over oneerlijke praktijken. Ook thans nog veel voorkomend in het taalgebruik. De zegswijze is afkomstig van de manipulaties met een hoed door een goochelaar. Een grappige gewoonte op boedelveilingen en
Een grappige gewoonte op boedelveilingen en verkopingen was 'onder de hoed verkopen'. Daarbij werd een brandende kaars onder een hoed gezet. Zolang de kaars brandde mocht men bieden, ging de kaars uit dan was de laatste bieder de koper. De kardinaalshoed kreeg de naam 'de rode hoed'. Daarbij hoort de uitdrukking 'tot de rode hoed geraken' in de betekenis van kardinaal worden.
Oudtijds kende men vooral in de boerenstand de gewoonte bij een huwelijk te bemiddelen. De vrijer stuurde een 'maaksman' (bemiddelaar) er op uit om alvast poolshoogte te nemen wat de bmid kon inbrengen en om te vertellen wat hijzelf, die naar haar hand dong, waard was. Als de onderhandelingen slaagden kreeg zo'n 'voorvrijer' een nieuwe hoed.
De bemiddeling kon soms ook mislukken. Daarvoor zei men in Groningen 'als 't hoeden regent, valt er op mijn hoofd nog niet één'. Tegenover zo'n nieuwe hoed stond 'zich een vuile hoed op 't hoofd zetten'. Dat betekende zich dwaas aanstellen en te schande maken. Bij uitbreidmg ontstond hierbij het wat onkiese 'in zijn hoed kakken en die op het hoofd zetten'. Het toppunt van dwaasheid en schande.
Met een 'dorhoed' ging een aparte gewoonte gepaard. In NoordHolland werd ontrouw in de liefde voorheen door de buren gestraft. Op het huis van de ontrouwe minnaar plaatste men' een pop of een hoepel van stro, die 'dor' of 'dorhoed' werd genoemd.
Van de talrijke samenstellingen noemen we alleen de blauw en purperhoed, gedragen door de waagdragers in de vemen. Een veem was een gilde, waarin een groep personen voor een gezamenlijke rekening bepaalde werkzaamheden verrichtte, vandaar de namen Blauwhoeden en Purperhoedenveem.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1998
Eilanden-Nieuws | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1998
Eilanden-Nieuws | 16 Pagina's