Harald, de harspspeler Of: De klank van het kerstfeest
Dit verhaal heeft een dubbele naam. Het heet 'Harald de harpspeler', maar ook 'De klank van het kerstfeest'. Het is moeilijk om uit die twee een keuze te maken. En waarom zouden er niet twéé namen zijn? Ieder mens heeft toch ook minstens een voornaam en een achternaam? Je kunt hem bij twee namen roepen: waarom zou een verhaal dan ook niet een dubbele naam mogen hebben? Het begmt trouwens ook met twéé klokken, die in één toren hangen. Wie de moeite neemt om naar het hoge Noorden van Schotland te reizen, kan ze daar vinden. Boven op één van die trotse Schotse bergen staat een kleine en heel oude kapel. Het is zomaai' te zien, dat hij nog stamt uit de tijd van de Noormannen. In de toren van deze kapel hangen twee klokken. Het zijn misschien wel de oudste van heel Schotland. Wie aan de koster, die vlak bij de kapel woont, een sleutel vraagt van de toren, kan ze van dichtbij bekijken. Dan zie je dat ze elk een opschrift hebben. Op de ene klok staat in oude letters te lezen 'Sermone Cano' en op de andere staat 'Sonans Loquor'. Er zijn maar weinig mensen die dit Latijn nog begrijpen. En bijna niemand kent meer het verhaal dat achter deze woorden is verborgen. Toch is dat verhaal nog steeds waard, om bekend te zijn. Het gaat over de klank van het kerstfeest, of (en dat is hetzelfde) over Harald de harpspeler. In de tijd waarin dit verhaal begint, bestond de kapel nog niet. Wel stond er een trotse en afwerende burcht op deze berg. Resten van de rumes ervan zijn nog altijd vlak naast de kapel te vinden. Vroeger was dit het hoge kasteel van een Schotse roofridder. Zijn grondgebied strekte zicht uit tot aan de zeekust en landinwaarts tot aan de grote rivier. Niemand waagde het die rivier over te steken om zonder toestemming op zijn grondgebied te jagen. En wanneer soms schepen een baai bmnenvoeren, werden ze al spoedig overvallen door zijn landsknechten: de bemanning werd ongenadig gedood, terwijl het schip werd geplunderd en in brand gestoken. In het kasteel woonde het hoofd van de clan, de grote Murdoch, heer van Munan. Hij droeg niet de titel koning, maar eigenlijk regeerde hij als een vorst over zijn domein. Zijn kasteel was als een paleis, met hofknechten en zangers en een echte nar en met vele schildwachten bij de poorten en op de kantelen. Wie als vijand naderde, sloeg de schrik om het hart bij het zien van deze dreigende burcht, maar wie er als vriend binnenging, vond er warmte en feest. Het gebeurde op een zekere dag, dat de landsknechten voor de poort verschenen met een jonge gevangene. Zij waren diep doorgedrongen in het duistere woud aan de grens en hadden daar deze jongen gevonden. Hij was alleen en dat vonden ze vreemd: wie trekt er nu alleen door het gevaarlijke bos zonder helper en zonder koopwaar? Harald - want zo heette hun gevangene - had hun niet laten merken, dat hij helemaal niet alléén was geweest. De dag voordag hij gepakt werd, was hij samen met de Ierse prediker Eliger de grens overgegaan, omdat Eliger het evangelie wilde gaan brengen op het grondgebied van de heidense Murdoch, heer van Murran. De eerst nacht hadden ze geslapen in een verlaten hut. Vermoedelijk de schuilplaats van een rover, omdat ze in de grond een kleine geheime bergplaats aantroffen. Toen ze de volgende morgen wakker werden, hadden ze gerucht gehoord in de verte: het geluid van paarden en de klank van metaal. "Vlug, vlug", had Eliger gezegd, "duik in de bergplaats, Harald, dan is één van ons tenminste veilig". Maar hij had het geweigerd. Hij was maar een eenvoudige koorknaap uit het Benedictijnerklooster. Het was veel belangrijker, dat Eliger in leven bleef, want hij kon het evangelie prediken. "Ach, mijn heer", zei Harald, "ik kan alleen maar zingen, ik ben slechts klank, maar u kunt spreken, u bent het woord voor de mensen. Kruipt u in het schuilgat en laat mij het gevaar tegemoet gaan". Hij had de man haast gedwongen om zich onder het luik te wringen. En nog maar net had hij er wat aarde en takken overheen geschoven, of de deur van de hut werd door soldaten opengestoten. Ruw namen ze hem gevangen. Hun woorden en taal verstond hij niet, maar hij begreep wel dat ze hem verdachten van kwade bedoelingen en hem nu zouden meenemen naar hun heer. De soldaten keken de hut rond en omdat ze verder niemand zagen, vertrokken ze met Harald alleen. De touwen beten hem strak in zijn polsen, maar binnen in hem klopte het dankbare gevoel: Eliger is ontsnapt en kan veilig naar andere streken gaan om daar te preken. Toen Harald in de gevangenput van het kasteel gegooid, zong hij zachtjes de liederen die hij zo vaak had gezongen tijdens de vroege morgendiensten en in de nachtwaken in het klooster. Zijn stem was helder en vast. En de wisselende melodieën kende hij uit zijn hoofd als geen ander. De bewakers in het kasteel vingen iets op van zijn gezang in de koude put en zij vertelden de heer van Murran, dat ze een bard, een liederenzanger, hadden gevangen genomen. Nu houden Schotten van mooie liederen. Zelf kunnen ze niet zo goed zingen, maar ze vinden het heerlijk om te luisteren naar de zangen van de Kelten. Zo was er aan het hof ook een Keltische, heidense priester, een Druïde, die vaak de geheimzinnige, magische melodieën van de oude sagen zong in de grote kasteelzaal. Toen Angband de Druïde hoorde dat er een bard was gekomen, vroeg hij aan de heer van Murran toestemming om de jonge gevangene te laten halen. Zo kwam Harald onverwachts in de grote zaal te staan voor vele machtige heren en hun dienaren. Zijn ogen. gewend aan het donker, knipperden eerst voor het felle licht dat door de hoge ramen naar binnen viel. Toen hij daaraan gewend was, begreep hij hoe men hem rechtstreeks naar de heer van Murran had geleid. De Druïde stelde hem vragen, maar omdat hij de taal niet kende, kon hij geen antwoord geven. Opeens liep Angband echter naar een gordijn en haalde daarachter een harp vandaan. Hij drukte Harald die in handen en gebaarde, dat hij moest spelen en zingen. Dat was niet zo moeilijk voor hem. Van jongs af aan had hij harp gespeeld en vele liederen van het land gezongen. Nadat hij de harp met bevende vingers had gestemd, begon hij een deuntje te zingen uit het dorp van zijn ouders. Het was een weemoedig wijsje, met een verdrietig verhaal. Niemand in de zaal kon de woorden begrijpen, maar iedereen werd stil voor de klank van zijn zuivere stem en de mensen in de zaal voelden de stemming die doortrilde in de droeve harpklanken. Toen Harald zweeg, bleef het even stil. Toen klapte de heer van Murran in zijn handen en zei iets tegen Angband, de Druïde. Harald zou nu in de volgende weken al spoedig begrijpen, wat hij had gezegd: "Leer die jongen onze taal en laat hem als bard optreden in deze burcht"! De Druïde Angband was nu elke dag bezig, Harald woorden te leren uit de taal van deze streek. En na een aantal weken kon hij eenvoudige zinnen verstaan. Ook begon hij zelf steeds beter te spreken in de hoftaal. En zo werd Harald al
Toen de middag kwam, werd Harald met zijn harp voor de heer van Murran geroepen. Met vrees in zijn hart liep hij door de hoge gangen achter de dienaar aan: hij voelde dat er iets was, maar wat? In de gerichtszaal zat Murdoch nu achter een grote tafel en naast hem zat de schrijver. Aan de andere zijde stond Angband. Het leek wel als er nu opeens een diepe slotgracht was tussen Harald en deze mensen. De stem van Murdoch klonk harder dan anders: "Harald, je hebt gisteren christenliederen voor ons gezongen: ben je soms een afvallige?" Harald trilde bij het horen van deze woorden: hij wist dat nu het ogenblik was gekomen waarop hij zich niet mocht schamen voor zijn Heiland. Hij wist ook dat hem dit nu de dood kon kosten in deze heidense burcht. Toch keek hij Murdoch, de heer van Murran, vrijmoedig in de ogen, toen hij sprak: "Ja, ik geloof in Christus als de Heiland van de wereld, ook van Schotland." Op dat ogenblik sprong Angband op en riep: "Nu hoort u de belediging van onze clan en van onze goden! We hebben een Ierse verrader in ons midden, die als spion is gekomen om het land van Murran over te leveren aan de christenhonden uit Ierland." Hij wist dat Murdoch de Ieren, komend van over de zee, haatte en hun nieuwe geloof vreesde. Toch aarzelde de heer van Murran met het uitspreken van het doodvonnis. Hij zag opeens weer het gezicht van zijn dochter Lindel voor zich, hoe zij gisteravond bewogen was geweest door de liederen van Harald en hoe zij hem gesmeekt had, deze liederen vaker te laten horen in de grote hofzaal. En Murdoch sprak een voorzichtig vonnis: "Haiald, om je stem en je harpspel zul je gratie krijgen, je blijft mijn gevangene, maar je krijgt de kans om de to vermelodieën van de christenen hier te zingen, wanneer je er maar andere woorden bij maakt." Na dit vonnis werd Harald teruggebracht naar zijn torenkamertje en daar probeerde hij in de daaropvolgende dagen nieuwe en onschuldige woorden te vinden bij de melodieën van de christenen, die hij geleerd had op de kloosterschool. Maar hoe hij het ook probeerde, het lukte niet. Het was alsof die melodieën bevroren in zijn mond, wanneer hij ze wilde zingen met andere woorden, met woorden die alleen maar gingen over mensen en dieren. Vijf dagen later liet Murdoch hem weer op een avond komen op een feest in de hofzaal. Hij droeg hem op de tovermelodieën te zingen, die hij bijna een week geleden had voorgedragen, maar hij gebood hem ook streng daarbij alle christelijke woorden te vermijden. Harald wist dat hij dit niet zou kunnen. Bedeesd sprak hij dan ook tot de heer van Murran: "Heer, mijn Meester heeft ons door zijn woorden leren zingen en deze blijde liederen laat Hij zich niet ontnemen." Murdoch, die niet gewend was om ook maar iemand boven zich als heer te erkennen, werd bleek van ingehouden toom. En wanneer Lindel hem niet smekend had aangezien, had hij Harald ogenblikkelijk hebben heengestuurd. Nu sprak hij slechts nors: "Je kent mijn bevel: zing." Toen Harald zijn harp had gestemd en het al stil was geworden in de zaal, wachtte hij heel even voordat hij begon met zijn liederen. Niemand merkte het, maar in stilte bad hij tot zijn God om moed en hulp. Toen opende hij zijn mond voor het eerste lied, een melodie van het kerstfeest, een lied over de komst van Christus op aarde. En zo mooi als hij toen zong, met de dood voor ogen, zo mooi is er nog nooit gezongen in de burcht en ook later niet meer. Het leek alsof er een betovering over de luisteraars. Gebrekkig verstonden ze de woorden, maar de klank van het lied drong diep door in hun ziel. Het leek alsof de hoge ramen zachtjes open waren gegaan en er klanken van ver weg naar binnen woeien. Weer hieven de jachthonden hun koppen omhoog en spitsten hun oren. Ze keken hun meesters verwachtingsvol aan. Maar deze waren afwezig en in gedachten. Ze tuurden naar de vlammetjes van de kaarsen die steeds helderder en hoger gingen branden. En Lindel boog het hoofd, zodat het lange zwarte haai' langs haar wangen viel, opdat niemand kon kijken naai' de tranen in haar ogen. Toen het lied uit was en de stilte diep bleef hangen rond de laatste parelende klanken, scheurde opeens de stem van de Druïde door de zaal: "Heer van Muiran, zult u dan blijven dulden dat een andere Heer zijn knechten in uw zalen doet heersen?" Murdoch hief het hoofd op. De trots werd wakker in zijn hart, de trots van de clan. Op dat ogenblik zag hij zelfs zijn dochter Lindel niet. Hij legde zijn hand op zijn zwaard en riep de wacht. Kort was zijn gebod: gooi die man eruit en door hem nog voor de morgen. Toen de volgende dag door de kasteelramen binnenkwam, was Harald, die de klank van Christus in deze burcht had gebracht, als martelaar om het leven gebracht. Angband de Druïde had toverformules gepreveld boven zijn dode lichaam om de boze geesten van het christendom geheel uit te bannen uit deze burcht. Maar in de weken die volgden bleek dat zijn toverkracht niet sterk genoeg was geweest. Lindel, de dochter van de heer van Murran, had in haar kamer de melodie van het christenlied opgeschreven in het notenschrift van de harpspelers. En binnen de dikke muren van haar kamer, van waaruit geen geluiden doordrongen naar buiten, probeerde ze 's avonds die melodie te zingen. Ze zocht naar woorden, maar herinnerde ze niet en kende ze niet. En zo gebeurde het dat de heer van Muiran zijn dochter iedere dag bleker en magerder zag worden. De glans verdween uit haar ogen, en haar stem werd zwak. Murdoch begreep wat er gebeurd was: zij was in de ban van de klank, de klank van Haralds lied. En terwijl Angband vreesde, dat zijn macht te gering was om deze kracht te breken, werd de heer van Murran verdrietig om zijn dochter. En Lindel ontdekte iedere avond, hoe de melodie niet echt wilde terugkomen zonder dat zij de juiste woorden wist. In die dagen van onzekerheid en gedrukte stemming werden geen feesten meer gehouden. Omdat Lindel steeds verder verzwakt raakte, heerste in heel het kasteel de stilte van een ziekenkamer. En in die tijd kwam op een zekere dag een vreemdeling aankloppen bij de poort. Hij sprak de taal van Murran, gebrekkig, als iemand die het nog maar net heeft geleerd, maar men kon hem toch verstaan. Hij vroeg Murdoch te spreken. En omdat de heer van Murran op dit moment weinig andere dingen had om zich mee te vermaken, liet hij met een nors gezicht de vreemdeling voor zich brengen. Eerbiedig boog deze voor Murdoch en gebrekkig, maar toch welluidend, richtte hij zich tot de heer van de clan. "Heer", sprak hij, "ik kom van ver en met vreedzame bedoelingen. Ik heet Eliger en ik heb gehoord, dat hier een bard is, Harald, die u hebt aangetroffen in de bossen. Ik vraag u nederig of ik deze bard van uw mag loskopen. Ik beloof u daarvoor het goud, dat u vraagt. Wanneer u een prijs wilt noemen, zal ik het geld aan u komen brengen binnen één volle maan." "Maar waarom", zo vroeg de heer van Murdoch aan Eliger, "zou u deze bard van mij willen kopen?" "Omdat", zo sprak Eliger, "hij een vriend van mij is en ik weet dat hij geen kwaad wilde toen hij de rivier overstak." Toen vertelde de heer van Murran een Eliger, hoe hij die Harald had moeten doden omdat hij de klank van het christendom liet horen in deze burcht. Eliger verbleekte, toen hij dit hoorde, maar in zijn hart herinnerde hij zich opeens hoe Harald op die morgen in de boshut had gezegd: "Ik ben maai' klank, u bent de prediker van het woord, het is belangrijker dat ü gespaard wordt dan ik." Eliger begreep dat hij nu niet mocht zwijgen. Hij kon zich niet langer alleen als vriend voordoen. Toch aarzelde hij nog en om tijd te rekken vroeg hij meer over het leven en sterven van zijn vriend. Omdat de heer van Murran de vreemdeling vertrouwde, vertelde hij hem alles. Zelfs zweeg hij niet over de naklank van Haralds kerstlied in het leven van Lindel, zijn dochter. En hij vertelde hoe verdrietig en ziek zij was, omdat de melodie niet wilde klinken zonder de goede woorden. Toen Eliger dit horde, wist hij dat zijn God hem riep om zich niet langer schuil te houden. "Heer", sprak hij, "misschien kan ik uw dochter helpen. Misscheien ken ik een medicijn voor haar ziekte. Laat mij bij haai' om te zien wat ik kan doen." Omdat de liefde van de heer van Murran voor zijn dochter in deze weken sterker was geworden dan zijn ontzag voor Angband, de Druïde, gaf hij zijn toestemming. Eliger, de vreemdeling, werd toegelaten in de kamer van zijn dochter. En daar is, in aanwezigheid van Murdoch, toen een wonder gebeurd. Eliger vertelde aan de heer van Murran en aan zijn dochter, dat zij niet bang hoefden te zijn voor de woorden bij deze melodie. "De andere heer, de heer van de christenen, is niet gekomen om u uit uw burcht te verdrijven, Murdoch, maar hij is juist gekomen om u te leren hoe u een goed heer kunt zijn. Vreest niet voor een koning, die op aarde kwam als een kind. Hij droeg geen zwaard toen Hij over de rivier kwam. Hij brengt juist vrede en blijdschap. Hebt u dat niet gehoord in de klank van Haralds lied?" Lindel. verzwakt, knikte blij. Murdoch boog het hoofd en zweeg. Toen nam Eliger het papier met de melodie uit de hand van Lindel en hij zong het kerstlied met de woorden die daarbij hoorden. Zijn stem was lang niet zo mooi als die van Harald. En toch gebeurde het wonder: door de goede woorden ging de melodie weer klinken. Lindel richtte zich op in het bed en haar ogen glansden van herkenning. En Murdoch keek naar zijn dochter, terwijl hij ook luisterde. Toen het lied uit was, brak in de hoge burcht de ban Angband. Murdoch sprak: "Eliger, ge moet hier blijven en ons meer leren over deze andere heer." Toen hij deze woorden sprak, ving hij een glanzende blik op uit de ogen van Lindel, zijn dochter. Toen wist de heer van Murran ook, dat hij Angband nog op deze dag zou heenzenden, over de rivier, naar een ander land.
In de daaropvolgende weken onderwees Eliger het evangelie van Christus aan de heer van Murran en aan Lindel, zijn dochter. Zij ging herstellen van haar ziekte en toen haar stem weer vol werd, leerde ze het kerstlied zingen met de woorden waardoor de melodie ging klinken. En in de herfst van dat jaar werd er druk gebouwd op een weiland naast de burcht. In enkele maanden verrees daar een kleine kapel, die door Eliger werd ingewijd. Voor de toren had Murdoch twee klokken ut Ierland laten komen. En Eliger had hoge woorden bedacht om daarop te graveren: 'Sermone Cano' stond op de ene klok en 'Sonans Loquor' op de andere. Op de avond voor het kerstfeest legt hij in de grote hofzaal uit wat deze opschriften betekenen. Op de eerste klok is geschreven "Ik leer zingen door de woorden" en op de tweede "Zonder klank geen spraak". "De klokken zijn", zo vertelt hij, "opgehangen ter ere van de Heer van Harald. Hij heeft aan het hof van Murran duidelijk gemaakt, dat het blijde lied van de christenen te danken is aan de woorden die zij van hun Heer hebben geleerd. En (zo vervolgde Eliger) Hij heeft mij als prediker geleerd, dat de klank van ons geloof voor onze woorden uit moet gaan." In die kerstnacht zijn in deze nieuwe kapel Murdoch en zijn dochter Lindel als eersten uit het land van Murran gedoopt. Na hun doop zong Eliger samen met hen het kerstlied van Harald. Hun stemmen waren ongeschoold, maar allen in de kapel herinnerden zich in die nacht het laatste lied van Harald. En in de stilte na het lied begonnen de klokken voor het eerst te luiden over het domein van Murran. Het evangelie moest nog binnengaan in de ondoordringbare wouden van deze streek. Het was nog onbekend tussen de zee en de rivier. Maar in die nacht hieven vele mensen in de dorpen hun hoofden op en hoorden al de klank van het kerstfeest.
Wie nu nog eens in Schotland komt, zal van de burcht alleen een ruïne vinden, maar de kapel staat er nog. En de oude klokken hangen er in de toren. Met hun verweerde opschriften: "Ik leer zingen door de woorden" en: "Zonder klank geen stem". Wie het ooit leest, moet nog eens terugdenken aan Harald de haipspeler!
-> H« ï{j ^
Het is stil in de kasteelzaal. Zo nu en dan knetteren een paar takken in het open haardvuur. Een regen van sterretjes stuift dan op om langzaam weer neer te dalen in de vlammen. Het lijkt alsof er niemand meer is om zich te warmen bij deze grote stenen haard. Toch brandt het vuur niet voor niets. Daar bij het hoge venster staat een monnik gebogen over zijn lessenaar. Van tijd lot tijd doopte hij zijn ganzeveer in de inkt om daarna weer verder te schrijven op het grote vel perkament dat voor hem ligt. Hij werkt aan de kroniek van dit kasteel. En aan het eind van elke middag komt de kasteelheer, wanneer hij is teruggekeerd van de jacht. Hij neemt dan plaats in de hoge stoel die daar al schuin voor het vuur staat. In de rug ervan is het trotse wapen van Murran uitgesneden. Het wapen van de heren waarover Ludger zo geduldig zijn kroniek schrijft. Vandaag lijkt het wel wat moeilijk. Al meer dan eens heeft hij de ganzeveer neergelegd om een tijd lang te staren naar de opschietende vuursterretjes in de haard. Zo staat hij daar ook bij het invallen van de schemering, wanneer de kasteelheer opgewekt binnenkomt. Zijn frisse buitenstem klinkt door de zaal: "Zo, Ludger, ben je weer verder gekomen met onze familiegeschiedenis? Laat eens horen hoever je hebt verteld!" Ludger aarzelt even: hij is blijven steken in zijn werk voor deze dag. Toch begint hij voor te lezen. Vandaag was st hij begonnen met een nieuwe periode: de binnenkomst van het evangelie in het heidense Noorden van Schotland. Hij had iets geschreven over de bloei van de kerk in Ierland en over de komst van veel Ierse zendelingen. Met rustige stem leest hij het voor aan de jonge heer van Murran. Zijn beschrijving komt tenslotte uit bij dit kasteel, waarin zij nu samenzijn in het late licht van de middag. De laatste woorden van de kroniek op deze dag luiden alsvolgt: "Het geschiedde in die tijd dat de prediker Eliger binnenkwam in het slot van de heren van Murran. Dit was in de dagen van Murdoch. Hij nu ontving deze prediker als een vreemdeling, maar werd hem tot een vriend. Niet lang na de aankomst van die Eliger begon de macht van de Druïde, tovenaar Angband te wijken. En weldra zond Murdoch hem weg van zijn kasteel. Hij ging heen naar de duisternis, weg van het heldere licht, dat nu was gaan schijnen in het slot van Murran." Hier stopt de stem van Ludger. Vragend kijkt hij de meester aan: "Moet ik verder schrijven over Angband in deze kroniek of moet ik zwijgen over de werken van het duister, die nu volgden?" De kasteelheer denkt lang na en antwoordt tenslotte: "Ludger, indien dat wat gevolgd is, waard is om in herinnering te blijven, zal het voortleven als vertelling en nooit worden uitgeroeid, maar het is niet aan mij te beslissen of het waard is: laat het daarom in deze kroniek ongeschreven blijven." Toen viel er een stilte tussen beide mannen, alleen verstoord door een knappend houtblok in het vuur. Duizenden vurige sterren schoten door de haard. Ludger keek er nadenkend naar en borg toen zijn ganzeveer op. Nadat hij wat zand had gestrooid over de laatste regels om ze goed te laten drogen, trok hij onopgemerkt terug. Het werd heel stil in de kasteelzaal. Nog lang bleef de heer van het slot er zitten turen in het haardvuur, diep in gedachten. Alsof het niet opgeschreven verhaal hem gevangen hield. In de kroniek van de heren van Murran is echter voorgoed een regel open gebleven na de beschrijving van Angbands vertrek. Na die onbeschreven regel gaat de vertelling verder over de bouw van een kapel en de strijd tegen de Vikingen. En nergens in de Kroniek wordt weer gerept over de verdwenen Angband. Toch is het verhaal dat over hem niet werd opgeschreven, wel bewaard gebleven. Het is een duister verhaal, maar het leeft voort en geeft licht. En het wordt hier verteld.
Toen de Druïde Angband door Murdoch was heengezonden, liet hij de akkers van Murran achter zich. Niemand heeft hem daar ooit teruggezien. Vele dagreizen ver trok hij voort, totdat hij was gekomen in de grote eenzaamheid van dp woeste heidevlakten in het Schotse hoogland. Daar bleef hij om er onrustig rond te zwerven. In de nachten hief hij vanaf de heide zijn handen omhoog naar de sterren en prevelde zijn toverspreuken. In zijn hart woonde een stille maar sterke haat. Als een onuitblusbaar vuur brandde zijn woede over de komst van Eliger, de prediker. Door hem was de ban in het kasteel van Murran gebroken en had ij zijn macht over Murdoch verloren. Angband verlangde ernaar zich groots en grimmig te wreken op zijn vroegere heer. Zo reisde zijn ziel in duisternis, ook wanneer zijn voeten over de zonbeschenen paden van de dag gingen. Toen de maan reeds drie maal vol was geweest, verliet Angband plotseling de eenzame heide en zocht gehaast de paden die leidden naar de kust. Een geheimzinnige macht dreef hem voort: hij had in de avondschemering de lever van een geslacht konijn onderzocht en tekenen gevonden die hem nu een grote reis deden ondernemen. In de tijd van de vierde volle maan kwam hij aan bij de verre haven naar het Oosten. Daar voeren vaak schepen van de Vikingen binnen met hun trotse hoogopgerichte voorstevens. Zij kwamen op rooftocht of zij brachten hun handelswaar die zij duur verkochten. Vaak namen zij jongens en meisjes mee, die zij ergens hadden geroofd en die ze nu als slaven te koop aanboden. Angband vermoedde hun handelsplaats en vond hen daar in de avond. De blonde en rijzige mannen van de overzijde brachten er hun jonge slaven, aan elkaar vastgebonden met een lang touw. Het was in Schotland niet toegestaan, handel te drijven met deze Vikingen en het was zelfs zeer streng verboden slaven van hen te kopen. Toch gebeurde het. En Angband kende de wegen. Hij liep langs de jongens die daar stonden met ontbloot bovenlijf Levende koopwaar: jongens die geschikt waren om te werken op het land of die stukken bos konden rooien voor de kleine boeren die hun akkers wilden uitbreiden. Ze kenden de taal van de Schotten niet en spraken alleen de woorden die de Vikingen hun hadden geleerd. Angband zocht, maar hij vond op deze avond niet wat hij kwam zoeken. Bij de volgende maan kwam hij terug. Nieuwe jonge slaven waren aangevoerd. En opnieuw vond hij niet. Maar toen hij bij de derde maan opnieuw kwam. vond hij een jongen met een grote wijnvlek op de rechterschouder: een vreemde vlek zoals eigenlijk nooit wordt gezien. Hem kocht Angband. Snel voerde hij de jongen mee: samen verdwenen ze over de wegen die van de kust naar het binnenland leiden. Na lange dagreizen over eenzame en steeds smallere voetpaden kwamen ze aan bij de heidevlakten van het hoogland en voor lange tijd zagen ze niemand terug. In de eenzaamheid van het woeste land leefde Angband nu samen met de jonge slaaf die hij had gekocht. En daar maakte hij van deze jongen een leerling. Hij onderwees hem de taal van de Schotten. Hij leerde hem de kringen van de sterren en hun macht en betekenis. Hij oefende hem in het slachten van dieren en in het lezen van de tekenen die in de lever werden gevonden. Hij vertrouwde hem tenslotte de machtige toverspreuken toe van de Druïden. Tenslotte gaf hij hem ook een naam en hij noemde hem Loran. Toen Angband zijn slaaf zo had ingewijd in de macht van de Druïden, vulde hij zijn hart met diepe haat tegen de nieuwe god uit Ierland. Loran groeide op als een verbeten vijand van alles wat te maken had met het christendom. Zo smeedde Angband uit hem een staalhard zwaard in de strijd van het oude heidendom tegen het nieuwe evangeüe. Toen de jaarkringen reeds tien maal waren rondgegleden, was Loran een sterk en ontwikkelde jongen van 19 zomers geworden. In die tijd zond Angband hem uit om zijn levensopdracht te vervullen. In de nacht van de zomerwende nam hij hem mee naar de stenen der Druïden en toen de zon al kort na middernacht haar eerste stralen tussen die stenen wierp, liet hij hem een donkere eed zweren. Het was een eed van vijandschap en wraak. Al de duisternis uit zijn eigen ziel liet Angband overstromen in de geest van Loran. Daarna zond hij hem heen om dienst te gaan nemen in het kasteel van Murdoch, de heer van Murran. En om daar in stilte het zaad van de duisternis te zaaien in de harten van alle knechten. Zo kwam Loran als veelbelovende jongeman in dienst bij Murdoch. En weldra stal hij de harten van de poortwachters en de kooksters en de paardenverzorgers en de slotknechten. Hij diende Murdoch als helper bij de jacht, omdat al spoedig bleek dat niemand zo goed als hij de sporen van de dieren kon lezen en de loop van de wolken kon voorspellen. En Murdoch kreeg Loran hef omdat er iets in deze jongen was dat hem onbegrijpelijk aantrok. Loran echter verzweeg zijn afkeer van het christendom en alleen in het diepste geheim richtte hij zijn machtsspreuken tot de sterren en soms was hij heel alleen achter in één van de stallen bezig met het lezen vah de lever. Toen de volgende zomer aanbrak, begon hij met het volbrengen van zijn opdracht. Ongemerkt zaaide hij onvrede in de harten van Murdochs personeel. Hij opende hun ogen voor de slechte zijden van hun heer. Hij liet hen voelen hoe vrij en machtig Murdoch was en hoe arm en slaafs zijn knechten altijd bleven. Hij druppelde onvrede en jaloersheid in hun geest. En hij vroeg hun, waarom de goede Druïde Angband was weggezonden en wat er nu eigenlijk was verbeterd sinds de komst van Eliger en de bouw van een kapel. Het was niet moeilijk om de geest van de knechten en hun vrouwen te vergiftigen. Eigenlijk hingen zij in het geheim nog aan de oude vertrouwde machten van toverspreuk en sterrebeeld. Zo wist Loran tegen het volgende voorjaar een geheime samenkomst voor te bereiden voor de zomerwende. Terwijl Murdoch sUep in het kasteel, slopen zijn knechten in de nacht naar het veld. En daar hieven ze hun handen weer op naar de sterren. En Loran bad voor hen tot de opkomende zon. En sinds die dag viel er een schaduw over de ogen van de knechten wanneer ze naar hun heer Murdoch keken. Het duurde niet lang of hij voelde de kilte die in deze zomer neerdaalde in het kasteel. Fluisterende stemmen wisten hem te vertellen wat er was gebeurd. En toen Murdoch hoorden van het verraad van Loran, drong een groot verdriet zijn hart binnen. Hij liet de knecht, waaraan hij zich zo gehecht had in deze jaren, nu voorleiden in de gerichtszaal en ondervroeg hem over de nachtelijke samenkomst. Loran echter zweeg. Toen liet Murdoch de bewaker van de gevangenen komen. Die ontblootte Lorans rug om hem door geseling tot spreken te dwingen. En allen in de zaal zagen toen voor het eerst de vreemde wijnvlek die zijn schouder rood deed opUchten in het kaarslicht. Ook Murdochs ogen zagen. En zij bleven ernaar kijken. En zijn blik verstarde. En zijn handen klemden zich verkrampt om de leuningen van zijn zetel. En zijn adem stokte. Het kon niemand ontgaan dat een machtige herinnering binnentrad in de zaal. De gevangenbewaarder aarzelde met de gesel. De knechten staarden hun meester aan. Het waren slechts seconden, maar ieder voelde de zwaarte. Toen ontspande Murdoch zich en hij sprak met hese stem: "Breng Loran naar de kerker!" In de avond van die dag bezocht een gebogen kasteelheer de kerker. Hij sloot de deur achter zich en was in deze kleine ruimte samen met Loran in het licht van een flakkerende kaars. Murdoch wist nu waarom er die geheimzinnige aantrekkingskracht was geweest tot Loran. En hij heeft aan hem op die avond het geheim van zijn leven verteld. "Loran", zei hij, "luister naar mij. Eénen-twintig zomers geleden werd in dit kasteel een zoontje geboren. Het was mijn zoon. Bij de geboorte stierf de moeder, de vrouwe van dit slot. Ik was opeens een eenzamen man met een kind zonder moeder. Mijn dochtertje Lindel was nog klein. Het jongetje dat was geboren, moest worden gevoed en verzorgd. De heb het toen gebracht naar een boerenvrouw op één van mijn boerderijen. Zij had zelf een kindje gekregen en zij kon ook mijn zoontje voeden. Naar in dat najaar drongen de Vikingen ver in het binnenland door. Mijn slot is onneembaar, maar de boerderijen zijn onbeschermd. Ze plunderden de landen en namen veel vrouwen en kinderen mee. Toen ze waren weggetrokken, ging ik direct naar de boerderij waar ik mijn zoontje had gebracht. Het huis was verbrand en de vrouw en de kindertjes waren meegenomen. Toen was ik zonder vrouw en ook zonder zoon. Misschien zou hij leven. Maar hoe kon ik hem ooit vinden? In die donkere tijd had ik één vertrouweling: de Druïde Angband. Ik vroeg hem, toverspreuken te gebruiken om daardoor zo mogelijk mijn zoon terug te doen komen. De vertelde hem ook een geheim dat hij kon gebruiken in zijn spreuken. Het was een geheim dat alleen de boerin die was weggevoerd kende en dat ik nu met niemand deelde dan met Angband. Alleen hij wist het: mijn zoontje had een wonderhjke wijnvlek op zijn rechterschouder." Murdochs stem werd omfloerst van tranen toen hij besloot: "En Loran, Angband heeft zich op mij gewroken door mij mijn zoon méér af te nemen dan de Vikingen hadden gedaan."
De volgende morgen, in alle vroegte, vertrok een eenzame reiziger uit het kasteel. Loran had tegen Murdoch maar één zin gesproken: "Laat mij gaan!" En in zijn ogen was de gloed van Angband geweest. Hij had gevreesd dat Murdoch hem als volgeUng van de Druïde zou doden, maar in de morgen was de kerkerdeur voor hem geopend. De bewaker had hem opgedragen, te vertrekken. Toen Loran uit het zicht van het kasteel was, onderzocht hij nieuwsgierig de inhoud daarvan. Hij vond eten en drinken voor enkele dagen. En tien goudstukken, die hij strelend door zijn vingers het gaan. Onderin vond hij een houten crucifix, dat hij als door een slang gebeten direct van zich afgooide in de struiken. Toch bleef er daarna een warmte in zijn hand die hij niet van zich kon afschudden toen hij verder trok. Hij lette op de zon, zoals Angband hem geleerd had. Hij keek ook naar de ligging van de takken op de weg en probeerde de betekenis ervan te begrijpen. Vastberaden richtte hij zijn schreden naar de hoge verlaten heidevlakten van Angband, maar zijn hand gloeide en het was alsof hij achterin zijn rugzak een zwakke plek voelde. Hij wilde trots dezelfde büjven die hij was geworden, maar het was alsof zijn zekerheid vanuit een onbekende verte werd bedreigd. Zo gebeurde het, dat Loran in de avond het pad kwijtraakte en van een bergpaadje langs de steile helling naar beneden viel. Daar bleef hij onder een heldere ster-renhemel machteloos liggen. De volgende morgen werd hij bewusteloos gevonden door een schaapherder. Deze nam hem op in zijn kleine woning, waar zijn vrouw de onbekende vreemdeUng verzorgde. Maandenlang lag hij daar met zware koortsen. De goudstukken uit zijn reiszak werden door de herdersvrouw gebruikt om medicijnen en voedsel voorbem te kopen. En langzaam genas Loran om te ontdekken hoe verzwakt hij was geworden. De zomer was reeds lang voorbij en de dagen werden kort, de avonden lang en duister. Gedurende die weken van herstel praatten de herder en zijn vrouw veel met hem. Ze vertelden over hun schapen. Ze vroegen op den duur ook naar zijn afkomst en werk, maar Loran verzweeg die voor hen en deed alsof hij een voorbijtrekkende handelaar was uit een ander gebied. Hij begon te vragen naar deze streek, het land van Murran. En toen de herder prijzende woorden sprak over de kasteelheer aan wie ook dit verafgelegen weideland behoorde, probeerde Loran twijfel te zaaien. Was heer Murdoch niet rijk ten koste van de arme herders? Maar de herdersvrouw keek hem onderzoekend aan en zei: "Het is juist andersom. Heer Murdoch is rijk ter wille van ons. Vroeger, toen hij nog onder de macht van Angband leefde, was hij trots en hardvochtig. Maar sinds de komst van Eliger zorgt hij als een vader voor al zijn onderdanen. Vorig jaar waren de oogsten slecht door de grote stormen. Toen heeft hij alle schulden die we moesten maken, voor ons betaald zodat we weer gewoon verder konden in het nieuwe jaar. Wanneer hij niet rijk was geweest, waren wij nu straatarm of slaven." Toen kwam het einde van de wintermaand, Loran maakte alweer wandeüngen in de omgeving en wist, dat de midwintemacht zou aanbreken: het feest van de terugkerende en overwinnende zon. Voorzichtig sprak hij er 's avonds over met de herder en zijn vrouw: "Heeft Murdoch jullie niet verleid om het Midwinterfeest te vergeten? Kennen julüe niet meer de macht van de sterren en de zon?" Deze keer gaf de herder het antwoord. Hij vertelde aan Loran over een ster die tovenaars uit het Oosten had geleid naar de Heer van de christenen. Zie je wel, zei hij, dat ook de sterrenwereld onderdanig is geworden aan de nieuwe Heer? Loran zweeg, maar in die nacht woelde dat verhaal over de ster van de koning na in zijn geest. De ban van Angband ging wijken: hij kon niet langer weerstand bieden aan de stralen van licht die hij nu al maanden had gezien in de ogen van deze eenvoudige en gastvrije mensen. Hij moest ook steeds meer nadenken over het raadsel dat Murdoch zijn verraad niet had bestraft, maar hem had laten gaan met goudstukken voor onderweg. Langzaam kwam een andere wereld van ver weg dichtbij. De volgende dag nam Loran afscheid met zijn verzorgers en tegen de avond kwam hij op een tweesprong: het ene pad boog af in de richting van de eenzame heidevlakten, waar hij zijn kennis en macht had gekregen, de andere weg voerde omhoog naar het gebergte waar zich het slot van de heer van Murran bevond: het slot waar Loran iets had ervaren dat hij niet kende. Het spoor naar Angband trok: het tekende zich duidelijk af in het Ucht van de opkomende maan. De weg naar het kasteel verdween al spoedig in de struiken. Het was een onzekere weg: diep in zijn hart was Loran nu bang voor dit pad waarlangs hij ruim twee en een halfjaar gelden zo trots was gereisd om zijn eede aan Angband te vervullen. Loran keek omhoog naar de hemel. In het Noorden . flonkerde boven de bergen de eerste ster van die avond. Was het een teken? Loran aarzelde: hij kon dit teken niet lezen. Maar er was een geheimzinnige aantrekkingskracht die hem dwong om de weg te nemen naar die bergen. Zo reisde Loran een dag een de volgende avond zocht hij opnieuw de eerste ster, maar de hemel was vol wolken en hij vond geen teken dat voor hem uitging. Er was alleen een woordeloos gevoel in zijn hart dat hem meevoerde: Loran was nooit gewend geweest op te letten op de stem van in het hart. Hij had alle sterke tekens geleerd, maar nooit de zwakke. Hij had naar alle zijden leren zien: naar de hemel en naar de ingewanden. Maar hij had nooit in zichzelf leren zien. Onzeker voelde hij zich nu en toch ook weer zeker bij het naderen van het kasteel van Murdoch. Toen hij tenslotte het erf betrad, waar hij meer dan twee jaar als jachtknecht had gediend, blaften de honden in de avond: de dieren herkenden zijn tred. Toch kwamen geen bewakers naar buiten gerend. Het kasteel leek verlaten. Plotseling drong het tot Loran door dat allen nu in de kapel zouden zijn om het midwinterfeest van de christenen te vieren, het Christusfeest. Zou hij teruggaan? Hij weifelde. En op dat ogenblik joeg de wind de wolken vaneen: het maanlicht verspreidde zich over de weg en boven het kasteel verscheen de sterrenhemel. Loran haalde diep adem en sloeg langzaam het pad in dat naar de kapel leidde. Voorbij de bocht zag hij het licht door alle ramen ervan naar buiten stralen. Bij de deur gekomen legde hij zijn hand op de zware ijzeren klinken. Toen aarzelde hij. Het was alsof hij in het middelpunt stond van een langzaam veranderende wereld. Van binnen klonk gezang. Loran luisterde en zijn ogen werden rustig. Toen opende hij voorzichtig en met bevende hand de deur zonder dat iemand het merkte. Achterin zocht hij een plaatsje. De monnik Ludger, die nu voorlas uit het evangelie, had hem echter zien binnenkomen. Toen het koor een volgend kerstlied zong, sloop hij zachtjes naar Murdoch toe en fluisterde hem in het oor: "De verrader Loran is binnengekomen." Een ogenblik sloot Murdoch zijn ogen. Toen keek hij de monnik aan met een diepe glans in zijn blik en hij zei: "Wanneer hij is binnengekomen, is hij geen verrader meer." En Murdoch verhief zich van zijn zetel. En allen zwegen verwonderd. En de stem van Murdoch klonk door de kerk: "Loran, ben jij daar?" en toen daalde het antwoord neer als een onbekende vogel uit een ver land: "Ja, vader!" Er ging een schok door de kapel. Grote verwarring viel over alle mensen. Maar Murdoch liep door het pad naar de achterste stoelen en omarmde Loran. Tot grote verbazing van allen. De kerstdienst werd voortijdig afgebroken en in verwarring en onzekerheid legden alle knechten zich die nacht te ruste. Maar de volgende avond waren allen opnieuw bijeen in de kapel. Veel was in die uren gesproken en verteld en nauwelijks begrepen. Maar één ding was duidelijk: die tweede avond ging de preek van Ludger wel door. Maar het ging nu over een heel andere tekst dan hij de vorige avond had gelezen. Ludger preekte over de Heer van de sterren, geboren in een stal en aanbeden door herders. Maar het leek wel alsof het ook al Driekoningenavond was, want hij vertelde hij meest over de tovenaars uit het Oosten die hun geschenken van goud, wierook en mirre waren komen brengen, geleid door de tekenen van een ster. En vele weifelende knechten, die het oor hadden geleend aan Loran bij zijn eerste komst, wisten nu dat het rijk van de Druïde Angband toch zou verliezen.
Enkele jaren na dit wonderlijke kerstfeest werd Murdoch ziek. Het was duidelijk, dat hij ging sterven. In die tijd echter kon hij alles toevertrouwen aan zijn zoon die op dat kerstfeest was teruggebracht. Hij heette nu allang niet meer Loran, de naam die Angband hem had gegeven, maar hij werd nu door allen als heer Caspar aangesproken. Zo was hij bij zijn doop door Ludger genoemd, omdat Caspar de naam was van één van de drie tovenaars uit het Oosten die door de sterren leerden, de Heer van alle sterren te aanbidden. En na de dood van Murdoch was Caspar de nieuwe heer van Murran. Ludger begon de kroniek van zijn geslacht te schrijven. Maar dit verhaal, vol littekens, is daarin niet te vinden. Het is er verborgen onder een stille witte regel. Toch leeft het voort onder de sterrenhemel en wordt het verteld waar de mensen wonen. Tot vandaag toe!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 2000
Eilanden-Nieuws | 48 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 2000
Eilanden-Nieuws | 48 Pagina's