Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Aquarium

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Aquarium

Kertmis 1998

68 minuten leestijd

In Holland staat een huis

Het was begin april 1937. Verbaasd keek Sytze door het raampje van zijn treincoupé naar buiten. Donkere wolken pakten zich samen boven de groene glooiende heuvels van het Franse landschap, waar hij op dit moment doorheen treinde. Hé, zo-even scheen inuners de zon nog en nu... een frisse regenbui kletterde tegen de ramen. Wat zag alles er nu donker en somber uit, nee, dit zag er niet hoopvol uit. Sytze rilde een beetje in zijn te dunne jasje. Zou het er in het vaderland - voor Sytze nog geheel nieuw - ook zo troosteloos uitzien? Nog maar nauwelijks in trieste gedachten verzonken, scheen daar plotseling een zonnestraal in Sytze's ogen, helderblauw was weer de lucht, Joost kwam er niet uit: was dit nu de droge of de natte moesson, of liep alles hier door elkaar? Straks maar eens vragen aan oom en tante De Vries, de meneer en mevrouw, die hem op de lange bootreis van Batavia (nu Djakarta) naar Holland begeleid hadden. Vader en moeder waren immers met Sytze's kleine zus Imkje in Indië (nu Indonesië) op de plantage achtergebleven. Voor Sytze hadden vader en moeder het beter gevonden, dat hij in Amsterdam zijn middelbare schoolopleiding zou gaan doen in het gezin van moeders zuster, zijn tante Tineke en oom Rob en hun kinderen Steven, Ankie en kleine Josje. Hij kende ze alleen nog maar uit de brieven en van de foto's, die geregeld heen en weer gingen.

De theeplantage, waar Sytze's vader de beheerder van was, lag ver in de binnenlanden. Er was daar wel een schooltje, waar ze samen met de kinderen uit de dessa (Indisch dorp) naar school gingen, maar voor de HBS moest Sytze naar Batavia en dan had hij toch ook in de kost moeten gaan, bij vreemde mensen. Daarbij was Sytze de laatste tijd erg hard gegroeid, door het warme klimaat was hij vaak slap en futloos, hij had nogal eens van school moeten verzuimen, zeer tot ongenoegen van zijn vader. "We gaan een flinke Hollandse jongen van jou maken", had vader gezegd, "met een stevig lijf, dat een stootje kan verdragen, met een frisse kleur op zijn wangen van sport in de buitenlucht en daarbij een uitstekend schoolrapport door het geregeld naar school gaan." Moeder had daar niet veel tegenin kunnen brengen, immers ook zij maakte zich zorgen om Sytze.

Natuurlijk zou ze hem vreselijk missen, haar jongen, zoveel jaren van huis, in het verre Holland. "Maar je weet uit de brieven hoe welkom je bent in het gezin van tante Tineke en oom Rob, Sytze, je zult het vast heel fijn bij ze hebben", had moeder heel flink gezegd. "En je mag ons alles, alles schrijj/en, ook de niet leuke dingen."

En zo had Sytze afscheid genomen van het dessaschooltje, zijn heerlijke Indische huis met de grote open galerij, waar ze 's middags thee dronken, van de prachtige bloeiende tuin rondom het huis, van de bedienden en tot slot van zijn kleine geliefde aapje, waar Imkje nu verder voor zou zorgen.

Vader en moeder brachten hem naar de boot in Batavia, met Imkje. Een bevriend plantersechtpaar, dat juist met verlof (een vakantie eens in de vijf of zes jaar) naar Holland zou gaan, werd bereid gevonden een 'beetje op Sytze te passen'; hij kreeg zijn hut (slaapkamer aan boord) direct naast de hunne. Het was dan toch een beetje vertrouwd en niet zo heel erg alleen op deze lange zeereis van een hele maand. — Nu pakken we het vliegtuig en zijn er dan binnen een paar dagen, maar voor toen (1937) gold nog: de boot. Er vlogen alleen nog postvliegtuigjes toen van Amsterdam naar Batavia met een kleine bemanning (crew), mét post, maar zónder passagiers. —

Als de grote boot eenmaal de Rode Zee gepasseerd was en in het Kanaal van Suez Port Said naderde, veerden de passagiers merkbaar op. De eindeloze Indische Oceaan met alle hitte was nu achter de rug, de Rode Zee al even heet, nu, na Port Said lag de Middellandse Zee voor hen open, Europa naderde. In Europa lag voor alle HoUandvaarders aan boord hun geliefde vaderland: Holland!

Nu was gauw het eind van deze lange, lange reis in zicht. Velen van hen lieten zich nog meevaren tot Nice in Zuid-Frankrijk om daar dan de trein te nemen, die hen één dag lang sporen naar Amsterdam zou brengen, via Roosendaal.

De boot vervolgde zijn reis via Gibraltar, door de Golf van Biscaje, het Kanaal, tot eindelijk: de Noordzee met IJmuiden, het eerste stukje Nederland, dan het Noordzeekanaal door en däär was dan Amsterdam, het scheelde haast een week. Voor haast alle mensen, die er zo innig naar verlangden weer vaderlandse bodem onder hun voeten te voelen, duurde die laatste week veel te lang.

En zo ook namen oom en tante De Vries, met Sytze, afscheid van de boot, de vriendelijke bemanning en de vele goede vrienden, die zij onderweg gemaakt hadden en namen in Nice de trein naar huis, voor Sytze: Amsterdam. Er ging een telegram op weg naar oom Rob en tante Tineke met hun tijd Van aankomst en voor Sytze's verbaasde ogen ontvouwde zich nu het Franse landschap op een prille voorjaarsmorgen. Wat was het anders dan thuis met de sawah's (rijstvelden), de dessa's, de buffels, de palmbomen, de laaiende zon.

De eentonige cadans van de wielen - kaboem, kaboem, kaboem - maakte Sytze een beetje slaperig. Na de bergen, die Sytze nog heel vertrouwd voorkwamen, waren er nu de frisse groene heuvels, de eindeloze groene weiden - en ja, hij zag daar al schapen met lammetjes! - afgewisseld met bossen en toch wel heel mooi vond Sytze de witbloesemende randen van sleedoom (vertelde oom De Vries) rondom de weiden. De koeien maakten gekke sprongen. "Ze zijn blij na een lange winter op stal weer buiten te zijn", zei oom De Vries, "'s Winters zijn de weiden bedekt met sneeuw, zie je." Nu, Sytze had de buffels thuis nooit zulke opgewonden sprongen zien maken! Ze weiren heel sterk en konden alles trekken, maar ze waren daarbij ook heel sloom. "En Sytze", vertelde oom De Vries, "de moesson kennen we hier niet, de ene helft van het jaar droog en de andere helft nat, nee jongen, dat gaat hier wel een beetje anders toe. De ene dag schijnt de zon en de volgende dag kan het plenzen van de regen. We weten het nooit. En soms alles op één dag tegelijk. Het voorjaar hier kan heel mooi en heerüjk zijn, maar ook heel onstuimig." Als om de woorden van oom De Vries te onderstrepen, kletterde er nu een hagelbui tegen de coupéraampjes. Sytze schrok ervan, wat een lawaai! "Dat zijn kleine ijsbolletjes, Sytze, uit de bovenlucht die nog heel koud is, soms valt er nog wel eens een sneeuwbuitje. Ja, ja, aprilletje zoet geeft nog wel eens een witte hoed, zeggen we dan." Langzaamaan werd het nu donker buiten, het

was tenslotte nog vroeg in het voorjaar, de lichtjes boven hun hoofden floepten aan en met een vaag gevoel van onrust in zijn maag "laat oom en tante, de neef en nichtjes toch een beetje aardig zijn alsjeblieft, oom Rob niet heel streng, laten ze mij ook aardig vinden, ik zal mijn best doen", viel Sytze in een diepe slaap. In Brussel waar ze nog stopten, werd hij niet wakker. In Roosendaal, waar ze langere tijd stilstonden, kocht oom De Vries chocolademelk - een flesje fosco heette dat toen - en een broodje voor alledrie. Sytze had flink honger gekregen en voelde zich stijf en beurs van het lange zitten. "Nu nog even Sytze, nog een uurtje of wat en we zijn in Amsterdam. Daar zul je je oom en tante zien, ik heb immers getelegrafeerd." — Intemationale telefoongesprekken, als van Nice naar Amsterdam, duurden toen nog uren voordat de verbinding tot stand kwam, daarbij had bijna nog niemand zelf telefoon. Daarvoor ging je naar het postkantoor. Wel even anders dan nu! — Sytze probeerde nog maar even te slapen, de bibbers in zijn maag werden er nog macir steeds niet beter op.

Met een ruk stond de trein stil, piepende knarsende remmen deden Sytze met een schok ontwaken. "Amsterdam Centraal, eindstation. Allemaal uitstappen!", hoorde hij buiten. Nu dus! Zenuwachtig pakte hij zijn handbagage uit het net. De grote hutkoffer reisde mee met de boot, volgende week kon die afgehaald worden.

"Rustig maar jongen", zei oom De Vries, "de trein gaat niet verder hier en je oom en tante zullen vast heel bUj zijn je te zien." Tante De Vries legde geruststellend haar hand op zijn schouder, "'t Valt vast mee, dat zul je zien", zei ze met een glimlach, "we hebben je als een heel aardige jongen aan boord leren kennen, bbjf maar gewoon die je bent, dan komt vast alles goed."

Plotseling zag Sytze een vaag bekend gezicht speurend langs het raampje gaan. Dat moest tante Tineke zijn, ze leek heel veel op moeder! Struikelend met zijn zware koffer - met cadeautjes voor allemaal - zocht Sytze zijn weg naar de uitgang en viel zo regelrecht in de armen van tante Tineke. Hij snikte haast van opluchting, ze keek zo blij. "En däär is onze Sytze, welkom jongen!", hoorde hij een zware bromstem. Dat was oom Rob, hoe zag hij eruit? Foto's zeggen immers niet aljes. "Wel strenger dan vader", was Sytze's eerste gedachte, maar misschien viel het mee. Na de kennismaking met oom en tante De Vries en zijn echte oom en tante vergat Sytze niet zijn reisbegeleiders heel harteUjk te bedanken voor al hun goede zorgen, vader en moeder hadden hem dat op het hart gedrukt. "Hou je taai, Sytze, 't is al goed", en weg waren ze. Nu was even alles vreemd voor Sytze. Voor het drukke Centraal Station werd een taxi gecharterd en nu ging het door het drukke verkeer van de hoofdstad naar 'huis'. "Een auto had oom Rob dus niet", dacht Sytze. Vader wel, maar dat moest ook wel met de afstanden daar. — Wat Sytze nog niet wist, was dat in 1937 nog maar heel weinig mensen zelf een auto hadden hier — "Hé", zei Sytze, "de taximeneer rijdt rechts, thuis rijden we hnks." Oom en tante lieten het 'thuis' maar voor wat het was, het zou toch wel even duren voordat hun huis Sytze's 'thuis' zou worden.

De taxi stopte in de late donkere avond voor een deur in een lange rechte straat. Toen oom Rob de deur met zijn sleutel opendeed zag Sytze tot zijn schrik aUeen een hoge trap. Ze sjouwden met Sytze's koffer naar boven en kwamen op een portaal met vele deuren. "Hier wonen wij niet", zei tante Tineke, "dit zijn benedenburen, wij wonen hoger." Er kwam nog een trap en weer een portaal. Maar nee Sytze, "nog een verdieping hoger moeten wij zijn". Nu hoorde Sytze een uitzinnig gejuich, de nichtjes Ankie en Josje stonden te springen bovenaan die derde trap. Sytze was verbijsterd. Waren oom en tante zo arm, moesten ze bovenop allerlei andere mensen wonen? Wat vreselijk. Sytze had nog nooit een bovenhuis gezien. De nichtjes sprongen hem om de hals, tot Sytze's grote verlegenheid. "Kom binnen Sytze, we zijn zo büj datje er bent!", juichte Ankie. "Ja, ja, ja, blij!", riep kleine Josje. Op de achtergrond Steven, hij gaf Sytze wat onwillig een hand en bromde iets van "Hallo". "Dus niet zo büj", dacht Sytze bij zichzelf. "Maar Sytze, je 'ziet helemaal niet bruin".

"Maar Sytze, je 'ziet helemaal niet bruin". riep Ankie verbaasd, "je komt toch uit Indië, hoe kan dat nou?" "Laat Sytze nu even rustig zijn jas uittrekken, dan gaan we samen gezellig naar de huiskamer, en dan kan Sytze rustig alles vertellen", zei tante Tineke. "Hij kan beter zijn jas aanhouden, hij bibbert helemaal", bromde Steven. En ja, Sytze had het koud, hij kreeg meteen een dikke trui, een kledingstuk dat hij helemaal niet kende! Lekker warm was dat, er was nu thee en voor allemaal een taartje. "Het Ujkt wel feest", bromde Steven. "Moet ik me maar niet teveel van aantrekken", dacht Sytze. Hij zat nu gezellig op de bank, wat soezig na de lange treinreis en ook eigenlijk heel moe. Ankie hing aan zijn lippen. "Ik ben niet bruin", vertelde Sytze, "omdat de zon bij ons zó heet is, dat je er nooit in gaat zitten, dan zou je een zonnesteek krijgen. We gaan van zeven uur 's morgens tot één uur 's middags naar school, dan fietsen we gauw naar huis. We eten dan wat en dan is er siësta in de schaduw. Als de siësta over is, mandiën we - we nemen een bad - en dan is er thee op de galerij (veranda), dan doen we ons huiswerk en de avond valt. We eten vaak buiten op de galerij, de avonden zijn heel mooi thuis met zoveel dierengeluiden om ons heen. De heb dan mijn aapje altijd bij mij." Hij zweeg verschrikt, wat was hij nu toch aan het praten gegaan, ze zouden nog denken, dat hij nu al heimwee had.

Oom en tante knikten even tegen elkaar, het zou voor Sytze nog een lange weg worden voor hij zich thuis zou voelen op het Amsterdamse bovenhuis waar ze, klein behuisd als ze waren, geen eigen jongenskamer voor Sytze hadden. Hij moest de jongenskamer delen met Steven, dat was nu eenmaal niet anders. Ankie en Josje deelden de meisjeskamer, de grote slaapkamer was voor oom en tante zelf. Dan was er een douche in een klein hokje. Op de slaapkamers was er een wastafel. Er was verder een keuken en een huiskamer. En op zolder was er naast de jongenskamer een heel klein slaapkamertje voor Grietje, hun trouwe huishoudster. Het zou wennen worden voor Sytze en ook voor Steven, hun oudste zoon, al op de HBS. Hij moest de helft van zijn jongenshol nu afstaan aan Sytze. Daar hadden ze van tevoren uitgebreid over gepraat en Steven had - niet van harte! - hierin toegestemd. Oom en tante hoopten van harte, dat ze vrienden zouden worden. Steef stond nog niet te juichen.

"Oom Rob, vint u het goed, dat ik de koffer uitpak voor we gaan slapen?" - het was inmiddels elf uur 's avonds en wel heel laat voor kleine Josje - "Er zit voor allemaal een klein cadeautje in van thuis, ziet u, ik wou dat heel graag nu geven", zei Sytze. "Zo'n zware koffer, dat moet wel iets bijzonders zijn", zei oom Rob, "maak maar open die koffer, Sytze, je hebt ons allemaal heel nieuwsgierig gemaakt."

"Doe maar Josje eerst", zei tante Tineke bezorgd, "ze valt bijna om van de slaap." Sytze rommelde even in de geheimzinnige koffer, en... daar kwam een schattig klein bruin Javaans babypopje te voorschijn, gestoken in kleurige Javaanse Meertjes. Met een "Ooh, wat lief!", klemde ze het tegen zich aan. "Dank je wel, Sytze", zei tante. "Ja, dank je wel Sytze", zei Josje en ze gaf Sytze een kus. "En nu heel gauw je bedje in", zei tante, "het popje mag bij je slapen." Nu kwam er nog een beeldige armbad voor Ankie te voorschijn, van koper, ingelegd met kleurige steentjes. "Ooh!", zei Ankie blij, "zo iets moois heb ik nog nooit gehad. Hier Sytze, ook een kus van mij." Sytze werd er haast verlegen van. Voor Steven was er een prachtige vulpen, waar hij warempel heel erg in zijn nopjes mee was. Voor tante Tineke was er een heel fraaie batikdoek om op te hangen, in warme aardkleuren. "Beeldig Sytze, wat heeft je moeder die mooi voor mij uitgekozen." Ze paste hem vast even aan de wand boven de theetafel. "En nu oom Rob, iets voor u, dat wat mijn koffer zo zwaar maakte." Een prachtige sandelhouten kist rondom met houtsnijwerk kwam te voorschijn, er waren vakjes vanbinnen voor tabak en sigaren en het kistje sloot met mooi bewerkte koperen sloten. "Wel", zei oom Rob, "dat is een prachtstuk

"Wel", zei oom Rob, "dat is een prachtstuk Sytze, ik zal daar met veel plezier gebruik van maken, daar heb je heel wat mee afgesjouwd jongen, dank je wel. Ik geloof dat we er allemaal een beetje beduusd van zijn. Maar... het is morgen weer vroeg dag, dus..." "Ankie, wijs jij Sytze even zijn plekje, dan kom ik je straks nog even instoppen, Syts, welterusten." Sytze, heel benieuwd naar zijn 'plekje' was even later totaal verbijsterd van het kleine slaapkamertje ('hokje' dacht hij) met een schuine wand waarin alleen een dakraam, datje met een pin open kon zetten. Aan iedere kant een bed met in het midden een huiswerktafel. Dit 'hokje' moest hij dus ook nog met Steven delen. Geen wonder, dat Steven niet bepaald overenthousiast was met zijn aankomst. Eén kastje was er voor al zijn spullen, aan het voeteneind van zijn bed, onder de schuine wand. En een plakbord boven zijn bed voor foto's. Steven had zijn wand wel heel gezellig gemaakt, zag Sytze, dat moest hij dan ook maar doen met foto's van thuis. Maar hij kon toch nauwelijks zijn teleurstelling verbergen. "Valt het je tegen?", vroeg Ankie. "Ik had zo'n prachtige slaapkamer thuis met een heel groot bed met een klamboe (muskietengaas) erboven, en... en", hij verslikte zich haast, "openslaande deuren naar de tuin, en, en, kasten vol speelgoed, een meccano en een trein met rails door de hele kamer en heel veel boeken."

"Tja", zei Ankie, "dan wordt het hier een beetje behelpen hè?" Sytze keek beteuterd naar Ankie. "Weet je Sytze", zei Ankie, "ik vind je geloof ik een heel aardige jongen, wij allemaal, maar dan moet je niet zo opscheppen hoor. Kruip er nu maar gauw onder, want moeder komt zo. Welterusten."

"Wat een bijdehandje was die Ankie, zeg", dacht Sytze bij zichzelf, "daar moet je mee uitkijken Syts." Tante Tineke vond daar in bed een heel stille Sytze, maar ze had ook voor hem een verrassing bij zich. Ze knipte het bedlampje aan. "Kijk eens jongen, een brief van thuis, hij was er nog eerder dan jij, want hij kwam met de mail" (het postvliegtuig). Je kunt hem nog net even lezen, helemaal voor jezelf, voor Steven komt slapen. Dan kun je ons er morgen van vertellen." Sytze kreeg een brok in zijn keel, wat lief van tante hem nu te geven waar niemand bij was. Hij had het even heel moeilijk toen de laatste foto van hen allemaal samen op de galerij eruit viel, hijzelf op de leuning van moeders stoel, met zijn aapje. Tante vroeg niets. "Nacht lieve jongen, welterusten", zei ze en liet hem alleen.

Na deze toch wel heel merkwaardige dag, viel Sytze al gauw in een diepe slaap. Hij hoorde Steven niet meer komen.

De nieuwe school en Indianenverhalen Het viel Sytze niet mee op zijn nieuwe

Het viel Sytze niet mee op zijn nieuwe school. Er bleken veel hiaten (gaten) in zijn kennis te zitten. "Ach, dat beetje haal ik zo in", had Sytze gedacht, maar dat ze hier zoveel verder zouden zijn, dat was een hele nare ontdekking. Van de Hoekse en de Kabeljauwse twisten met Jacoba van Beieren (nog Middeleeuwen) viel hij hier pardoes in de Gouden Eeuw met de Engelse oorlogen als toetje. Groningen, Friesland, Drente en Overijssel zaten nog als zaagsel in zijn hoofd en zo kwam hij hier middenin Gelderland en Utrecht terecht — wat een vreemde gang van zaken was dat toch eigenlijk, dat de Javaanse kinderen uit Sytze's dessaschooltje de Groningse veenkoloniën op een rijtje moesten leren, de Friese elf steden en de Drentse hunebedden, denken wij nu. Wat moesten ze ermee? Dat was toen heel gewoon (Indië was een kolonie van Nederland). Gelukkig ook Indische aardrijkskunde, dat moesten de kinderen hier ook. Maar die Hoekse en Kabeljauwse twisten?? — Had Sytze nu zijn schoolboeken maar meegenomen op de boot. maar hij vond dat zo'n onzin, liever zwom hij in het zwembad aan boord en pingpongde hij. Nu zat hij ermee en niet zo zuinig ook. Meester Verhoeff was een aardige meester, met een heel goed inzicht in de prestaties van zijn leerlingen, hij liet zich niet bedotten, hij was streng. Zijn taak was het zijn zesdeklasleerlingen (nu groep acht) klaar te maken voor het toelatingsexamen voor de HBS, het lyceum of het gymnasium in de stad (nu is er de Citotest). Meester Verhoeff gaf goed en prettig les, er was ruimte voor gym, tekenen en zang. Hij las een spannend boek voor op zaterdagmorgen (nu geen les meer op zaterdag). Maar bij de examenvakken, rekenen, taal met ontleden, aardrijkskunde en geschiedenis wilde hij, dat er keihard gewerkt werd, zonder grappen, zodat elk kind straks helemaal klaar zou zijn voor het examen. Wanhopig probeerde Sytze nog wat in te halen op zijn kamertje, maar het gat was te groot. De meester wist dat en zei: "Sytze, nu zou ik toch graag eens je rapport zien van je vorige school." Sytze schrok, het zat onderin zijn koffer, diep weggestopt en het was door zijn vele verzuim thuis, niet zo best. Die Sytze. Om toch nog een beetje een flinke jongen te lijken, vertelde hij de meest fantastische verhalen over thuis, Indië, over het zwemmen dat hij heel goed kon. "Nou doe je het weer Sytze", zei Ankie, die bij hem in de klas zat,"straks gelooft niemand je meer."

"Hoe groot was jullie veranda ook weer, Sytze?" vroegen de jongens. "Met wat voor superauto reed je vader? Hoeveel dagreizen groot was jullie plantage? Hoeveel bedienden hadden jullie wel?" Sytze werd gepest en het was ook wel een beetje zijn eigen schuld, vond Ankie - Ook thuis ging het een beetje stroef "Sytze uitte zich niet", vond moeder. "Gaat het niet goed op school Sytze. Zeg het, dan kunnen we je misschien helpen." Maar "oh nee hoor tante Tineke, het gaat juist reuzegoed, nee, er is niets." Nu, Ankie wist wel beter, maar Ankie was fideel, ze klikt nooit over Sytze. Hij moest er zelf mee komen, vond ze. "Sytze is toch niet stiekem, Ankie?", vroeg moeder. "Oh nee hoor, moeder", sprong Ankie meteen in de bres, "hij moet nog wennen, ik denk dat hij het heel moeilijk heeft."

Juist deze morgen had Sytze zijn rapport uit de koffer gevist - foei, wat waren zijn cijfers slecht, hij schaamde zich daarmee bij meester Verhoeff aan te komen. De inkt uit zijn potje op de huiswerktafel leek veel op de inkt uit het rapport. Nu, dan moest hij ze voorzichtig toch maar een beetje veranderen. - En zo had Sytze zijn vervalste rapport bij meester Verhoeff ingeleverd. Het was nu zaterdag, meester had tot maandag de tijd het rapport te bekijken. Misschien viel het hem dan toch nog mee. Maar... Sytze had een slechte, onrustige dag en een nog veel onrustiger nacht. Het was toch bedrog eigenlijk. Zondagmorgen zat Grietje, de oude hulp in de huishouding, kleine Josje haar bordje met havermout te voeren. Vader en moeder mochten nog even een uurtje uitslapen. Sytze zat er bij met een boek. Het pap voeren ging niet van een leien dakje. Hoe lekker Grietje een hapje ook voorspiegelde, Josje liet zich niet vermurwen. Zuchtend ging Grietje thee zetten. "Weetje wat mijn kleine zusje deed met haar pap?", zei Sytze. Josje, een en al oor nu; "ze zette het bordje omgekeerd op haar hoofd, en de pap was op!" Nu, dat hoefde Sytze maar één keer te zeg

Nu, dat hoefde Sytze maar één keer te zeggen en hup, het bordje was al omgekeerd boven op haar blonde krullen! Maar wat een schrik: al die dikke klodders warme pap die nu langzaam naar beneden kropen. Ze veegde de pap uit haar oogjes en zette het op een brullen. Grietje die kwam aangevlogen uit de keuken, was werkelijke briesend. "Maar Sytze zei... Sytze zei..." snikte ze, "op je hoofd, de pap is op." Ook tante Tineke was woedend. "Maar zo bedoelde ik het niet", zei Sytze vreselijk geschrokken, "ik zei alleen, dat Imkje dat een keer deed bij baboe, dat was alles." "Sytze, ik ben hier niet blij mee", zei tante Tineke streng. "Ik wil nu liever, dat je naar je kamer gaat en daar eens een tijdje na gaat denken. Zó gaat het niet." "Vreselijk", dacht Sytze; het klonk of ze meer dan genoeg van hem had. En zomaar 'even' terug naar huis, dat ging natuurhjk niet. En dan was daar nog het rapport. Wat had hij zich toch in een wespennest gestoken! De hele middag werkte hij onafgebroken om tenminste toch nog iets goed te maken. Tegen het avondeten sloop hij naar beneden; ze zouden hem er toch nog wel bij willen hebben? Hij wilde heel graag zijn excuses aanbieden. Dan hoorde hij stemmen. "Ik vind dit nu zo naar", zei tante Tineke, "Sytze is niet open, het is net of hij dingen verbergt voor ons en dan nu weer dit met Josje opstoken, het lijkt wel of hij stiekem is." Maar dan ineens was daar Ankie's stem: "Nee, nee, nee, wat jullie zeggen is niet waar! Ik weet gewoon dat Sytze aardig is en dat hij het moeilijk heeft op school en dat hij vaak opschept, maar Sytze is géén stiekeme jongen!" Sytze stond perplex, als aan de grond genageld. Ankie zei dat: hij, Sytze, was geen stiekeme jongen. Oh, hij zou beter zijn best gaan doen en het eerste morgenochtend wat hij ging doen vóór schooltijd, was dat hij het meester Verhoeff ging opbiechten van zijn verbeterde cijfers! Ankie geloofde in hem. Nooit zou zij mogen weten, dat hij zoiets gemeens gedaan had. Hij kon het nog goedmaken. - Hij maakte zijn excuses en mocht mee-eten, daarna ging hij gauw naar bed. Vreselijk vond hij het meester Verhoeff

Vreselijk vond hij het meester Verhoeff onder ogen te komen met zijn verhaal. Meester keek hem streng aan. "Ik ben blij, dat je er zelf mee komt Sytze, ik vond het al zo vreemd, de inkt was nog vers bij sommige cijfers. Speel altijd eerlijk spel Sytze, dan voel je je beter. Omdat je nu eerlijk was, zullen we het onder ons houden, maar ik ga wel met je oom en tante praten. Je zult iedere dag tot een uur of vijf bijles moeten hebben, wil je het toelatingsexamen nog halen. Anders zit er niet anders op dan dat je dit jaar nog een keer overdoet. En snij niet op, dat doet je geen goed." "Nee meneer", zei Sytze braaf. Maar ineens niet meer opscheppen, dat was nog een lange weg voor hem.

Toen er die morgen met dierkunde een repetitie was over de koe, vroeg Sytze of hij zijn repetitie mocht maken over de aap. Want dat hadden ze in Indië behandeld en hij wist er alles van. Het mocht. Toen hij achter zijn papier zat, wist hij niet anders te vertellen dan dat er grote apen waien en kleine, bruine, zwarte en grijze, dat ze een lange staart hadden en kleine oortjes en dat ze goed konden klimmen. "Sytze de Jong, een dikke onvoldoende voor de aap", zei meester Verhoeff de andere dag. "In het dierkundeboek vind je de aap", zei meester, "morgen kun je daar een nieuwe repetitie over maken." "Ja meester", zei Sytze met gebogen hoofd. Oh, hij had nog veel te leren. Die Sytze, geen Indianenverhalen meer!

Naar de bloeiende Betuwe Sytze toont zich nu een ware ^Indiaan'

Hè gelukkig, de wolken waren nu een heel eind opgeklaard. Sytze deed geweldig zijn best zijn verloren studietijd zo goed mogelijk in te halen. 'Met bloed, zweet en tranen" was wel wat heel sterk uitgedrukt, maar elke schooldag tot vijf uur 's middags zwoegend onder meester Verhoeffs strenge leiding plus 's avonds nog eens een flinke portie huiswerk, kostte hem menige zweetdruppel en soms nauwverholen tranen. Het leek wel of er niets anders meer bestond dan school, school en nog eens school. Maar zo heel graag wilde hij toch met Ankie samen toelatingsexamen doen voor het lyceum (brugklas met daarna de keuze voor HBS - A voor de handelskant, B voor de wiskundekant - of gymnasium; nu scholengemeenschap). Nee, niet nog eens het een jaar over moeten doen! Tante Tineke en oom Rob begrepen dat Sytze toch ook even tijd nodig had om te wennen, in Indië had hij zo'n ander leven geleid dan hier in een heel nieuw gezin, met z'n allen samen op een Amsterdams bovenhuis. De nieuwe school waar het ook niet van een leien dakje ging. Sytze's stoerdoenerij met alle Indianenverhalen daarbij kwamen voor een groot gedeelte voort uit onzekerheid. Dat ze meteen maar aangenomen hadden, dat Sytze kleine Josje aangespoord had haar papbordje op haar hoofdje om te keren om Grietje te plagen, was toch wel een beetje argwanend geweest, vonden ze nu. "Ik vertelde zomaar een gek verhaaltje", zei Sytze, "over Imkje, en dat Josje dat ook meteen zou doen, nou, daar schrok ik zelf van. Het was dom van mij, het spijt me erg." Oom en tante begrepen heel goed, dat zo'n jongen echt niet een hele dag, iedere dag, krampachtig braaf kon zijn, dat was Steven ook niet. Maar daarmee waren Sytze's stoere Indianenverhalen niet in één klap verleden tijd. "Kijk", zei zijn grote bondgenoot Ankie, "Syts, als je nu weer eens begint, krijg je van mij een stomp. OK?" "OK", zei Sytze, "maar als het waar is, wat ik wou vertellen, dan krijg je er één terug. OK?" "OK", zei Ankie. Bij alle inspanning was een beetje ontspaiming hard nodig, vonden oom en tante. Sytze moest wat van het mooie Holland zien, wat was er leuker dan er elk weekend op uit te trekken met de fiets? Er was veel te zien rondom Amsterdam. Sytze genoot, samen met de anderen. Ze bekeken de luchthaven Schiphol (toen nog een gezellig klein vliegveld met een passagiersgebouwtje met een tertasje waar je naar het opstijgen en landen van de kleine vliegtuigjes kon kijken). Sytze zag voor het eerst de schitterende bloeiende bloembollenvelden achter de duinen (de Keukenhof was er nog niet). De ruïne van Brederode bij Haarlem, Volendam en Marken, Sytze keek zijn ogen uit. Ja, wat was Holland mooi, vond hij, zoals vader en moeder hem thuis in Indië ook al wel verteld hadden, maar je moest het eerst zelf zien. Indië bleef bijzonder, maar Holland was gewoon anders mooi.

Op deze vrolijke zonnige meimorgen had oom Rob een tochtje naar de bloeiende Betuwe gepland. Met een toerbus, op de fiets was het te ver. Popelend zaten ze nu in de mooie nieuwe bus te wachten op de laatste passagiers. Moeder had gespurt om Jo.sje schoon en wel bij een tante onder te brengen - nog iets te klein voor zo'n hele dagtocht - en Steven ging fietsen en vissen met een vriend. De chauffeur zette de motor nu aan; "die mensen zijn laat", bromde hij. Maar jawel, hijgend, puffend en blazende stortte zich nu een omvangrijke dame de bus in met een klein witgekruld hondje onder de arm. "Het spijt me chauffeur, Fifi wilde niet eten, ziet u!" Een klein mager mannetje, beladen met regenjassen, paraplu's en een grote tas, kwam er haast verontschuldigend achteraan. Sytze en Ankie hadden nu al voorpret, dat kon nog leuk worden onderweg. Naast hen, ook op de achterbank, zaten een jongen en een meisje, duidelijk een tweeling, zachtjes proestend achter hun hand. "Ze zijn vast even oud als wij", dacht Ankie. "leuk."

"Ik maak me toch zo ongerust over Fifi", hoorden ze de dikke mevrouw op de bank voor hen mompelen. "Nu wilde ze alweer niet eten." "Maar lieve", zei het magere mannetje bedeesd, "om op te schieten had ik haar mijn bordje havermout op laten eten." "En je zei niets daarover!", zei mevrouw verontwaardigd. "Dat wil zeggen", zei het mannetje, "ik probeerde het, maar..." "Maar Henk!", schalde mevrouws stem door de hele bus, "foei!" De vier op de achterbank snikten haast van het ingehouden lachen. De kennismaking ging nu haast vanzelf.

"Ik ben Ankie en dit is Sytze", klonk het spontaan. "En ik ben Mees en dit is Cees". Twee paar helderblauwe ogen keken vrolijk onder twee ravenzwarte pagekoppen vandaan. "Wij zijn tweelingen en Mees komt van Maria Eva Elisabeth ..." "Sidonia!", gilde Ankie. "Nee hoor, Saskia, mis poes! En Cees zeg je als Sees, dat komt van Marcelis." "Een toffee?" vroeg Sytze, hij trakteerde op een zak toffees van zijn zakgeld. "Nou graag!" Tevreden snoepend keken zij rond, "zo vroeg al snoepend vonden oom en tante vast niet goed", dacht Sytze, maar 't was zo leuk met z'n vieren nu. Kwispelend met zijn krulstaartje ging er een klein hondje 'mooi' zitten voor hen. "Hij lust toffees!" fluisterden ze opgewonden. Fifi smakte van genot. "Ik weet iets", zei Mees,- "Ik plak er één uit mijn mond aan zijn staartje!" 't Duurde maar even of er plakten vier voorgekauwde toffees aan Fifi's staartje. Ze kronkelde zich in allerlei bochten om bij die heerlijke zoete hapjes te kunnen, tot grote pret van het ondeugende viertal. Tot er een ijselijke gil door de bus klonk waar iedereen van opkeek. "Och m'n arme Fifi, hoe kom je zo vies, wat IS dat?" Een blik op de achterbank met vier vuurrode prethoofden zei haar genoeg. "Vreselijke gemene kinderen ook! Hoe durven jullie?" Oom Rob kwam er aan te pas. "Ik deed het", zei Mees. "Nee, ik", zei Sytze, "de toffees zijn van mij". "We deden 't alle vier," zeiden Cees en Ankie tegelijk. "Geef die toffees maar hier", zei oom Rob streng, "en dat was de laatste grap voor vandaag. Afgesproken?" "Ja oom, ja pap, ja meneer". Fifi genoot nog lange tijd tot haar staartje schoon was. De dikke mevrouw keek nog lange tijd met woedende blikken achterom. In Utrecht was de eerste stop op het plein voor de Dom. Tijd om naeir boven te klimmen was er niet, maar ze keken hun ogen uit naar die prachtige oude Domtoren uit 1382, die met zijn 112 meter hoogte de hoogste toren van ons land is. Fifi werd uitgelaten aan een lange rode riem en spontaan stapten de vier ondeugden op de dikke mevrouw af. "Mevrouw, wilt u alstublieft niet meer boos op ons zijn, we hebben er echt heel erg spijt van, we vinden Fifi heel lief, ziet u." Gelukkig, de boze bui was gezakt en de mevrouw knikte genadig.

De eindbestemming was bij een pannenkoekenboerderij aan de Linge. Prachtig waren overal rondom de witte bloesems van late kersen en vroege peren en de roze, witte appelbloesems. De magen knorden en ze smulden allen van een dikke spekpannenkoek met stroop. "Echt Hollands Sytze", prees oom de nationale heerlijke pannenkoek, "dat eet je nou weer in Indië niet." De oom en tante van Cees en Mees waren na een vriendelijke kennismaking gezellig mee uitgenodigd aan het tafeltje van tante Tineke en oom Rob. Fifi was met een lus in zijn riem vastgelegd aan de stoel van de dikke mevrouw. "O kijk nou toch, de leeuw is los," zei ineens Ankie opmerkzaam. Sytze schrok: een leeuw? "Ja jó, dat zeg ik maar, Fifi is immmers een Malthezer leeuwtje." "Oh ja, ik dacht al," zei Sytze, "bij ons in Indië..." boem! Een flinke stomp van Ankie. "Hebben ze ook geen leeuwen," maakte Ankie de zin af. "Hee, kom jij uit Indië?", riepen Cees en Mees tegelijk, "maar wij ook." "We wonen al twee jaar bij onze oom en tante in Leiden, onze ouders zijn däär gebleven, zie je, en nu zijn we net pas naar Amsterdam verhuisd. Onze oom en tante kijken nu naar een geschikte school voor ons uit." "Oh kom bij ons!" riep Ankie verheugd, "dat zou enig zijn, niet Sytze?" Maar Sytze was in geen velden of wegen meer te bekennen. "Waar was Fifi?" dacht hij, als 'ie maar niet de autoweg op liep, de dikke mevrouw at en at en had nog steeds niets in de gaten. "Kom op jongens, zoeken!" riep Mees. Eerst naar de boerderijkeuken, een grote drukte heerste daar, alle baksels voor al die mensen op het terras moesten immers daar vandaan komen. Wel stond er een opkoper op het erf, die met de boerin aan het onderhandelen was over een oude lamp. Het krakkemikkige wagentje met het schonkige paard ervoor puilde uit van de vodden in oude jutezakken tussen allerlei oude rommel. Daar zagen ze ook Sytze weer terug. Nee, in de keuken had niemand een klein wit hondje gezien. De boerin ook niet en de opkoper al evenmin. "Ik vertrouw die kerel voor geen cent," zei Sytze, "hij kijkt zo vals uit zijn ogen, hou hem in de gaten."

Het magere paard sukkelde nu met de volgeladen wagen het erf af, richting autoweg over de Lingedijk. "Fifi! Fifi!" riepen de kinderen. Verbeeldden zij dat zich nu, het was net of zij kleine piepjes hoorden en een zacht gejank. Er bewoog iets in een jutezak op de kar. "Er achteraan jongens !"riep Sytze, "die ellendeling heeft haar!" Hij zette er de vaart in, eenmaal op de dijk. Dat Sytze zo hard kon lopen wist niemand, maar het lukte hem de kar in te halen, met een sprong hing hij aan de achterklep. Dat was de opkoper niet naar de zin, met zijn zweep sloeg hij achterom naar Sytze. De andere drie slaagden erin een passerende auto aan te houden, heel snel legden ze uit dat die opkoper haast heel zeker hun kleine witte hondje gestolen had, of meneer hem in wilde halen en hem aanhouden? Aan de opgewonden verhitte gezichten zag de man van de auto dat het menens was, geen verzonnen verhaal. Hij vloog achter de opkoper aan, passeerde

Hij vloog achter de opkoper aan, passeerde hem en dwong hem tot stoppen door schuin over de rijweg te gaan staan. "Fifi!" riep Sytze luid en ja hoor, één zak danste op en neer, er klonken benauwde piepjes en blafjes. "Maak open die zak!" beval de man van de auto bars, "of ik maak er politiewerk van." En daar was Fifi, dol van vreugde, ze likte Sytze's geschonden gezicht overal, haar staartje zwiepte haast van haar lijfje. "Dat is voor het laatst dat je een rashond steelt man," zei de redder met de auto, "anders maak ik je naam hier in de hele omtrek bekend." De opkoper droop af, dat was nog eens pech hebben, zo'n klein mormel bracht meestal nog heel wat op. Sytze was nu de held, hoewel hij het hele

maal niet zo bedoeld had, hij was alleen maar vreselijk ongerust geweest over dat kleine witte hondje, dat zijn hart gestolen had.

De dikke mevrouw drukte Sytze haast helemaal plat tegen haar boezem. Fifi was gestolen? O, o, en zij had niets gemerkt. En die jongen - die was toch van die toffees? - dié had haar gered. "Oh jongen, wat ben ik je dankbaar", weer knuffelde zij Sytze. Vreselijk, hij moest zien los te komen. Hij kreeg nu een trouwhartige stevige hand van de magere kleine man: "Dank je uit de grond van ons hart, jongen." Sytze was nu zichtbaar verlegen, over de gemene felle zweepslagen wilde hij niet praten. "Even met mijn hoofd onder de pomp en het is over," zei hij. "Nou zeg, wat kan hij hard lopen!" prezen Cees en Mees en Ankie. "Weet je", zei Ankie trots op Sytze, "Nou was je voor het eerst een échte Indiaan, zónder opscheppen, wat goed hè?"

't Was een heerUjke, gezellige tocht verder, Sytze vond het geweldig nu voor het eerst maatjes te hebben, die ook uit Indië kwamen. Ze praatten nog honderd uit daar achterin de bus.

's Avonds bij het naar bed gaan zag Steven nog een vuurrode striem over Sytze's schouder. Daar had hij geen moment over geklaagd. "Zo," dacht hij, "die Indiaan valt achteraf toch wel mee, kleinzerig was ie in ieder geval niet.

Het toelatingsexamen De laatste dag op school en een grote verrassing

Zo snel vlogen de laatste weken op school voorbij, dat plotseling toch nog de dag van het toelatingsexamen daar was. Meester Verhoeff had ze goed voorbereid, wat was er gestampt in die arme hoofden! "Nu zit je daar straks aan een tafeltje in een grote gymzaal, ver van elkaar vandaan, je kunt dus alleen op jezelf vertrouwen. En dat moet je ook doen. We hebben alle stof behandeld, wees dus niet zenuwachtig. Je leest rustig je opgaven, je hebt voor elk vak anderhalf uur de tijd. Dat is ruim. Is er een vraag die je niet meteen weet, dan neem je vast de volgende. De volgorde is niet belangrijk. Lees alles wel goed na." "En Sytze," zei hij nog met een twinkeling in zijn ogen: "laat bij het opstel voor taal niet je fantasie met jou op hol slaan." "Nu dan wens ik jullie allemaal een goed en prettig examen toe."

En het werd een goed examen. Na de eerste bibbers achter dat grote blad papier, nog helemaal blanco, en het blad met opgaven daarnaast, klonk er al spoedig aan alle tafeltjes een rustig gekras van pennen. Een rood hoofd van inspanning, een zucht hier en daar. Maar alles went, ook examen doen. Ankie en Sytze sloegen zich er goed doorheen. Meester Verhoeff had gelijk, haast alles was bekend. Sytze had er zo extra hard voor gewerkt, het móést nu goed gaan! En jawel, na een paar dagen in spanning

En jawel, na een paar dagen in spanning kwam het bericht in de bus: beiden geslaagd! Het gejuich was niet van de lucht, daar zorgde Ankie wel voor. Er ging onmiddellijk een telegram naar Inde. "Wat zouden vader en moeder blij en opgelucht zijn," dacht Sytze, "nu konden ze dan echt eens trots op hem zijn, hij, het altijd zieke jongetje, dat zoveel school had moeten verzuimen." "Hoera", riep hij, "ik geloof dat ik nu voor het eerst echt blij ben. En ook voor iedereen die me zo geholpen heeft." Hij omhelsde zijn oom en tante. "En vergeet morgen meester Verhoeff niet," zei oom Rob. Maar hoe zou hij die kunnen vergeten? Tjonge, nu nog één weekje naar school en dan begon het echte leven op het lyceum. Middelbare scholieren. Het was nog even wennen die gedachte. Boeken moesten er nu aangeschaft worden op de boekenbeurs van het lyceum, de eersteklassers kochten hun boeken van de tweede klassers, enzovoort. Al die boeken moesten gekaft en geëtiketteerd worden ébn agenda moest worden aangeschaft, straks voor elk vak een andere leraar. En het hoofd heette geen 'hoofd' maar rector. Oh, gymspuUen in de kleuren van het lyceum. Met al deze beslommeringen bezig, kwam

het telegram uit Indië als een grote verrassing. "Zijn trots en blij. Stop. Sytze en Ankie geluk gewenst. Stop. Stort cadeaubedrag op Rob's rekening voor tenten en kampeeruitrusting. Stop. Remco en Marian. Stop. Een daverend "hoeraaa!" steeg er op. Kam

peren! Met z'n allen. Oom en tante waren geroerd. Meestal huurden ze voor één week een eenvoudig optrekje op de Veluwe, meer kon er heus niet af En verder maakten ze fietstochtjes. Nu konden ze voor het eerst een hele lange zomer vakantie samen genieten in alle vrijheid. Wat ontzettend lief van hun zuster en zwager in Indië om het hele gezin zo te verwennen. Wat leuk bedacht ook. Er ging weer een telegram terug. "Zijn allemaal samen door het dolle heen. Stop. Duizend maal dank. Stop. Tineke en Rob. Stop". Samen zouden ze deze week naar de enige kampeerwinkel in Nederland gaan (toen) Carl Denig op de Weteringschans. Ze konden nauwelijks nog slapen van opwinding.

En nu was de laatste schooldag aangebroken op hun vertrouwde school bij meester Verhoeff Fijn vonden Sytze en Ankie het, dat nu ook Cees en Mees bij hen in de klas zaten. Ze hadden met goed gevolg ook hun toelatingsexamen afgelegd en zouden strakjes samen met hen naar het lyceum gaan. 'Busmaatjes' noemden zij zich. Het allerfijnste was nog, dat vader en moeder met de oom en tante van Cees en Mees voorzichtige vriendschapsbanden hadden aangeknoopt en ze nu uitgenodigd hadden te zamen op kamp te, gaan bij een boerderij annex theehuis onder de rook van Apeldoorn. Wat een vooruitzichten! Meester Verhoeff maakte er op deze laatste

Meester Verhoeff maakte er op deze laatste dag een plezierige morgen van. Eerst slagbal op het veldje achter de school en tot slot: voorlezen, 't Werd een heerlijke morgen om aan terug te denken. Bij de deur gaf elk kind meester Verhoeff plechtig een hand en dankte hem voor zijn fijne lessen. Sytze al heel in het bijzonder. "Ik verwacht van jou Sytze, dat je zo je best blijft doen daar als de afgelopen maanden hier. Ik ben nu al benieuwd naar je kerstrapport." Sytze kneep zijn hand haast fijn. "Dat beloof ik," zei hij oprecht. Maar Sytze kon nog niet naar huis. Hem

Maar Sytze kon nog niet naar huis. Hem wachtte nog de taak de klas tot in de puntjes op te ruimen en 'spie and span' achter te laten voor de grote vakantie. Vegen, opruimen, banken schoon, kastjes leeg. Planten verzorgen, de vissen in het aquarium eten geven, de binnenwanden schoonpoetsen, de borden wassen. Meester Verhoeff woonde naast de school, zorgde zelfs tijdens de vakantie voor de planten en de vissen. De meeste mensen maakten alleen dagtochtjes toen, met vakantie gaan als nu deed bijna niemand. Sytze poetste en sopte dat het een aard had.

Sytze poetste en sopte dat het een aard had. maar dan liep die naar binnen en dan die. "En nou allemaal ophoepelen!" riep hij, "heb je nog wat vergeten pak het dan. Maar die klas moet léég, ik krijg zo geen overzicht." "Och laat me nog even Sytze," zei Daan, met een aanwijsstok en een balletje vloog hij door de klas. "Nou nog even dan," zei Sytze. Hij vond het sneu voor Daan, dat hij naar Aalsmeer ging, zo raakte hij hen allemaal kwijt. Zijn moeder was heel ziek geweest en was nu nog zwak. Daarom gingen ze naar een oom van Daan, die een tuinderij aan de Westeinderpias had, voor zijn moeder ora buiten in de grote tuin aan de plas wat op krachten te komen. "Ik ga nu naar de mulo in Aalsmeer," zei hij. 'Tok' ging de stok en 'pats' ging de bal. "Een beetje lastig was het wel", vond Sytze, maar ja, misschien zag hij Daan wel nooit meer terug... 'Tok!'. dit was wel een hele harde tik, Sytze keek verschrikt op. "Ai, ai, ai," zei Daan ongerust, "dat was tegen het aquarium, als er nu maar niets mee is." Nu, dat hoopte Sytze ook. Samen onder

is." Nu, dat hoopte Sytze ook. Samen onderzochten ze grondig het hele aquarium, van onder tot boven, van achteren, van voren. Er was niets te zien. "Gelukkig maar," zei Daan, "dan ga ik maar eens, Sytze, het ga je goed." Sytze maakte zijn taak af, leverde de sleutel van de school in, zei "Dag meester, prettige vakantie" en ging naar huis. De vakantie was begonnen, heerlijke weken voor de boeg en dan de nieuwe school!

Een magnifieke vakantie op de Veluwe Sytze verliest een wedstrijd en is daar trots op

"Als jullie poezen waren zou ik jullie nu kunnen laten spinnen." Innig tevreden overzag tante Tineke haar kringetje 'kampkinderen' volledig verdiept in het spannende stokbroodjes bakken boven de nasmeulende hete as van het houtvuur in hun midden. De grote mensen deden van harte mee. Het recept was heel eenvoudig. Meng in je (diepe) etensbord een stuk of zes lepels bakkersbloem met een paar lepels water, een lepel olie en een pietsje zout. Roeren, ieder in zijn eigen bord tot er een dik deegje ontstaat. Dan kneden met - schone! - handen tot het niet meer plakte aan de vingers en "maak dan een lange sliert" instrueerde oom Rob "en die rol je voorzichtig rondom de lange twijg (van vers hout) die je zelf gezocht hebt, van boven af beginnen, kijk zo." "Zonder kieren, anders loopt straks de boter er tussen uit." "Dan de stok om en om wentelen boven de hete as tot je broodje rondom bruin wordt. Geduld hoor, het gaat niet in een paar tellen." "Als ze dan wat afgekoeld zijn , trek je voorzichtig de stok eruit en in het gat gaan dan een klontje boter en wat bruine basterdsuiker en ik verzeker jullie, jongens, dat wordt echt smullen!"

Gek is dat eigenlijk, dat in de jaren dertig er nog niemand aan dacht vleesjes, worstjes, tomaatjes en kleine uitjes aan een pinnetje te rijgen en dié boven de hete as te laten garen en roosteren. Paprika's waren er nog niet en hele stukken vlees op een rooster dat deed men al helemaal niet. Onze gezellige barbecue van nu is pas in de jaren zestig uit Amerika komen overwaaien en een gewoonte van eerst de Indianen en cowboys. Later namen de Amerikanen op hun country-parties die gewoonte naar hartelust over. En wij hier in Europa dus pas veel later. De 'padvinders' stokbroodjes was al een heel feest! Moeder Tineke dacht nog even over de

Moeder Tineke dacht nog even over de prachtige tenten, die ze hadden kunnen aanschaffen dankzij de gulle gift voor de geslaagde examens van de allerliefste ouders van Sytze in Indië. Eén grote tent met een soort halletje voorin, waarin met regenweer alle kinderen ook konden schuilen, de 'ouders" tent, dan een kleine voor Ankie en Josje en nog een kleine voor Sytze en Steven. Van heel zwaar zeildoek waren die tenten met een los grondzeil en houten stokken en haringen. Nu zijn de tenten van super lichtgewicht

Nu zijn de tenten van super lichtgewicht materiaal met aluminium stokken en haringen, elastieken langs de onderkant voor bevestiging aan de haringen en nylon koord als touwen (om over te struikelen!)

De tenten waren zo zwaar dat ze niet op de fiets meekonden. Oom Rob had ze gestuurd met van Gend en Loos in het vooruit, naar de Reehorst, de boerderij, waar ze nu zo'n heerlijk kampeerplekje hadden gevonden. Het was nog een heel gepak geweest op en aan de fietsen, in tassen, van de pannen en de ketel, wel al van aluminium, de petroleum branders, de kleren en de dekenroUen. (Slaapzakken waren er nog niet!) Heel vroeg in de ochtend waren ze zwaar bepakt en beladen na de lange fietstocht doodmoe in Apeldoorn aangekomen. Waar eerst de tenten onder leiding van oom Rob en oom 'Cees' - zo noemden ze de vader van Cees en Mees - opgezet moesten worden. Onder veel gezucht en dikke zweetdruppels: voor al die houten haringen de grond ingehamerd waren! Ze sliepen ieder op een dubbelgevouwen deken en onder een tweede (wollen) deken. Tegen het prikken en kriebelen hadden de beide moeders voor ieder een lakenzak genaaid.

En zo stonden ze hier nu op een weitje achter de boerderij, omzoomd door bos. Achterin de boerderij was een toilet en een douche, koud, brr, en er was een pomp op het erf voor de watervoorziening. Alles wat ze nodig hadden bij de hand, boodschappen halen in het dorp. De tenten, ook die van oom Cees en tante Mees en die van Cees en Mees hadden ze in het rond gezet, vier boomstammen in een carré met een stookplaats voor een vuur in het midden, maakte er een gezellige kampplaats van. De moeders kookten op de petroleumbranders (primussen, die je oppompte na ze eerst met spiritus voorgewarmd te hebben, nog een heel avontuur!). De dagindeling hadden ze goed geregeld, plezier stond voorop, maar geen 'rommel'kamp. Om acht uur: reveille, opstaan! Ieder ging zich wassen en douchen. De moeders maakten het ontbijt klaar, thee op de primussem, vele klaargemaakte boterhammen. Om de beurt afwascorvee. Dan de tenten opruimen, de dekens opvouwen, geen rondslingerende kleren. Dan de boodschappers op corvee naar het dorp. Een hele emmer piepers moesten er 'gejast' worden en groente schoongewassen. De kinderen mopperden wel eens, moest het

De kinderen mopperden wel eens, moest het nu zo streng, het was toch vakantie! Maar al gauw merkten ze, dat het prettig werkte. Daarna was er immers tijd te over om allerlei leuke dingen te doen. Er was een heerlijk klein zwembad in de buurt: een heipias met een paar badhokjes. Hele middagen lagen de grote jongens en meisjes in het water, moeder Tineke poedelde met kleine Josje aan de rand. De ooms organiseerden het ene evenement na het andere. Een zwemwedstrijd, één om het hardst, de andere gekleed in pyama's. Een nachtelijke speurtocht in het bos rondom het weitje.

En nu hadden ze zelfs versterking gekregen: een hele mulo (nu mavo)-klas was er op het weitje, in de andere hoek, neergestreken met hun leraren, in een grote circustent. En zo snel waren er nu echt nieuwe vrienden bijgekomen. Steven blij, nu eens eindelijk wat jongens van zijn eigen leeftijd, hij was tenslotte toch al heel wat ouder dan Sytze en Ankie, Cees en Mees, nu ja, drie jaar dan, maar toch, een wereld van verschil!

Tevreden zat het hele stel deze morgen op de boomstammen aan het ontbijt. Onder alweer een stralend blauwe hemel, ongekend. De kinderen zagen zo bruin als 'beiers'. "Jongens", zei oom Rob, "waarmee ik dus ook de meisjes bedoel, dit gaat vandaag een bijzonder leuke dag worden." Hij pauzeerde even, met een geheimzinnig gezicht. "De dag van de grote race met hindernissen, samen met de jongens en meisjes van de muloklas, ze zijn misschien iets ouder, maar..." oom Rob keek zijn kringetje rond, jullie zijn zeker niet minder behendig, dat moet heel goed gaan samen." Een gejuich steeg op: "Ja, ja, ja, wij gaan ze pakken hoor!" "Luister", zei oom Rob, "we vragen dus nu de hele muloklas met hun leraren Perk en De Wit bij ons verdere overleg. Accoord?" "Ja, ja, zullen we ze gaan halen? Leuk geweldig!" Toen de kring compleet was ging oom Rob

Toen de kring compleet was ging oom Rob verder. "Jullie gaan zometeen allemaal eerst naar je tenten en je trekt je zwembroek, de meisjes hun badpak aan, je doet je kleren op een bundeltje en dat neem je mee terug naar hier. We beginnen aan de overkant van het meertje. Je springt op het startsein in het water, julUe kleren leggen wij aan de overkant. Daar zwem je naar toe en dan trek je je kleren aan over je natte badgoed. Dan loopje hard over de hei, dan over het karrepad tot aan de Reehorst. Op het erf heeft de boer een lange tafel neergezet op heel lage schragen. Daar kruip je onderdoor, dan ren je naar de halflege hooiberg. Van de boer mogen juUie daar overheen. Je weet, dat er langs de rand van het erf een sloot loopt, daar ligt een boomstam over, die moet je nemen. Je mag niet over het bruggetje. Ankie heeft haar enkel bezeerd, dat is jammer, maar ze mag nu wachtpost zijn op het bruggetje. Dat doet ze graag, is het niet Ankie?" "Ja, ja" riep Ankie, "en dan mag Josje mee om te helpen kijken, hè Josje?" Josje knikte blij, nu deed ze ook een beetje mee. "Dan ren je onze hele kampeerwei over tot aan de dikke den voor de mulotent. Daar zitten tante Tineke en meneer De Wit, achter hun lange tafel en daar is de finish. Wie zal er winnen? De eerste prijs is een prachtig Zwitsers zakmes voor de eerst binnengekomen jongen, een boxcamera voor het eerst binnengekomen meisje en de tweede prijs een kompas of een zaklantaren naar keuze." "En, wat vinden jullie ervan, hebben we er

zin in?" Gejoel, gejuich. "Goed, dan kleden jullie je nu om en je levert je kleren bij ons in. Dan ga je naar de overkant van het meertje en je wacht op het startsein. Dat geeft de badmeester oom Cees, tante Mees, meneer Perk en ik staan overal als corftróleposten. Is alles goed begrepen?" "Op naar de tenten dan nu." Opgewonden vlogen de jongens en meisjes in alle richtingen. Dat zou me een spannende race worden! "Zo'n zakmes", dacht Sytze, "dat had hij altijd al zo graag willen hebben. Wat zou hij zijn best doen, hij kon immers zwemmen als de beste en hardlopen, nou!!"

Een schrille fluittoon klonk er in de verte aan de overkant van het meertje. De badmeester had het sein "Af!" gegeven. Het aankleden na de zwemrace - Sytze lag voor! - viel niet mee. Eerst je eigen kleren vinden in al die bundeltjes en o, wat was het moeilijk ze aan te krijgen over je natte lijf. En die sokken over je natte voeten en dan je sandalen nog. De race over de hei nu, het karrepad. En wat was die tafel laag op het erf. De boer en boerin genoten van harte mee van het geworstel en gewriemel daar onderdoor te komen. Dan over die lastige hooiberg met het wegglijdende hooi. Sytze keek hijgend achterom. Steven zat vlak achter hem, maar hij lag nog op kop. "Nu, nu komt het er op aan, Syts, het mes!" dacht hij vol spanning. Ankie stond te dansen op het bruggetje met Josje, haar zere enkel even helemaal vergeten. O, daar had je Sytze al, en daar kwam Steven. "Hup Sytze! !" riep ze. "Ja, ja, ja hup!" riep Josje. Oei, wat een gladde ronde boomstam was dat over die moddersloot. Als je däär in viel kwam je er als een Zwarte Piet weer uit, dat was zeker. Met uitgebreide armen tóch voorzichtig balancerend, ging Sytze voetje voor voetje over de boomstam. Kleine Josje danste heen en weer. "Hup Sytze, hup, hup, hup, oooh Syt..." Sytze sprong op het walletje van de slootkant, rende verder, hij was er het eerst over! Voortrennende dacht hij "wat klonk dat raar die kreet van Josje, zo vreemd: oooh Syt.." Als een flits ging het door zijn hoofd: ze was toch niet in die sloot gevallen?? Maar dat zou vreselijk zijn! Die benauwde kreet klonk nog door in zijn hoofd. Sytze aarzelde nu geen seconde meer, draaide om en rende terug, als een bezetene. Alle jongens keken verbaasd, wat deed Sytze nou toch? En ja, op het bruggetje stond Ankie alleen. "Waar is Josje?" brulde hij. Ankie schrok, "ze was ineens weg, misschien naar haar moeder." Sytze speurde zoekend langs de slootrand. Keek naar de hooiberg, waar tante Tineke stond. Luid gejuich daar, géén rose jurkje van Josje. Hij speurde in het donker onder het bruggetje niets. Of toch? Een bemodderd schoentje leek het wel. Hij trok eraan, maar het gaf niet mee, het zat vast. Sytze bedacht zich geen moment. Hij plonsde in de modder en waadde tot onder het bruggetje. Ja, daar was ze! Hij voelde onder water daar onder was een paal met een spijker, haar kraagje zat vast aan die spijker. Met een ruk trok hij haar los en sleepte het slappe üchaampje van Josje nu naar de kant. Ze woog heel zwaar in zijn armen. Vliegensvlug trok Sytze zijn bloes uit en veegde haar gezichtje schoon en de modder uit haar mondje. Wat nu? Niemand had nog iets in de gaten. "Ankie!" brulde Sytze. In een reflex keerde hij Josje om, op haar buik. Dat had hij eens ergens gelezen. Een golf modderwater kwam er uit haar mondje. Maar ze was nog steeds bewusteloos. "O, o, Sytze, wat is er met Josje?" huilde Ankie, "viel ze in de sloot? Ik zag het niet.." "Haal oom, nu meteen!" Ankie rende weg, kwam terug met oom Rob, doodongerust. "Geef maar hier Sytze, ik doe het nu wel verder." Hij draaide Josje om en begon, steeds op haar maagje drukkend, met kunstmatige ademhaling ("mond op mond", kende men nog niet toen). Steeds weer voude oom haar armpjes samen legde haar hoofdje opzij. Opnieuw kwam er een golf vuil water uit haar mondje. Toen kwam er een benauwd geluidje en nog één, haar oogjes gingen open, ze spuugde en hoestte en zette het op een huilen. Josje leefde! "Ze is er Goddank bovenop", zei oom Rob met een snik in zijn stem. De boerin kwam met een emmer water en een handdoek. De ergste modder werd nu van Josje afgespoeld. Als een lichte last droeg nu vader Rob zijn kleine meisje naar moeder Tineke. Dit was echt op het nippertje geweest, dat zag hij goed. Eén, twee minuten later of Josje was in de modder gestikt.

Een diep ongelukkige Ankie huilde: "Ik zag het niet, vader, ik vind het zo erg. Ik keek naar de jongens op de boomstam en ineens was ze weg. Bk dacht: naar moeder. O, is het mijn schuld, vader?" "Een ongeluk zit in een klein hoekje", zei vader. En toen tegen Sytze, "hoe merkte jij het, Syts?" "Ik rende na de boomstam verder en ik dacht, het was net of ik een benauwd geluidje hoorde en "oooh Syt..." Ik wist het niet zeker, maar ik ging terug en toen vond ik Josje onder de brugpalen. Komt het weer goed met haar, oom Rob, ik was zo ongerust." Een zware hand van oom Rob op zijn schouder was het enige antwoord, hij kneep Sytze's schouder haast fijn. "Dat je omgekeerd bent, jongen, daar kunnen we je nooit dankbaar genoeg voor zijn. Je hebt haar het leven gered, Sytze, het is Gods wonder, ze komt er weer helemaal bovenop." Tante Tineke nam Sytze in haar armen, "dank je wel, lieve jongen", fluisterde ze,"oh dank je wel." Na de eerste vreselijke schrik was nu ieder

Na de eerste vreselijke schrik was nu iedereen ongelofelijk blij en opgelucht. Tot er iemand riep: "Maar Sytze lag vóór. Sytze zou het mes gewonnen hebben." Steven, die nu het mes gewonnen had, gaf het zonder één aarzeling aan Sytze, "Het komt jou eerlijk toe Sytze", zei hij "jij lag op kop, als je niet omgekeerd was, had jij het gewonnen." "Ik moet er niet aan denken wat er gebeurd was als ik niét teruggekeerd was", zei Sytze. "Hou het mes Steven, je hebt het verdiend. Ik hoef het mes niet meer, dan denk ik aan Josje onder die donkere brug. Dat ik haar gevonden heb, dat is zo'n wonder. Ze zat vast zie je en ik zag haar eerst niet. Het duurde zo lang..." Met een diepe snik, die uit zijn keel kwam, rende hij naar zijn tent. "Laat hem matir even", zei tante Tineke, "ik ga zo naar hem toe. 't Was lief van je Steef', zei ze, "van het mes."

's Avonds bij het gezamelijke eten rondom het kampvuur - iedereen weer vrolijk na die vreselijke schrik - kwam er een klein weer helemaal schoon gewassen meisje naar Sytze toe, een klein pakje in haar hand. "Voor jou Sytze", zei ze verlegen "en wat nog meer?" zei moeder Tineke, " en dank je wel hoor Sytze, ik geef je een kusje." Sytze maakte het pakje open een mooi Zwitsers mes, net als dat van Steven! "Oh, wat ben ik däär blij mee", zei Sytze, "ik ben nu geloof ik een beetje trots." "En dat mag je zijn", zei oom Rob ernstig. "En wij zijn heel trots zo'n fijne jongen onder onze hoede te hebben." Na deze heerlijke kampweken waarin vele vriendschappen werden gesloten, was het vreemd weer naar huis terug te keren, maar vreemd genoeg: ook fijn. Een nieuw spannend s'chooljaar weer voor de boeg, een nieuwe school voor Sytze en Ankie, Cees en Mees. Wat zou het nieuwe schooljaar hen brengen? "Hee", zei vader Rob, "ik vind daar tussen alle post een brief in de bus van jullie oude schoolhoofd, meneer Verhoeff. Hij verwacht jullie aanstaande maandagmorgen op jullie oude school, om negen uur. Waarvoor schrijft hij niet. Nu, jullie nieuwe school begint pas een week later, dus er is niets in de weg. Maar toch... vreemd."

Meester Verhoeff Een raadsel De nieuwe lyceumklas

Die morgen om negen uur zat de hele voltallige klas die afscheid genomen had, wat onwennig in de banken van het oude lokaal. Wat zou Meester hen te vertellen hebben, dat ze hier met z'n allen moesten zijn?? Daeir kwam meester Verhoeff binnen, zijn gezicht stond heel ernstig. Zonder omwegen zei hij: "Ik ben blij, dat jullie allemaal aan mijn oproep gehoor hebben gegeven, ook al zitten jullie nu op verschillende scholen. De reden waarom ik jullie bij elkaar geroepen heb, maakt mij niet blij. Integendeel zelfs. Ik ben diep teleurgesteld." Eén betekenisvolle blik van meester naar de hoek van de klas, bovenop de kast, deed de hele klas met een schok beseffen wat er gebeurd was. Däär, op de plek waar het aquarium - meesters trots - eerst stond, daar stond nu verborgen achter een rij planten, een grote zinken teil. "Daar zitten de vissen in", zei meester bedroefd, "met wat planten. Tenminste ,wat er nog van de vissen over is, sommige waren dood". Sytze schrok, dus tóch een barst? "De werkster kwam mij vertellen, nadat jullie allemaal naar huis gegaan waren, die laatste morgen om twaalf uur, dat zij 's middags een grote plas water vond voor de kast, waar het aquarium op stond. Het aquarium was bijna leeg en ik vond een stervormige barst in het glas aan de achterkant. Er moet iets tegenaan gestoten zijn. En niemand van julhe is het mij komen melden. Zo'n boeman ben ik toch niet. Ik had het erg gevonden denk ik, erg jammer. Maar eerlijkheid staat bij mij hoog in het vaandel. Dat het voor mij verzwegen is, dat vind ik erger. Kan iemand mij soms alsnog vertellen wat er gebeurd is? Wie had de klassebeurt ook weer?" "De", zei Sytze, "maar iedereen bleef maar in- en uitlopen, iets vergeten en zo, 'k heb nog gevraagd of ze op wilden hoepelen." Voor geen goud begon hij over Daan met zijn zogenaamde biljartkeu, de aanwijsstok. Dat zou iemand achter zijn rug om beschuldigen zijn. Dat was laf, vond hij, dat deed hij niet. Ze hadden immers nog aan het glas gevoeld samen, er was niets mee. Dachten ze. Dus tóch. Het maakte Sytze erg onrustig. "Ik verwacht nog steeds, dat iemand zich bij mij meldt" zei meester Verhoeff ernstig, "nu of later, juUie weten mijn huis te vinden." Grote oimist in de klas, steelse blikken gingen er naar Sytze. "Gaan jullie nu maar naar huis", zei meester. Als laatste hield meester Sytze aan: "Zeg mij eerlijk Sytze", zei hij, het gaat niet net als met het rapport nu hè? Heb jij het gedaan of niet?" Sytze keek meester recht in de ogen: "Ik heb het niet gedaan meester" zei hij. "Dan geloof ik je", zei meester, "dag Sytze." Buiten op het plein stonden een hele boel jongelui. De branie-aanvoerder die Sytze altijd al het leven zuur gemaakt had, kwam op Sytze af: "We houden een inzameling voor een nieuw aquarium maar je begrijpt zeker wel, dat jij niet mee hoeft te doen." "En waarom niet?" vroeg Sytze. "Ja waarom hij niet?", sprongen Ankie, Cees,en Mees hem bij. "Moet je dat nog vragen?" riep Jaap, "die lafaard!" "En waarom gooi je de schuld op Sytze?" riepen een paar anderen, "ben jij er soms bij geweest?" "Iedereen weet toch, dat die Indiaan niet eer

"Iedereen weet toch, dat die Indiaan niet eerlijk is!" riep Jaap, "het is zo klaar als een klontje dat hij het gedaan heeft." "Zeg dat nog eens!", riep Sytze nu woedend. "Ik weet in ieder geval heel zeker, dat hij niet meedoet voor het nieuwe aquarium, geld van een lafaard moeten we niet." Pats daar had hij een uppercut van Sytze te pakken. "Sla terug Jaap!" riepen zijn vrienden. Wild van woede stormde Sytze nu op hem af. 't Werd een woest gevecht, ze rolden op en over elkander heen onder een regen van stompen en slagen, luid aangevuurd door Sytze- en Jaapaanhangers. "Stop! Zo is het genoeg!" bulderde opeens een zware stem, meester Verhoeff greep de beide boosdoeners in de kraag. "Wat is hier aan de hand, vertel op!" Geen antwoord. Toen zei Sytze: "'t Is omdat ik niet mee mag doen meester met... met..." "En waarom mag Sytze niet meedoen. Jaap?" vroeg meester streng. "Een geniepigerd, die aquariums stukmaakt en en die daar dan ook nog eens de hele klas voor op laat draaien doet van mij niet mee!" riep Jaap kwaad. "Zo Jaap", zei meester, "vind je dat niet een beetje ver gaan? Heb jij bewijzen, dat Sytze het gedaan heeft? Hij zegt van nee en ik heb geen reden om aan hem te twijfelen. Driftkoppen, die jullie daar zijn, jij ook Sytze schaam je. Ga naar huis en bekijk jezelf eens in de spiegel, mooie blauwe ogen hebben jullie. En tot slot nog dit: ik vertrouw erop, dat de dader zich nog meldt. Ik beschuldig niemand" en dreigend zei meester: "en jij ook niet Jaap." Iedereen droop nu af. Thuis kwam het hele verhaal nu nog eens aan de orde. maar ook oom Rob zei: "Als je het niet gedaan hebt Sytze, geloof ik je, maar heb je het wel gedaan, dan ben je er mij niet minder om als je het nu eerlijk zegt." "Ik heb het niet gedaan oom Rob", zei Sytze en daar bleef het bij. Sytze voelde zich ellendig. Nu ging alles zo goed en zo fijn de laatste tijd, ook de hele vakantie. Zijn stoere Indianenverhalen om toch vooral maar indruk te maken waren echt steeds minder geworden - na nog ettelijke stompen van Ankie - hij vergat zelfs op te scheppen vaak, hij had het niet meer nodig. En nu begon alles opnieuw, 't Ellendige was, dat er zeker twaalf leerlingen uit hun oude klas meegingen naar dit lyceum, ook Jaap, nu, dat kon nog gezelhg worden.

Na de eerste dag op het lyceum was hij er zeker van. Zo leuk waren de eerste indrukken daar. Met de hele oude klas plus nog tien leeriingen van andere lagere (nu basis)scholen zaten zij in klas IB. Nieuwe gezichten, nieuwe leraren, voor elk vak een ander gezicht. Een aardige rector die, voor de lessen begonnen, een bemoedigend toespraakje hield. Vreemd was het én Duits én Engels én Frans te krijgen en algebra en meetkunde! Het duizelde ze een beetje maar jawel, in de middag pauze begon het getreiter opnieuw. Jaap stookte iedereen op, die zijn praatjes maar horen wilde, van verschillende kanten werden er steelse blikken op Sytze geworpen. Zelfs Ankie, Cees en Mees konden er niets tegen doen, het ging allemaal zó stiekem.

Sytze besloot 's avonds onder zijn huiswerk een brief aan zijn vader en moeder te schrijven. Altijd had hij alleen maar de fijne en aardige dingen gemeld, maar nu deed hij het hele nare verhaal over het aquarium uit de doeken en van Jaap. Tot slot schreef hij: "Alsjebheft vader en moeder, doe me op een andere school. Overlegt u het maar met oom Rob en tante Tineke, maar echt, dat is beter. Hier op deze school wordt het niets." Hij plakte de brief dicht en vroeg aan Grietje of ze hem op de post wilde brengen deze week. "Maar er moet nog wel een postzegel op hoor, hier is een kwartje. Doe je het alsjeblieft Grietje?" Hij keek haar lief aan. "Rare Indiaan" zei ze.

Toen ging Sytze iets rustiger slapen. Het wende wel op school en het was ook wel leuk. Maar behalve met Ankie, Cees en Mees, bemoeide Sytze zich met niemand. Hij bleef de argwaan voelen, het kwelde hem meer dan hij zeggen kon. Maanden later werd hij op een morgen ril

Maanden later werd hij op een morgen rillend wakker, hu, wat was het koud. "Kijk maar eens naar het raam Sytze", zei Steven: "Zoiets heb je in Indië nooit gezien." Sytze kon zijn ogen niet geloven. Op het vensterglas zag hij de prachtigste varens en bloemen, "'t Vriest, Syts", zei Steven opgewekt "en niet zo zuinig ook. Als het even doorzet sta je over een week op de schaatsen, jongeman. En dat betekent grote pret, ijspret. Wacht maar af. Straks maar eens even de schaatsen uit het vet halen."

De vorst zet door. Sytze op de schaats. Een verre tocht Ontknoping van het raadsel Een kerstmis uit duizenden

"Deze kou ging echt dwars door je kleren heen", dacht Sytze, zoiets had hij nog nooit meegemaakt, maar de lucht was strak blauw, de velden en bomen wit. "Dat is rijp" zeiden Ankie en Steven, "bevroren waterdampdruppeltjes. Is het niet prachtig?" juichte Ankie. "O, en Sytze, nu gaan we je schaatsen leren!" Ankie was niet meer te stuiten, "vorst is heerlijk Sytze!" riep ze op weg naar school, "je kunt ruiken dat het vriest, haal maar eens diep adem, het is zo'n lekker prikkelende lucht. Heel gezond ook hoor, geen natte neuzenweer." Die Ankie ze beurde Sytze steeds weer op. 't Viel nog steeds niet mee op school, een groot deel van de klasgenoten liet Sytze opzettelijk links liggen, of hij een besmettelijke ziekte bij zich had. Maar Sytze hield zijn poot stijf, ook al was alle schijn tegen hem, hij had het aquarium niét stukgestoten, heel fijn was het dat Ankie, Cees en Mees hem geloofden en door dik en dun achter hem stonden! Hij kon nu op school wel goed meekomen, daar zorgde hij wel voor, dat was in elk geval een klein brokje zekerheid. Nu maar aan prettige dingen denken. "Vanavond halen we de schaatsen uit het vet" had oom Rob aangekondigd, "we kijken alle hakken- en teenbandjes na en Sytze zullen we het aanbinden leren. Je leert het vast gauw genoeg, we hebben tenslotte een Friese grootvader in de familie, die de Elfstedentocht nog uitgereden heeft." "Maar.., had hij, Sytze, gehakkeld, "dat is toch niet mijn grootvader..." "Gekkie, natuurlijk wel, het is de vader van moeder en jouw moeder, dat zijn toch zusters." Sytze lachte bij zichzelf, wat zou hij schaatsen! Dolblij was hij met zijn nieuwe Friese doorlopers, die hij tot zijn verrassing met Sinterklaas gekregen had.

De eerste de beste vrije middag gingen zij met z'n allen naar de Zuidkant van de stad. De Boerenwetering daar liep als een brede vaart naar de Amstel en had prachtig glad ijs. "Kijk Sytze, die schaatsbanden gaan overkruis over je voeten, dan door je hakkebandjes heen, goed aantrekken en dan vaststrikken." Doodvoorzichtig stapte Sytze op het ijs, je stapte toch eigenlijk gewoon op water! "Zak ik er niet door?" vroeg hij nog even maar nee, een grote sterke kerel als oom Rob, die daar lustig wegzwierde, hield het immers ook. Maar wat viel dat tegen, hij dacht zo weg te vliegen, net als de anderen. Na drie voorzichtige passen ging hij al onderuit en dat, deed hij die middag nog wel honderd maal! "'t Geeft niet hoor Syts, het hoort erbij", zei Ankie bemoedigend. "Kijk, eerst moet je glijden, zo recht vooruit en dan moet je je benen uitslaan, links, rechts, zo maak je vaart, zie je". Na ettelijke botsingen met een zwierende dame, die op ronde Friezen reed en een echtpaar dat heen en weer beentje over deed - hij was nog niet koersvast - had Sytze de slag te pakken. De hele familie prees hem uitbundig. "Morgen gaan we met z'n allen aan de stok", beloofde oom Rob,"dan zul je eens wat zien!" "En vanavond sta je krom van de spierpijn", beloofde Steven hem lachend. "Ja, en je hebt wel honderd blauwe plekken", giechelde Ankie, "maar wij hebben ook spierpijn hoor", troostte ze hem, "dat hebben we elke keer opnieuw, maar het gaat ook zo weer over." De allereerste dag van de kerstvakantie werd een waar feest. "Nu Sytze al zo goed mee kan aan de stok, lijkt het me een goed plan om vandaag met het treintje naar Amstelveen te gaan, dan steken we de Poel over, en terug. Een prachtige dagtocht, we nemen boterhammen mee. Hete chocola drinken we bij een koek en zopie, die zijn er vast wel. We hebben met ons stelletje immers nog een klein feestje te vieren voor die verheugende kerstrapporten!"

En een feest werd het deze dag! Na de gezellige zit met het boemeltreintje, dat grote stoomwcilken uitblies over het perron van Amstelveen met z'n talloze schaatsenrijders, lag na een korte wandeling de Poel als een gladde spiegel te blinken onder de strakblauwe hemel. Aan de overkant zagen ze de toren van Bovenkerk in de wazige verte. Aan de Amstelveense kant was het eenvoudige zwembad 'De Poel', waar het op de houten steigertjes goed aanbinden was. Gek dat je hier 's zomers zwemmen kon. Het kleine houten gebouwtje met kleedhokjes en de enige luxe het houten duiktorentje, stonden er verloren bij. En daar ging het de Poel op, oom Rob en tante Tineke op kop aan de lange stevige houten stok, dan Steven en Sytze, Ankie sloot de rij, kleine Josje was deze dag bij Grietje gebleven om gezellig samen koekjes te bakken. Aan de stok voelde Sytze zich al een hele held. "Allemaal gelijk op", riep oom Rob,"links beginnen, links, rechts, links, rechts" "Zwiep, zwiep, ging het", dacht Sytze, in lange slagen vlogen ze vooruit. In het midden van de Poel was een ijsbaan afgezet, met vrolijke muziek uit luidsprekers, op de lange baan in het rond zwierden daar de rondrijders (noren en kunstschaatsen met schoenen zag je daar toen nog vrijwel niet). Alleen een enkeling reed op zulke 'dure' schaatsen. Plekken met stro erop en paaltjes eromheen duidden dunne wakken aan, maar aangezien het weinig gewaaid had, waren er bijna geen. In vliegende vaart suisden ze naar de overkant, naar Bovenkerk. Hier vonden ze een echte ouderwetse koek en zopie aan de kant, getooid met vlaggetjes, met heerlijke warme chocolademelk en gevulde koeken, met de boterhammen van thuis was dat een verrukkelijk maal. Tevreden zaten ze op de bankjes te smikkelen. "Ik dacht wel dat het leuk zou zijn", zei Sytze, "maar zó leuk, nee dat had ik niet verwacht. O, als vader en moeder dit eens konden zien." "Däär heb ik aan gedacht", zei oom Rob, "wat hangt er hier om mijn nek? Het fototoestel! Dit plaatje gaat naar Indië, Sytze!" Om beurten zodat iedereen er op zou staan, maakten oom en tante foto's. "Als vader en moeder dat zien, dan denken ze vast dat het in Holland toch wel meevalt", dacht Sytze. Gek eigenlijk dat hij nog niets op zijn onheilsbrief gehoord had, zou die brief wel aangekomen zijn? "Nu niet aan denken", zei hij bij zichzelf, de jongens met hun pesterijen waren ver nu. "Nu roetsjen we terug mensen", zei oom Rob, "dan zijn we om een uur of vier weer aan de overkant, een goede tijd om af te binden als de zon gaat zinken. Nu nog even een compliment aan onze neef, tjonge Sytze, je kan er wat van hoor, en dat in tien dagen tijd!" Sytze kreeg er een kleur van, fijn, dat oom Rob dat zei.

Elke dag van deze heerlijke kerstvakantie werd nu op het ijs doorgebracht, van 's ochtends tot laat in de middag stonden ze op de schaats, meestal op de Boerenwetering. Op een middag zagen Sytze en Ankie daar hun hele klas bij elkaar. Jaap had als vanouds het hoogste woord. "Wie rijdt er morgen 'flifee naar Aalsmeer?" riep hij. "Maar dat is ver", zeiden er een paar, "helemaal over de Poel en dan door de vaart naar de Westeinder, die is wel zes keer zo groot als de Poel hoor, voor je daarover bent..." "Flauwe kul!" riep Jaap, "als je goed kan schaatsen, ben je er zo, nou wie doet er mee?" Ineens kreeg hij Sytze in het oog. "Die papzak, die stiekemerd, gaat natuurlijk niet mee. Die kunnen we niet gebruiken". "Daar had je het weer; zou het nu nooit overgaan?" dacht Sytze moedeloos. "Dan gaan wij ook niet mee!" riepen Ankie Cees en Mees tegelijk. "Moeten jullie zelf weten" zei Jaap triomfantelijk, "we zullen jullie heus niet missen." "Maar dat wil ik niet", zei Sytze, "gaan jullie maar mee hoor, ik vermaak me wel." Cees en Mees aarzelden, het was zo leuk met de hele klas in een lange sliert. "Vind je het echt niet erg Syts, voor een keertje?" "Nee hoor", zei Sytze, "ik weet toch wel, dat julhe mijn vrienden zijn." Maar Ankie stond pal, "ik blijf bij Sytze, en ik vind het heel min van jullie een jongen zo te laten zakken, bah, wat misselijk." Er volgde nog een hele discussie, maar Sytze bond zijn schaatsen af en ging naar huis, de pret was er voor hem af deze middag. Ankie, trouw als altijd, ging met hem mee. "Luister nou Syts", zei ze "dan gaan wij toch gewoon morgen fijn met z'n tweeën naar de Poel, vader en moeder vinden het vast wel goed, het ijs is zo sterk en dan doen we dezelfde tocht als laatst." Nu oom Rob en tante Tineke vonden het goed, maar "om vier uur afbinden hoor, dan kunnen jullie op tijd met de trein terug. Beloven jullie dat?" "Ok", zeiden Sytze en Ankie tegelijk. Ze hadden niets verteld over de anderen, oom en tante hoefden niet te weten dat ze Sytze nog steeds buiten sloten, vonden ze.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 december 1998

Eilanden-Nieuws | 48 Pagina's

Het Aquarium

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 december 1998

Eilanden-Nieuws | 48 Pagina's