Oude Tonge
(deel 29)
Door de eeuwen heen stonden er op GoereeOverflakkee enige honderden boerderijen van groot tot klein. Sommige waren fraaie pronkstukken met monumentale waarde. Verreweg de meeste boerderijen stoffeerden de vlak gelegen polders vaak op plaatsen waar ze later eigenlijk niet meer waren weg te denken. De omgeving waarin een boerderij vroeger werd gebouwd was mede bepalend voor sfeer en geborgenheid. Eens stond er een mooie boerderij in de Suijspolder aan de Zuiddijk van Oude Tonge. Die werd bewoond door familie Korteweg, een doorsnee boerenfamilie.
Anthonius Korteweg was gehuwd met Adriana Dorsman. Zij hadden zes kinderen: Lenie, Jo, Sjaan, Jaap, Leen en Anton. De drie dochters waren reeds gehuwd, alleen de jongens waren met de Ramp bij hun ouders thuis. Lenie woonde op Kampereiland, Jo in Stad aan 't Haringvliet en Sjaan in Zwijndrecht. Enige tijd voor de Ramp was Sjaan in verwachting van haar eerste kind. Zij moest echter het bed houden en omdat haar man Ad Los het erg druk had in zijn tuinderij, werd besloten naar stee van haar ouders te gaan. Op 15 januari diende de kleine zich aan en werd in het ziekenhuis van Dirksland geboren. Een wolk van een dochter! Dertig januari, op vrijdag, mocht de moeder met haar kind het ziekenhuis verlaten. Het was 's morgens bij Korteweg op stee een gezeHige boel. Aller ogen waren gericht op de kleine Gene. Tijdens het middagmaal bleef het opmerkeüjk stil. Schoonzoon respectievelijk zwager Ad vertelde dat hij en Sjaan met het kind om half drie met de Bommelse boot zouden vertrekken en naar huis in Zwijndrecht zouden gaan. Moeder Korteweg had nog zo gehoopt dat ze het weekeinde nog op stee zouden blijven maar zij kwamen niet meer op hun besluit terug. Vooral de ouders vonden het erg jammer dat het jonge gezin zou vertrekken. Ze waren toch al een tijd thuis geweest en nu zo opeens weggaan. Leen moest na het eten dan maar een haan slachten om mee te geven naar Zwijndrecht.
Zaterdag 31 januari, 's middags om een uur of drie zat het gezin Korteweg aan de thee. Vanuit de woonkamer hadden zij uitzicht op de Buitendijk. Buiten stormde het geweldig. Opeens riep de vrouw des huizes van verbazing uit: "Kijk nou eens, daar vaarteen schip!" Iedereen keek met evenveel verbazing in de richting van de Krammer. Vader Korteweg merkte op bedenkelijke toon op: "dan staat het water buitengewoon hoog!" Men had op de Krammer wel vaker iets van voorbij varende schepen gezien maar dan was het niet meer dan een gedeelte van de mast van een voorbij varend schip. Net zoals bij Marias Slinger vanaf de Barnard te Nieuwe Tonge maar daar met het gezicht op de Grevelingen (zie deel 9). Maar een heel schip zien varen dat was voor de familie Korteweg een unicum, 't Ja, dacht men, 't is springtij en'dat met een noordwester storm. Met andere woorden daar moest men ernstig rekening mee houden. Ook het schuim van de golven zagen ze in flarden over de dijk heen waaien en ook dat verschijnsel was hen niet vreemd. Het gebeurde wel dat de ramen met een laagje zoute aanslag werden bedekt. De buitenboeren in de Suijspolder, de Molenpolder en de polder Zuiderland moesten met hoge waterstanden naar eigen bevinding maar handelen. Dat gold ook voor de bewoners van de buitenhuisjes waarin veelal het boerderijpersoneel was gehuisvest.
Mocht er ooit een overstroming plaatsvinden dan was men op de boerderij van Toon Korteweg op alles voorbereid. Als het vee op stal zou staan, moesten de dieren zo snel mogelijk worden los gesneden. In een speciaal daarvoor bestemde lade lagen enige afgedankte messen die overigens nog wel konden worden gebruikt. De messen lagen geslepen. Landbouwer Korteweg had zijn kinderen verteld dat bij extreem hoge waterstanden iedereen zo vlug mogelijk naar het dorp moest vluchten. Ziet altijd een of twee paarden bij je te hebben, want paarden zijn goede zwemmers, verzekerde hij zijn kinderen. In het verleden is het meerdere keren gebeurd dat paarden over de Krammer naar Brabant zwommen, vandaar zijn wijze raad. Laatje door niets afleiden als het werkelijk op vluchten aankomt.
Korteweg zei tegen zijn zoons: "jongens we gaan de schuur op orde stellen en daarna gaan we even naar de Buitendijk kijken". Dat deden ze onder dergelijke omstandigheden wel vaker. Het schouwspel van water en wind wordt immers niet alleen voor zeeUeden opgevoerd, ook landbmensen raken er door geboeid mits men maar op veilige afstand kan staan. De afstand tussen de boerderij en de dijk bedroeg ongeveer driehonderd meter. Wat kregen de boerenmensen bij de Buitendijk te zien?
"Wat een water", zei Korteweg hoofdschuddend. De Krammer was evenals de Grevelingen een deel van de Noordzee geworden met wild schuimende golven die men wel op zee maar niet in de genoemde zeegaten zou verwachten. Slechts anderhalve meter kon het water nog stijgen alvorens de kruin van de dijk zou worden bereikt waarna de overstroming zou kunnen beginnen... Korteweg ging op zijn knieën in het vochtige gras aan de binnenkant van de Buitendijk zitten, keek over de dijk heen en zei; "voel je het dijklichaam trillen... Als men die dreunen van de watermassa's tegen de dijk niet voelt dan ontstaat er een breuk". Hij voegde eraan toe: "als de Buitendijk het zal begeven dan komt er op de Zuiddijk meer dan een meter water te staan en in de polder zo'n meter of vijf. Trek de üjn in gedachte maar door van de top van de Buitendijk tot aan de Zuiddijk en dan kom je aan dat hoogteverschil".
Reden genoeg om naar het dorp te vluchten. Op de terugweg kwamen zij weer langs de woning van Hen(drik) de Boet. De Boet stond buiten. Ze voerden een kort
gesprekje. Het onderwerp kon alleen maar gaan over het water. "Hen, als er vannacht wat op doet kom dan gerust naar ons toe, de deur staat voor je open, dat weetje", nodigde Korteweg bij voorbaat zijn buurman uit. Nadat ze weer naar huis liepen vroeg een van zijn zoons: "Pa, wat zal er dan vannacht gebeuren?" "Ach jongen. De Boet heeft zo'n groot gezin, je kunt nooit weten", antwoordde Korteweg op zeer bezorgde toon. 's Avonds ging zoon Jaap nog naar Henk Fase die op de stee van Bram van Dorsen aan de Langeweg woonde. Daar was zijn vriendin evenals de gezusters Siena en Mies Vreeswijk en Lenie van Prooijen uit Nieuwe Tonge. Pas laat in de avond keerde Jaap terug naar zijn huis en dook onder de wol. "Wat een storm", zei hij tegen zijn broer Leen waarmee hij dezelfde slaapkamer deelde.
Ongeveer half vijf rinkelde de telefoon. De hele familie was gehjk wakker. Vader Korteweg rende de trap af en nam de hoorn op. Hartman van het postkantoor waarschuwde voor dijkdoorbraken. Het werd even stil. Toen riep Korteweg: jongens het water komt over de dijk, kom uit bed!"
Men was snel aangekleed en iedereen ging naar buiten. Korteweg en zijn drie zoons stonden als aan de grond genageld. Ze zagen golven van een meter hoog over de Buitendijk heen slaan.
"Gauw de messen halen en de schuur in", gebood de vader. Nu kwam het erop aan! De jongste zoon, Anton, die veertien jaar was, moest naar oom Willem Lokker gaan die aan de Heerendijk woonde. Hij moset gelijk twee paarden meenemen. "Denk er om, je moet de paarden nooit los laten want die kunnen je leven redden zelfs in uiterste nood!" aldus Korteweg in het donker op zijn erf. Jaap zag meteen dat polder Zuiderland al blank stond. De mannen hepen de schuur in. Toen Leen in de stal het vijfde beest los sneed, viel het licht uit. Hij stond inmiddels al tot zijn knieën in het water. "Pak de lantaarns", riep Korteweg. Leen spoedde naar de woning waar wel vier met petroleum gevulde lantaarns gereed stonden. Het woongedeelte lag vijf stoeptreden hoger dan de schuur. Moeder Korteweg kwam in haar pon en op pantoffels de trap af met een brandende lantaarn en een petroleumlampje in haar handen. "Geef mij die lantaarn maar", riep Leen gehaast.
"Kind, je bent tot je lendenen nat en je laarzen staan vol water", riep de moeder verschrikt.
Leen pakte een mantel van de kapstok en gaf die aan zijn moeder. "Hier, trek aan en zie dat je op het dorp komt. Je moet zo hard lopen als je kan! Anton is al naar oom Willem" voegde Leen eraan toe. Hij duwde zijn moeder naar de Zuiddijk en zij ging heen.
Met de lantaarn boven zijn hoofd houdend, liep Leen reeds tot zijn middel in het water terug naar de schuur. "Ga terug naar de dijk", riep zijn vader hem toe. Dat ging zo maar niet, er zwommen al varkens om hem heen. Hij opende toch nog een paar deuren om de daar achter verbüjvende dieren een kans te geven te ontvluchten. Het water steeg snel! Zelfs ging Leen nog even naar de woning, pakte een jasje en trok dat over zijn natte kleren aan. Van het huis waadde hij door het steenkoude water naar de dijk. Daar stond zijn vader.
"Waar is Jaap?" vroeg Leen. Het antwoord was dat Jaap al zo'n twintig meter vooruit was gelopen de Zuiddijk op. Korteweg zei: "we hebben zes koeien voor ons uit gejaagd".
Leen vroeg nog hoe het bij Hen de Boet zou zijn. "Jongen", antwoordde zijn vader, "toen wij de schuur in hepen en Anton weggestuurd hebben, üep daar het water al over de dijk heen. Laten we maar hopen dat ze op zolder zitten". Toen wilde Korteweg terug naar stee. "Je moeder!" riep hij. "Die is al naar het dorp" stelde Leen zijn vader gerust.
Nog even keken zij om en lieten de boerenhoeve achter zich in de hoop er de volgende morgen te zullen terugkeren. Wat zij nog wel zagen waren de stroklampen van Jan van Vugt die in een hoek van de dijk bij Korteweg waren heen gedreven. Op het moment dat vader en zoon Korteweg vertrokken, stond in de Suijspolder zeker al een meter water maar de ernaast gelegen Molenpolder stond nog droog. Doch lang zou dit niet meer duren.
Ze hepen zo vlug mogeüjk naar het dorp en haalden Jaap in die met het vee voor iUch uit liep. "Ben jij ook zo nat?" vroeg Leen aan zijn broer Jaap. 'Tot aan mijn nek", luidde het korte antwoord.
Korteweg droeg zijn zoons op onderweg de mensen te waarschuwen. Jaap moest de mensen die links van de Zuiddijk woonden waarschuwen en zelf zou hij dat aan de rechterkant van de dijk doen. Leen werd opgedragen naar de boerderij van Jan Nijsse in de Molenpolder te gaan. "Denk er om", waarschuwde Korteweg, je hebt maar drie minuten de tijd; één om te gaan, één om ze wakker te maken en één om terug te keren naar de dijk! Breng dan gehjk twee paarden mee, daar kan je leven van afhangen". Bij Piet Dirkx brandde een kaars op tafel. Hij en zijn vrouw werden gewaarschuwd voor overstromingen door Korteweg. Dirkx riep: 'Toon, je bent toch niet gek geworden. Je vrouw liep daarnet ook al naar het dorp. Wij büjven hier hoor. In de oorlog kwam het water in de polder ook niet hoger dan een meter. Als het te bar wordt kruipen wij wel op de zolder", relativeerde deze man de algemene angst die bij vrijwel iedereen ontstaan was. Helaas Petrus Dirkx en zijn vrouw Johanna M. van de Capelle zouden de rampnacht niet overleven...
JBij de bewoners van Kleingrondbczit aan de Zuiddijk kregen zij een gewilhg oor. Korteweg nep: "als het tegenzit komt er wel vijf meter water in de Molenpolder te staan. Zoek een plaats op in een huis op de dijk of ga naar het dorp!" Ze naderden de Molenweg. *
Vader Korteweg kneep zijn zoon Leen in zijn arm en herhaalde: "je weet watje te doen staat". Leen rende zo hard hij kon de Molenweg in. Op het erf van Jan Nijsse was alles nog in diepe ru.st. Leen begon te roepen en rammelde aan een deur maar waarschijnhjk door het gebulder van de storm hoorde men bij Nijsse niets. Leen wist waar het slaapvertrek zich bevond, pakte een flinke steen en smeet die door een ruit van de slaapkamer. Nijsse kwam daarop met grote boosheid tevoorschijn en liep op'Leen toe. In het kort vertelde Leen wat er gaande was en in het schijnsel van een zaklantaarn zag Nijsse dat de steengooier doornat was. Nijsse stond perplex. Met verbijstering vroeg hij zich af wat te zuUen doen. "Ga naar de dijk, ga naar je moeder die woont hier vlak bij", adviseerde Leen in navolging van de woorden van zijn vader. "Kan ik nog iets in de schuur doen?" vroeg Leen, waarop het antwoord was; "Kijk zelf maar". Door de keuken üep Leen naar de schuur. Hij was er goed bekend, ook in het donker kon hij daar de weg wel vinden. Korteweg en Nijsse hielpen elkaar met allerlei werkzaamheden op het land. Die samenwerking verliep altijd uitstekend. In de koeienstal was alles rustig. De achttienjarige Korteweg kon alleen geen acht stuks vee uit de stal halen. De paarden stonden ook rustig op hun plaats. Denkende aan de woorden van zijn vader nam hij twee paarden mee, Nellie en Leeuw. De vijf oudste kinderen van Nijsse zag Leen naar hun opoe gaan die op de Zuiddijk woonde. Ze moesten hard lopen had vader Nijsse tegen zijn kinderen gezegd. Intussen maakte Leen het touw van de halster vast bij Nelüe om haar nek en toen begon het water over het erf te stromen. Even keek Leen om zich heen. Hemelsbreed woonde hij zo'n vijfhonderd tot zeshonderd meter van de boerderij van Nijsse af. Wat hij daar in de duisternis van de vroege morgenuren zag was alleen maar zeewater dat met grote snelheid in de Molenpolder kwam aanrollen. Met de twee paarden in de hand rende hij het erf af. Het water spatte alle kanten op. Naar de Zuiddijk toe was het ongeveer tweehonderd meter te gaan. Onderweg kwam hij mensen tegen die juist het water tegemoet wilden gaan als Leen niet geroepen had; "ga terug!" In het donker liep Leen met zijn paarden voorbij de vijf kinderen van Nijsse die op weg waren naar hun grootmoeder. Bij het oprel van Geert PoUemans vloeide al dertig centimeter water de polder in en Leen kon zich in dat stromende water haast met staande houden maar hij hield zin paarden goed vast. Pollemans vroeg nog aan Korteweg of hij bepaalde personen in de Molenweg was tegen gekomen, maar daar moest een negatief antwoord op volgen. Op dat moment liep de Molenpolder vol water!
Alle mensen die Leen op weg naar de dijk heeft zien gaan, ook de vijf kinderen van zijn vriend Nijsse, zijn niet meer aan de dijk kunnen komen. Zij allen werden door de voortrollende waterlawine overvallen. Zelf had Leen Korteweg geen halve minuut later aan de Zuiddijk moeten aankomen. Het water stroomde met grote snelheid over de dijk heen en vrijwel niemand kon de kracht van dat stromende water trotseren, water dat een hoogte van een halve tot een hele meter boven het wegdek van de dijk bereikte! Het was verschrikkehjk om het gegil en de angstaanjagende kreten te moeten aanhoren van hen die van de dijk afspoelden terwijl zij op de vlucht waren naar het dorp. Vreselijk! Zonder gebruik te maken van superlatieven was het echt vreselijk. Hartverscheurend! En dan te bedenken dat het donker was en een woedende storm over hen heen raasde! Wie heeft niet gehuild die de verhalen aan schrijver dezes hebben verteld?
Leen Korteweg joeg de paarden van Nijsse op maar was dit wel nodig? Dreef het diereninstinct hen ook niet in de richting van een hoogte, van een terp of van een vluchtheuvel? Ze renden met Leen tussen in van woning tot woning. Bij Piet de Vos en bij Hen van Noord ging het haast niet meer. Hij moest de opslagplaats voor kolen en anthraciet van brandstoffenhandelaar Piet de Korte voorbij gaan. De hele opslagplaats werd met een enorme vloedgolf weggespoeld kort nadat Leen deze had gepasseerd. De jongeman kwam met zijn edele dieren tot aan het huis van Hen de Laat en bij de schuur van Teun van Noord sloeg een vloedgolf over een lengte van zo'n veertig meter en een hoogte van zo'n halve meter van de ene in de andere polder. Achter de woning van Hen van Noord heeft Leen op de dijk zijn armen achter de kaken van de paarden en tussen de ketting van de halster gestoken. Opnieuw spoorde Leen de paarden Nellie en Leeuw aan om toch vooral het dorp te kunnen bereiken. De paarden krabden met hun hoeven dwars tegen de felle waterstroom in, een stroom die alles meesleepte wat maar enigszins kon drijven. Eindelijk kwam het drietal, een mens en twee paarden, op het droge plaveisel terecht, maar toen waren ze bijna al op de Kaai van Oude Tonge. Daar aangekomen besefte Leen dat hij de laatste persoon moet zijn geweest die over de Zuiddijk het water op het nippertje heeft weten voor te blijven. Maar altijd drong het besef bij hem door dat dit te danken was geweest aan de twee viervoeters. Onderweg had hij de nederzettingen van Arie van Zielst en van Paulus van Otzel in elkaar horen storten. In de buurt van boer Fluit aan de Zuiddijk was Leen een man tegen gekomen die hem vertelde dat hij zijn vader en zijn broer jaap met een paar koeien over de Kaai had zien lopen in de richting van garage Nijsse. "Die mannen zijn niet goed wijs", had de voor Leen onbekende man geroepen. En opeens dacht hij aan de vijf kinderen van de familie Nijsse en aan meer personen die de Molenweg waren opgelopen in plaats van er af. Het kon bijna niet anders of ze waren reddeloos verloren op die helse plek. Bij hotel De Weert zag Leen dat de Voorstraat vol water stond. Dat had hij niet verwacht!
Ook het Oudeland was dus ondergelopen! Leen verstijfde van schrik en bibberde van de intense koude die zijn lichaam moest doorstaan. Tot twee keer toe was hij helemaal nat geworden, zijn laarzen stonden vol zeewater waardoor hij niet in staat was geweest om op een van de paarden te klimmen en dan in voUe galop ervan door te gaan. Hij werd dus eigenlijk min of meer voortgesleept en bleef zijn hele leven erkennen dat de twee paarden zijn leven hadden gered! {wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 2002
Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 2002
Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's