Overdenking uit de Heilige Schrift
Doorn en distel
Jesaja 55 vers 13: Voor een doom zal een dennenboom opgaan, voor een distel zal een mirtenboom opgaan; en het zal de Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden'.
Wat een dierbare belofte van God en wat een rijke nodiging van het Evangeüe bevat ons teksthoofdstuk! Al het eerste vers opent de rij van de betuigingen van de onveranderlijke liefde van de Heere tot Zijn volk: 'O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk'. Hoezeer moest die lieflijke nodiging het volk van God, tot wie Jesaja het woord richt, bemoedigen. Dat voUs bevindt zich in Babel. Al leefde Jesaja vóór de zeventigjarige ballingschap, zijn volk heeft hij er in een profetisch gezicht gezien, ver van stad en tempel, onder de overheersing van de vijand, onder de uitlatingen van Gods gramschap, zó dat het scheen alsof de Heere had vergeten genadig te zijn. En Israël moest erkennen dat Jehova hen rechtvaardig om hun zonde verwerpen kon, eeuwig kon prijs geven. Maar nee, dat kan en wil de Heere niet. Hij heeft Zijn volk eeuwig lief. Hij drukt Zijn volk slechts opdat het te nauwer aan Hem verbonden wordt. Hij bestraft het opdat Zijn woord het volk vernedert voor Hem. 'opdat de goddeloze zijn weg verlate en de ongerechtige man zijn gedachte en hij zich bekere tot de Heere, zo zal Hij Zich over hem ontfermen want Hij vergeeft menigvuldig'. Gods ingewand rommelt van barmhartigheid om verlossing te werken voor Zijn volk, hoe zwaar het ook Zijn wetten schond. Eens zal het in blijdschap uittrekken uit de ballingschap en met vrede voortgeleid worden. Gods hand zal wonderen doen, genadewonderen zal Jehova verrichten: 'voor een doom zal een dennenboom opgaan, voor een distel een mirtenboom'.
Hoe onbegrensd is de liefde van God! Als we er iets van zagen zou ons hart breken, we zouden het leven in de zonde met langer kunnen volhouden, we zouden niet langer buiten de Heere kunnen leven. Waarlijk, God dwingt liefde af in het hart van Zijn volk, in het hart van hen die iets mogen kennen van de verheerlijking van het genadewonder, verheerlijkt aan ellendigen in zichzelf. Want in onze tekst komen zij toch als ellendigen voor, aan wie God de wonderen van Zijn genade verheerlijkt. Israël wordt vergeleken bij een doom en distel. Twee niet onbekende planten. God vloekte het aardrijk om de zonde: 'doornen en distelen zal het voortbrengen'. Ja, hoe diep is een volk gezonken als daarvan gezegd moet worden: 'de beste van hen is als een doom, de oprechtste is scherper als een doomheg' (Micha 7 vers 4). Zo'n volk, dat een doom en distel gelijk geworden is, is onvruchtbaar. 'Leest men ook een dmif van doomen of vijgen van distelen?' (Matth. 7 vers 16). Ja, zo'n volk kwetst en steekt een ieder die het aanraakt. Van de Kanaänieten wordt getuigd dat zij, als Israël hen niet uitroeide, zij Jacobs zaad tot doomen zouden zijn in de ogen en tot prikkels in de zijde (Nummeri 33 vers 55). Nog erger, zo'n volk is naar Gods woord rijp voor de verbranding. Als het al waar is dat een boomkweker op een doom mispels kan enten, kostelijke peren zelfs, de distel zelf deugt tot niets dan verbranding. En Gods woord vat doom en distel samen: 'Want het licht van Israël zal tot een vuur zijn en zijn Heilige tot een vlam, welke Assyrië's doomen en distelen op één dag in brand zal steken en verteren'.
Zo'n volk was Israël. De Heere had het geplant als een wijngaard op een vette heuvel. Zijn wonderen maakte Hij een gedachtenis, zeeën kliefde Hij om Israels wil. Hij gaf een pad door de wildemis, opende de hemelen en scheurde de rotsstenen, ja volkeren verdelgde Hij voor Israels aangezicht en gaf het volk mst in het land der heidenen. Hij verwachtte dan ook dat die 'wijngaard' goede vrachten zou voortbrengen, maar hij bracht stinkende vrachten voort. Hoe de zon ook scheen in haar kracht, hoe de hemel ook dauwde, nooit gaf dat volk andere vracht dan die van doomen en distels. Het tergde de God van zijn vaderen. Het hoorde niet naar de stem van zijn profeten. Het boog zich voor de afgoden en vergramde de God des levens. Rijp was het geworden voor het oordeel van de verbranding. Het vuur van Gods toom moest het verteren. Als een brandhout, waar
van het uiterste al door het vuur wordt aangetast, is het dan ook in Babylonische ballingschap.
Zo'n volk zijn ook wij! Adams zonen en dochters. Zeker als wij leven binnen de openbaring van het genadeverbond. Hoe groot zijn Gods bemoeienissen met ons. Hij kleedt, voedt en verzorgt ons. Hij heeft gered, uit menige nood ons behouden, terwijl Hij ons voor eeuwig weg had kunnen doen. In plaats daarvan nodigt Hij ons echter door de stem van Zijn woord tot onze behoudenis: 'Zo waarachtig als Ik leef. De heb geen lust in de dood van de zondaar, maar daarin heb Ik lust dat de zondaar zich tot Mij bekeert en leeft!' Dat betuigt Hij niet alleen in al Zijn zegeningen, maar Hij zendt bovenal zijn knechten, die ons bidden alsof God door ons bade: 'Laat u met God verzoenen'. Dag bij dag dauwt de hemel over ons en gaat de zon van Gods goedertierenheid over ons op. En betuigt u dan eens, lezer, heeft God iets nagelaten dat tot ons behoud kan dienen? 'Wat heb Ik meer aan Mijn wijngaard te doen dat ik er niet aan gedaan heb?' En welke vrachten dragen wij? Van nature géén. En als ze er al zijn, zijn het stinkende vrachten. We houden ons leven in de zonde vol. We weigeren voor God te bukken. We slaan God in het aangezicht en zeggen Hem door ons leven 'wijk van ons, aan de kennis van Uw wegen hebben wij geen lust!' En zeg nu niet dat dit te scherp is, want God
En zeg nu niet dat dit te scherp is, want God zegt het zelf van ons. Als Hij onze ogen opent zien we het duidelijk: wij zijn als een doom en een distel. Dan geeft de Heere ons inzicht en leidt Hij ons terag naar de zondeval in het Paradijs. Dan zien we heel ons leven tégen ons getuigen. Dat we vanwege onszelf rijp zijn voor verbranding, voor het eeuwig oordeel van God. Dan zien we geen uitkomst meer. Dan willen we ons verbeteren, ons hart zuiveren, aan Gods eisen voldoen. Maar hoe meer we ons inspannen en ons voomemen, goede vracht dragen is er niet bij. We blijven een doom en een distel. Dan blijft er maar één weg open waarin het anders, waarin het goed, geheel goed kan worden: weg te vluchten uit je zelf, naar de Enige Weg der behoudenis, Jezus Christus en Die gekraisigd. En een ieder die tot Hem komt zal niet worden uitgeworpen! Dan wordt die gehele mens vernieuwd. Dan gaat voor een doom een dennenboom op en voor een distel een mirtenboom.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1999
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1999
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's