Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stee van Buth

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stee van Buth

13 minuten leestijd

Een boerderij heeft meestal een naam. Namen als Langendam, Torenstee, de Pauwestee, de Palmstee, de Wittestee en de Klepperstee zijn op Goeree-Overflakkee algemeen bekend. Aan het Korteweegje in Sommelsdijk stond een boerderij die echter geen naam had.

Ene Van der Sluijs heeft in 1859 deze boerderij ‘laten zetten’. Na slechts driejaar werd de boerderij al overgedaan aan ene Kanse (geen Kranse). Vijftien jaar later, dus in 1877 vestigde Dimmen Buth zich aan het Korteweegje. Deze familie Buth woonde eerst aan de westzijde van de Voorstraat in Sommelsdijk. Kanse en Buth namen eikaars plaats in zodat er sprake was van een ruil.

Leendert J. Buth Dimmen zn. werd de opvolger van zijn vader. Dat was in 1914. Kort daarna werd de schuur in zuidelijke richting met ongeveer tien meter verlengd tot 28 meter. Leendert J. Buth was gehuwd met T. Joppe. Zij kregen zeven kinderen: Nel, Dimmen, Gerrit, Ma, Wil, Jaap en Kees. Zij vormden met elkaar een typisch boerengezin. Zij leefden met elkaar in goede harmonie, waren goed voor het personeel en zorgden goed voor het vee. Hoe goed zij voor het personeel waren, moge blijken uit het volgende; Arie Schol werkte er 40, Lieven Lodder 45 en Dirk Schol werkte er 50 jaar onafgebroken. (Met Lieven Lodder als voorman werkte ik er ook in het najaar van 1945). Wanneer ’s winters op bepaalde tijden niet op het land kon worden gewerkt, lag er op stee altijd wel werk voor handen. De koffiepauze werd gezamenlijk in de keuken doorgebracht en dat gebeurde lang niet overal. Baas Buth (het personeel zei toen ‘baas’ tegen de werkgever) was een vooruitstrevend man. Hij bezat zelfs een stoomfiets en reed ermee naar de landerijen om te kijken naar wat er gedaan werd en wat nog moest worden aangepakt. G

Grote afstanden

Het bedrijf bedroeg 48 ha bouwland. Maar de percelen lagen erg verspreid wat toen cultuur historisch gezien zeker zijn eigen charmes had. Zo lagen kavel 9 en kavel 11 aan de Kraaiestijnsedijk en in de Westplaat vanaf ’t Ouwe Gat tot aan de Gorsdijk lag ook een flinke lap land. Verder in de polder Oud Kraaijer en in het Oudeland van Sommelsdijk lagen de landerijen of in bezaai of geploegd in ruste.

Wanneer Buth de ronde ging doen om van perceel tot perceel de boel te gaan controleren moest hij een afstand afleggen van niet minder dan twintig kilometer. De situatie van de dorpsboeren was in economisch opzicht of qua bedrijfsvoering ten opzichte van de buitenboeren ongunstig te noemen. Zoon Gerrit Buth schatte voor al dat gerij naar diverse afstanden op zijn minst op een vol span paarden plus de knecht aan meer werk door het transport alleen! Maar de familie Buth kwam met de aardappelen, de bieten, het graan, het hooi en het stro toch elk jaar weer klaar. Aan de Molenweg hadden zijn een zogenaamde pitmeet die door de familie Buth de klampenmeet werd genoemd. Daar werden de aardappelen en voederbieten aan hopen opgeslagen en gedurende de wintertijd extra bezorgd. Ook stond er een uienren of op zijn Flakkees: een ‘juunrenne’. Vlas en graan werden soms in klampen opgeslagen hoewel het meeste graan en vooral het hooi in de grote schuur aan het Korteweegje werd geborgen. In de hooitijd werd er niet alleen hard gewerkt maar ook flink gezweten! Dan werd er veel water en ook wel karnemelk gedronken. Op de landerijen werd het klavergewas, meestal rode klaver, geteeld. Na het maaien werd het gedroogd en na het drogen op stroken gelegd. Dat gebeurde met de hooihark, een voor kinderen spookachtig uitziend landbouwgereedschap. Vervolgens werd het hooi op houten ruiters gezet en de ene na de andere opper vervolmaakte het zomerlandschap te midden van de groene velden. Het graan begon te rijpen. Maar voordat men aan het graan kon gaan beginnen werd het hooi van de eerste snee binnen gereden. Op het land werden de wagens geladen. De geladen voeren bewogen zich over dijken en wegen, bijna zonder enig ander verkeer, naar het dorp waar het hooi in de schuur moest worden opgetast. Alle andere gewassen die verbouwd werden, moesten worden geoogst en vanzelfsprekend ook worden vervoerd. De suikerbieten als laatste.

Druiventeelt

Op een landbouwbedrijf zou men niet zo gauw op de gedachte komen dat er ook aandacht werd besteed aan de teelt van druiven. De familie Both had ook een perceel land liggen aan de Langeweg tussen de tramhuizen en de tuinderij van de familie Bijleveld. Het voorste deel langs de weg was in gebruik als weidegrond maar daarachter stonden twee broeikassen of serres. Daarin werden twee soorten druiven geteeld te weten: Black Alicante en Frankenthaler. Job Bom van de ‘Zes Huusjes’ zorgde voor de druiventeelt waarvan de opbrengst naar de veiling te Middelharnis werd gebracht. Met de ramp van 1953 zijn de serres verloren gegaan.

Ontspanning

Tussen al die werkzaamheden op en rond de boerderij was er ook wel tijd voor ontspanning. Over het arren in de winter heb ik reeds geschreven maar nog niet dat een aantal meisjes op een mooie zomeravond een tochtje met een open rijtuig gingen maken over de Flakkeese dijken en wegen. Onder hen bevonden zich Nel, Ma en Wil Buth met enige vriendinnen. Ze zongen als lijsters! Persoonlijk zag en hoorde ik ze voorbij komen op de Oudelandsedijk. Liederen als ‘Lief Vaderland’ werden met de wind meegevoerd en klonken over de groene velden tot ver in de omtrek. In wintertijd werden op de dorsvloer door de mannen ook wel eens hun lichaamskrachten getoond. Stuntwerk! Zoon Jaap Buth, wonend in Zuidland, won de wedstrijd. Jaap was in staat om onder elke arm een baal kunstmest met een gewicht van 100 kilogram elk, alleen, dus zonder hulp van anderen, van de grond te krijgen en er een rondje over de dorsvloer mee te lopen. Ongelooflijk maar waar!

De paarden

Volgens onderzoekers en geschiedkundigen zijn zo’n 5700 jaar geleden de mensen in het oosten van Europa begonnen met het vangen van wilde paarden. Het bleef natuurlijk niet bij vangen alleen. De paarden werden een bit in de mond gegeven en een tuig om het dier gehangen om het in bedwang te kunnen houden. Het paard kon daardoor worden getemd. Voor het eerst konden mensen veel sneller grote afstanden afleggen dan tot die tijd het geval was. Een paard is een sterk dier waaraan zelfs een natuurkundige term als paardenkracht ontleend is, te weten; de arbeid die nodig is om 75 kg gewicht in één seconde één meter omhoog te heffen.

Op sommige plaatsen in de wereld treft men nu nog verwilderde paarden aan, dat wil zeggen, paarden die op één of andere manier weer vrij gelaten werden. In ons gebied zullen paarden niet in het wild hebben rond gezworven. Dat ligt aan het feit dat ons eiland'door de eeuwen heen polder na polder aan de zee is onttrokken en derhalve niet rechtstreeks tot de geschapen gronden worden gerekend. Maar eenmaal getemd, gelijk dat tijdens inpolderingen met de golven van de zee is gebeurd, werd het paard voor de mens een van de nuttigste dieren. Paarden zijn in allerlei rassen te onderscheiden. Elk ras heeft uiteraard haar eigen kenmerken. Doch die zijn hoofdzakelijk voor de fokkers van belang. Het Zeeuwse paardenras is het sterkste van de inlandse rassen.

Er zijn nog heel veel herinneringen die de mensen op het platteland hebben overgehouden aan paarden. Ook in de steden, denk maar eens aan de paardentram en de sleperspaarden. Die herinneringen zijn nog steeds levend. Dat is geen wonder want wie zal van de ouderen niet voor ogen kunnen halen; de dampende paarden met strak getrokken strengen voor de ploeg op een vruchtbaar stuk land in één of andere polder? Wie herinnert zich niet de schroeilucht die van de hoeven opsteeg als het paard bij de dorpssmid een gloeiend heet ijzer werd aangepast? Of een span van deze sterke dieren in draf een lege boerenwagen voort zag trekken over de hobbelkeien van één of andere straat. Wie zal de ‘Hingsteleier’ niet herinneren die lopend langs de polderwegen de hengst leidde naar het volgende adres op één van de boerenhoeven. Maar geen mooier beeld van paarden was er ooit te zien dan een merrie met veulen in een malse groene wei, bespikkeld met witte madeliefjes en gele paardebloemen.

In de wei

De familie Buth bezat net voor de oorlog acht werkpaarden. Dat is vier span. Daar- naast waren er op de naamloze boerderij nog eens drie trekdieren in opleiding. Om een paard voor het eerst in het gareel te krijgen en voor de wagen gespannen te krijgen was een zeer lastige bezigheid. Maar op den duur geeft het vurigste paard zich gewonnen en het verliest daarmee zijn vrijheid voor zover daar sprake van was.

Tijdens de mobilisatie in september 1939 werd door de Nederlandse regering bij de familie Buth één paard gevorderd. Haar naam was Mina. Men ontving er een bepaalde vergoeding voor, maar die zal zeker niet boven de werkelijke waarde hebben gelegen. Tijdens de oorlog die daarop volgde werd het voor de familie Buth nog erger. Na de invasie op 6 juni 1944 trok een groot deel van het Duitse leger via de westkust van Europa in noordelijke richting. Dat heeft men op het bedrijf aan het Korteweegje geweten.

Op een bepaald moment stonden er wel twintig paarden van de bezetters her en der in de stallen en in de schuur tot op de dorsvloer toe. Slechts de rekening van het hooi is vergoed gekregen. Naar de bijkomende kosten kon men fluiten. Tussen al die weermachtspaarden stond een zogenoemde blauwe schimmel. Het dier was flink gedaalderd, zei Gerrit Buth. Dat heeft met de leeftijd te maken. Hoe ouder een schimmel wordt des te witter wordt zijn haar. Het veulen van een schimmel wordt juist bruin geboren. De blauwe schimmel werd geruild en bleef derhalve op de boerderij toen het leger wegrok. Later bleek dat de Blauwe, die naam werd aan het dier gegeven, enigszins kreupel ging lopen. Maar schuin tegenover de boerderij woonde toen dierenarts Freijlink, de opvolger van Van Hemert, de veearts. De heer Freijlink wist de Blauwe te genezen.

Op een dag toen Gerrit met drie paarden, twee vossen en de Blauwe, terugkeerde van het werk uit de polder en stapvoets door de Voorstraat op weg naar huis ging, hield dokter Knöps hem aan. “Weetje wel dat die schimmel een raspaard is?”, vroeg hij aan Gerrit en de dokter gaf daarop zelf gelijk het antwoord. “Dat dier behoort tot het Anglo-Normandische ras”. Zo’n paard was erg gewild. Het dier was een merrie. Door een hengst uit de stal van de familie Buijs uit Melissant werd zij met succes gedekt. Een allerliefst veulentje werd geboren. Hoeveel veulens zouden er op de boerderij van Buth wel zijn geboren? Ettelijke mag het antwoord zijn! Het veulen groeide voorspoedig op. Na de leeftijd van drie jaar te hebben bereikt moest zij worden voorgespannen. Dat was een erg zenuwachtige bedoening om niet te zeggen een heidens karwei. De afstammeling van de Blauwe bleek toch niet helemaal getemd te zijn. Altijd bleek het dier dribbelen in plaats van rustig lopen zoals de vossen van Buth gewend waren.

Eens reed Kees, de jongste zoon, met de paarden naar het perceel in de Oudkraaijer, naast de stee van Cor Slis. Het ging die dag niet goed met het jonge paard. Kees is toen met de paarden naar de genoemde stee gelopen en daar is het dier diezelfde dag dood gegaan. Later werd het kadaver vervoerd naar de klampenmeet van Buth alweer de huid door specialisten vakkundig werd gevild. Ter plaatse is het overschot van het arme dier in een diepe kuil begraven.

Proostweg

Aan de Proostweg, in de volksmond Davidsweg genoemd, lag nog een weide van Leen Buth. Soms liepen er veel paarden. In de zomer van 1947 deed zich onder het paardenvolk iets bijzonders voor. Er liepen wel vier merries, ieder met een veulen, in de wat afgelegen wei. De Blauwe liep er rond met haar veulen en waagde zich nooit tussen de vossen. Steeds hield zij zich op afstand. Zoiets in de geest van ‘geen uulen bie boente kraoien’.

Onder de vossen bevond zich Cora, een wat oudere merrie, maar ook zij had een veulen. Haar dochter, de jonge Vos genaamd, graasde er ook met haar veulen. Ook de oude Vos, een dochter van het paard Elza, liep met haar veulen daar in alle rust rond. Het gras was vanwege de droge en warme zomer van 1947 niet erg mals maar wel voedzaam.

Helaas ging het veulen van de jonge Vos dood, zij had de gevreesde veulenziekte. Nadat het gestorven veulen uit de weide was verwijderd viel haar moeder tussen de anderen niet te handhaven. De jonge Vos, nu als veulenloze merrie, werd gevangen en thuis op stee in de stal gezet. Na enkele dagen, Gerrit en Kees hielden het op wel tien dagen, werd de jonge Vos naar de weide aan de Proostweg teruggebracht. Eenmaal binnen het hek en de afrastering los gelaten, holde zij ogenblikkelijk naar het verbouwereerd starende paardenvolk. De jonge Vos liep als het ware als een gek op de andere paarden af en zonderde zonder enige aarzeling het veulen van Cora af! Nota bene het kind van haar moeder. Het gekidnapte veulen kreeg geen enkele kans meer om terug te gaan naar haar eigen moeder. Nu stond Cora als merrie zonder veulen terwijl dat veulen zo dicht bij haar in dezelfde wei verbleef. Deze situatie veranderde daarna niet meer. Het afgenomen veulen werd voortaan gezoogd door haar zuster of halfzuster want wie waren de vaders? Dit tafereel zou ik een zeer merkwaardige vorm van dierenadoptie willen noemen!

De periode die daarna volgde bood weinig mogelijkheden meer tot nieuw leven onder het paardenbestand. Het ene dier na het andere verliet de boerderij. Hun krachten waren niet meer nodig om met drie paarden de ploeg te trekken door de zware grond van de Westplaatpolder. Na ongeveer een halve hectare per dag te hebben geploegd vertrokken de dieren sloffend naar het dorp waar zij soms te moe waren om te eten, aldus Gerrit Buth. Toe kwam er ander ‘leven’ voor in de plaats. Het leven of lawaai van een tractor. H

Heden Inmiddels is de situatie aan het Korteweegje geheel veranderd. De boerenschuur is op 27 december 1997 in vlammen opgegaan. Het woonhuis uit 1859 is behouden gebleven. Er wonen nu andere mensen in. In de voortuin mis ik die ouderwetse, hoog opgroeiende rozenbos met heerlijk geurende, smetteloze rozen zoals men ze bijna niet meer ziet. Ook mis ik de jaarlijkse geelwitte bloei van geitebaard. Nu ligt er een laag grind in de voortuin waaraan de gemeente onlangs een prijs toekende. Nog altijd wonen er twee zonen van de familie Buth in het Korteweegje, Gerrit en Kees. Dat zij er D.V. nog lang mogen blijven wonen!

D. Hoogzand, Sommelsdijk

P.S: mijn speciale dank gaat uit naar de familie Buth-Vreeswijk voor hun medewerking aan dit artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 2002

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's

De stee van Buth

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 2002

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's