Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Ramp van 1953

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ramp van 1953

Oude Tonge

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verlenen van eerste hulp bij ongelukken kan veel ellende voorkomen. Hoe eerder de hulp kan worden geboden hoe beter. Maar als een gebeurtenis het karakter krijgt van een ramp dan is er zoveel hulp nodig dat die niet direct aan alle hulpbehoevenden kan worden gegeven. Zeker niet als een groot deel van de bevolking van een compleet dorp schreeuwt om hulp zoals op 1 februari 1953 te Oude Tonge het geval was. Het is verheugend dat in zo’n situatie er altijd weer mannen tevoorschijn komen die zich ontpoppen als: ‘redders van het eerste uur’.

Oude Tonge telde verscheidene van hen. De redders zelf drongen zichzelf niet naar voren als helden maar als nuchtere kerels die redden op zich als een plicht beschouwden. Eén zo’n kerel van de gemeenschap van

Eén zo’n kerel van de gemeenschap van Oude Tonge was de toen bijna achttienjarige Piet van den Ouden uit de Julianastraat. Zijn ouders waren Gerrit van den Ouden en Jannetje (Jans) Kardux. Zij hadden acht kinderen: Ko, Nel, Dies, Riek, Arie, Piet, Wim en Janny. De eerste drie waren reeds gehuwd, die waren met de Ramp niet thuis in de Julianastraat. Ook Arie was niet thuis want hij stond in militaire dienst. Wel was zijn vriendin Ab Wolfert uit Dirksland bij de familie Van den Ouden Riek was wel thuis met haar dochtertje Adrie. Riek was gehuwd met Jaap de Vos uit Den Bommel die ook onder de wapenen stond en derhalve niet op Flakkee aanwezig was.

Piet was ’s zaterdagsavonds wezen stappen met Jan Les en Jan Markensteijn die een Taunusje had. Het drietal reed naar Sommelsdijk alwaar ze in café De Kok een pilsje namen. De meeste jongelui gingen vroeg naar huis vanwege de storm. Een Stadtenaar was die avond toch met de fiets gekomen maar zag geen kans om daarmee terug te gaan naar huis. De Oude Tongenaren waren de beroerdste niet en brachten de knaap naar Stad waarna ze over de polderdijken huiswaarts keerden. Jan Les werd aan de Langeweg afgezet, Piet in de Julianastraat en Markensteijn tufte met zijn Taunusje terug naar huis in Oude Tonge.

Piet ging thuis eerst wat zitten lezen en zou pas rond de klok van twee in de nacht naar bed gaan. Lang heeft hij niet geslapen. Hij werd wakker van lawaai in de straat, ging naar beneden en stapte geheel onverwachts in het water. Het water stond toen al een meter hoog in de straat en het borrelde zelfs door de brievenbus naar binnen. Niemand van de aanwezigen in huize Van den Ouden had ook maar iets gemerkt! Vlug wekte hij zijn ouders die beneden in de bedstee sliepen. “Derr uut!” klonk het als commando.

Men raakte niet in paniek, integendeel er werd gedacht: het zal zo’n vaart niet lopen. Toch werden wat kleren op het bedsteeboord gelegd en het dressoir werd met de rug op tafel gelegd. In dat dressoir lag het geldkistje (dat later is gevonden). Gerrit van den Ouden had een vrachtje uien verkocht en had het daarvoor ontvangen geld in dat toentertijd populaire kistje veilig opgeborgen. Het binnendringende water kwam steeds hoger te staan. De buitendeur kon niet meer worden geopend vanwege de druk van het water. Er was maar een mogelijkheid om niet te verdrinken: de trap op haar boven! Daar was geen verlichting behalve het zwakke schijnsel van de lucht dat door het dakraam en door het raampje in de zijgevel naar binnen scheen.

Piet werd er op uitgestuurd om de gebitsprotheses van zijn ouders beneden te gaan ophalen. Tot borsthoogte waadde Piet door de kamer en vond de nepgebitten, zoals men tegenwoordig zegt, in twee ronddrijvende kommen. Boven gekomen kon Piet zich verschonen. Het water kwam niet op de zolder te staan. Maar toen het water als een metershoge lawine door de polder kwam aanrollen en feitelijk de climax vormde van de ontketende natuurkrachten, lette men niet op de waterhoogte. Het lawaai van de storm, het lawaai van instortende huizen, het geroep en geschreeuw van tientallen mensen die een gevecht moesten leveren op leven en dood veranderde de Julianastraat in een oord van verschrikking.

Piet klom door het dakraam naar buiten en kroop over het dak tot aan de nok van het huis. Zo ver hij kijken kon zag hij de woningen aan de polderzijde van de Julianastraat nergens meer staan. Een snelle blik wendde hij naar het huis van zijn broer Dies aan de Stationsweg. Aan die weg stonden de woningen toen nog overeind.

Maar angstig hulpgeroep kwam ineens uit de buurt van de dakgoot aan de straatzijde beneden hem. Aan die goot hadden de gebroeders Wim en Bas Koert zich vastgeklemd. Deze jongens konden met uiterste krachtsinspanning op het dak bij Van den Ouden komen.

Piet hielp hen door het dakraam naar binnen te klimmen. Binnen op zolder werden de jongens eerst warm gewreven, want ze stonden te bibberen van de kou. Zij waren overburen. Voor de tweede maal kroop Piet naar buiten en nam wederom plaats op de nok. Eén blik was voldoende om te zien dat het huis van zijn broer, evenals zoveel andere woningen aan de Stationsweg nu wel waren verdwenen. Totaal uit beeld!

Diep teleurgesteld kroop hij weer naar binnen en vertelde zijn vader wat hij had gezien. “Dies en Corrie zullen wel verdronken zijn”, fluisterde hij in het oor van zijn vader. Er kwamen tranen uit zijn ogen. In gedachten zag hij het als het Ware gebeuren, iets wat de jongens van Koert in werkelijkheid hadden gezien met hun negenjarig zusje Neeltje die in de eigen straat was verdronken. Dat droevige nieuws hadden zij op die donkere zolder al bekend gemaakt.

Buiten was het licht geworden.

Een nieuwe dag brak aan. Het water was al flink gezakt maar het gevaar was gebleven. In huis werd de vraag gesteld: “Wat zullen we gaan doen?”

De achtererven van de Julianastraat grensden aan die van de Emmastraat. Tussen beide straten lag een immense hoop materiaal als een drijvende massa op het water dat nog altijd een bedreiging vormde voor de bewoners van vrijwel alle straten in Oude Tonge. Piet en Bas zouden de woning verlaten en een pad gaan zoeken dwars over de deinende vloer. Ze sprongen van een balk op een pak stro; van planken op vloerdelen of meubelstukken. Men zou dit het beste kunnen vergelijken met schotsje lopen op het uiteengebroken ijs tijdens de dooi.

Vluchtte Eliza ook niet met haar kind over de schotsen naar een veilige streek in het boek ‘De negerhut van oom Tom' van H. B. Stowe? De beide jongens uit de Julianastraat

De beide jongens uit de Julianastraat slaagden er in om heen en terug over de onder water gelopen erven te gaan. Na terugkeer werd er met Gerrit van den Ouden overlegd. Hun plan om de mensen vanuit de Julianastraat over te brengen naar de Emmastraat leek uitvoerbaar. Het zou echter wel een gewaagde onderneming zijn. Maar door de angst dat de laatste woningen van de Julianastraat het op de duur ook zouden begeven, werd het sein op groen gezet. Het wankele pad liep naar de achterkant van de woning van Marien Osseweijer aan de Emmastraat. Zijn woning was wat groter dan de andere. Piet ging eerst met de gebroeders Koert naar de overzijde. Alleen Bas met Piet gingen terug, Wim bleef bij Osseweijer. Het overgebleven tweetal bracht eerst Riek en de kleine Adrie de Vos naar Osseweijer. Daarna werden Janny en Wim en vervolgens vader en moeder Van den Ouden overgebracht. Telkens liep men hand in hand. Na enige tijd hield Bas er mee op. De gebroeders Koert hadden het te kwaad gekregen en bleven bij Osseweijer. Toen ging Piet alleen. Kaufman en zijn vrouw durfden de overtocht niet aan en bleven in hun woning achter. Later werden zij alsnog gered. Een tante van Piet, Marie Hartman, sliep beneden in de bedstee. Zij was door het water overvallen en ter plaatse verdronken.

Daarna werd Leen Koole, zijn vrouw en vier kinderen afgehaald. Telkens één persoon per loop, de kinderen het eerst. Loop? Over een dikke brij met vele wakken er tussen, om in ijstermen te spreken. Piet van den Ouden kon gewoon niet meer stoppen en begreep achteraf niet waar hij al zijn energie vandaan haalde. Er zaten nog zoveel mensen op de zolders van hun huizen opgesloten terwijl het water tegen muren, deuren en vensters bleef klotsen. Piet klom de daken op, hakte gaten daarin en maakte contact met zijn buurtgenoten. Al spoedig begon hij zijn reddingspogingen in de richting van de Schoolstraat te verleggen.

Jan Kievit met zijn vrouw en zoon konden eveneens veilig worden overgebracht naar Osseweijer. Kievit en Van den Ouden woonden naast elkaar, twee onder een kap. Had Piet nog beschermende kleding aan?

Niet bepaald, een broek en een trui meer droeg Piet niet. Wel moest hij een keer een kleine pauze inlassen. Hij is toen tussen wat mensen gaan liggen waarover een deken werd gelegd. Dat deed hij om ‘wat’ op te warmen. Van tijd of uur had hij geen benul. Hoe lang zal hij zich rust hebben gegund? Opnieuw begon de pezige knaap, steeds alleen, om de ene buur na de andere te gaan halen. Dit keer was Toon van den Doel met zijn vrouw aan de beurt. Zij moesten eerst door het dakraam naar buiten klimmen (wat ook al niet makkelijk was) om zich vervolgens naar een lager deel van het dak te laten zakken. Daarna begon de overtocht. Het heeft niet veel gescheeld of er zouden bij deze reddingsoperatie toch nog slachtoffers zijn gevallen. Piet met aan zijn hand vrouw Van den Doel raakte uit balans. De vrouw viel op wat balken maar Piet ging kopje onder. Gelukkig ontwaarde hij een lichte plek in de drijvende massa boven zich en wurmde zich daar doorheen om snel op wat materiaal te klimmen dat voldoende draagvermogen had. Zodoende kon het echtpaar Van den Doel toch bij de familie Osseweijer in veiligheid worden gebracht. Bij deze zeer hulpvaardige mensen waren al tientallen buurtgenoten aan de achterkant van hun woning gestrand. ‘

Piet zag eruit als een verzopen kat. Binnen trok hij zijn kleren uit. Die werden uitgewrongen om ze een poos later weer aan te trekken. Maar voordat Piet opnieuw zijn actie zou voortzetten heeft hij zich eerst in een deken gewikkeld om een beetje op temperatuur te komen. En weer ging hij!!

Dichtbij de woning van Osseweijer lag een paard in het water. Het dier lag geheel ingeklemd tussen wrakhout misschien afkomstig van de eigen stal. Het hoofd rustte op een drijvend pak stro. Zo heeft het ongelukkige dier uren aaneen gelegen. Levend! De eerste keer dat Piet dit dier zag liggen keek hij of zij met grote bol staande ogen hem aan. Het was alsof het dier hem smeekte: “Help me toch asjeblieft!!!” Zo’n beeld van machteloosheid en verlorenheid was ook Piet te machtig. Iedere dierenvriend komt nu nog onder de indruk van een dergelijk relaas, maar er was werkelijk niets aan te doen. Later op de dag staarde het dier zonder enige glans meer in de ogen en was aan het afschuwelijk lijden een eind gekomen.

Op de duur werden de reddingswerkzaamheden ook voor Piet te gevaarlijk. Hij raakte vermoeid en de invallende duisternis maakte de omstandigheden nog gevaarlijker. Hij durfde ook niet meer. Een slokje water moest Piet weer wat opsterken. Gelukkig had Osseweijer voldoende drinkwater beschikbaar. Gedurende de nacht die aanbrak probeerde men elkaar warm te houden. Doch halverwege de nacht stond Piet op het platte dak van zijn gastheer. Hij gunde zich geen rust en staarde over de chaos naar de lege woningen van de Julianastraat. Bij het licht van de maan die zo nu en dan van achter de buien tevoorschijn kwam, onderscheidde hij een manspersoon die een weg trachtte te vinden over het wankele pad dat de hele zondag als vluchtweg in gebruik was geweest. De donkere gestalte kwam uit de richting van de woning van Jaap van den Berg. Het was volgens Piet onmogelijk dat daar nog iemand vandaan kom komen omdat dit gedeelte van de Julianastraat onbewoond was achter gelaten. Toch strompelde de man meer dood dan levend naar het huis van Osseweijer. Toen hij naderbij was gekomen zag Piet dat het Marien Fluit was. Zijn vrouw en dochtertje waren die zondag verdronken (zie deel 15). Fluit zelf heeft de woning van Van den Berg weten

te bereiken en moet daar een hele tijd hebben gelegen voordat hij als een verloren man naar zijn dorpsgenoten kon vertrekken. Men begon hem bij Osseweijer onmiddellijk droog te wrijven en probeerde hem ook weer warm te krijgen. Vooral zijn voeten waren ijskoud want hij had kousen noch schoenen aan.

In de loop van maandag de tweede werden al de gevluchte mensen die in de Emmastraat waren beland met boten naar het dorp overgebracht. Piet vertrok pas met de laatste groep. Wat zijn evacuatie betreft is terug te vinden in deel 21.

Het heeft jarenlang geduurd voor dat deze energieke en hulpvaardige kerel over het rampgebeuren kon spreken, maar hij heeft zich tenslotte bereid verklaard zijn belevenissen aan ons toe te vertrouwen.

Piet van den Ouden is in 1959 gehuwd met Elisabeth van Zuidam uit Haaften. Piet heeft haar leren kennen in Oude Tonge toen zij bij Janny Knöps logeerde. Elisabeth was doktersassistente bij dokter Roesingh in Eindhoven waar Janny was geëvacueerd.

Het echtpaar Van den Ouden-Zuidam had een zoon, Gertjan. De vrouw is in 1982 overleden. Piet van den Ouden woont in Hellevoetsluis. (wordt vervolgd)


Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 2002

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's

De Ramp van 1953

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 2002

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's