Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

J.H. Gunning JHz. was een vriend van geestelijk onbehuisden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

J.H. Gunning JHz. was een vriend van geestelijk onbehuisden

'Contact met Joh. de Heer, Nie. Beets, ds. Paauwe, William Booth en Casper ten Boo

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat verbindt Johannes de Heer, ds. Nicolaas Beets, ds. J.P. Paauwe, William Bootli, Casper ten Boom, prof. dr. M. J. A. de Vrijer, ds. D. Bakker, prins Hendrik, minister J. Til. de Visser, ds. M. M. van Grieken en Jolian Melse met elkaar? Allen hadden in meerdere of mindere mate contact met de hervormde predikant dr. J. H. Gunning JHz. (1858-1940). Dit is het tweede artikel over 'den Pniëlredacteur', de zuchtende zoeker naar de 'Una Sancta'.

In het Zuid-Beverlandse Wilhelminadorp staat nog altijd het hervormde kerkgebouw waar de jonge dominee Gunning in 1881 door zijn vader in het ambt van herder en leraar bevestigd werd. Daar waren ook nog zijn grootvaders J.H. Gunning sr. en B. Hoog aanwezig, die beide predikant waren. Later zou hij hierover het volgende schrijven: "Däär, in die plechtige ure. däär in dat kleine kerkje van Wilhelminadorp, ben ik door Christus Zelf gewijd tot dienaar Zijner heilige apostolische kerk." Deze zin typeert Gunning. Overal zocht hij de Kerk van Christus en hij was altijd bereid om open naar andere stromingen te kijken en waar mogelijk ook contact te zoeken. Ook gaf hij nieuwe verschijningsvormen van het Christendom een eerlijke kans door ook met hen in contact te treden. Daarnaast worstelde hij met de grote problemen in zijn eigen Hervormde kerk.

Bevinding

Dr. Johan Gunning Jhz. had de gewoonte om overal waar hij kwam contact te zoeken met plaatselijke geestelijken en zo mogelijk ook samen met hen te bidden. Een merkwaardige ontmoeting had hij met de oud-gereformeerde ds. Daniël BEikker in "s Gravenpolder, waarbij duidelijk werd dat hun achtergrond wel heel erg verschillend was. Ten aanzien van de gereformeerd-bevindeüjke richting stond hij wat ambivalent. Veelvuldig ontmoette hij mensen uit deze kring en hij noemde velen van hen "eerlijke, oprechtgodvnichtige mensen". Maar hij bedroefde zich over "de onafgebroken vrees voor den hoogen God, Wiens toom en dreigingen hun veel meer nabij en wezenlijk zijn dan de rommeling van Zijn ingewand, waarover zij het zoo vaak in hun gebeden hebben." Zijn voornaamste zorg was dat er zo weinig "den gloed der liefde van Christus in hun geestelijk leven" werd aangetroffen. "Het is alles zoo dor en wettisch, (...) hoe bevreesd zijn zij voor zichzelven en voor anderen, hoe zelden durven zij blijmoedig en van harte gelooven dat iemand den Heere kent." Tot slot betreurde hij "hun afkeuring over alles wat buiten hunnen kring leeft."

Deze analyse was allerminst een trappen tegen de gereformeerde bevinding, want wie zijn geschriften en preken leest, komt juist veel bevindelijk leven tegen. Zo schreef hij over zijn twijfels en worstelingen: "Als De aan al mijn worstelingen denk, zie ik er evenzoo vele bewijzen van dat ik Gods kind ben, dat mijn hemelsche Vader niet los en niet verre van mij is. Wij moeten eerst grondig ontledigd zijn, wil Hij ons kunnen vullen. (...) maar noch onze ontwikkeling, noch onze wilskracht kunnen ons van den ondergang redden - datgene wat ons waarlijk tot mensen maakt is Gods nederbuigende genade, waardoor wij Zijn wil leren zien en leeren willen dien op te volgen. Door onze zwakheid en onmacht eerlijk te belijden, krijgen wij kracht en vrijheid." Iemand beschreef hem ooit zelfs als "een

Iemand beschreef hem ooit zelfs als "een wat piëtistisch prediker." Al schreef hij zelf over zijn preken: "Zelf een zwakkeling zijnde, onthield ik mij van alle groote woorden en klinkende verklaringen over bevinding." Voor zover ik het als schrijver van dit artikel kan beoordelen heeft hij wel altijd een bevindelijke ondertoon gehad, waarbij er ook een zekere "Evangelische blijde spirituahteit" naar voren komt. Verder was hij een hefhebber van dr. H. F. Kohlbrugge. Hij schreef dat de prediker uit Elberfeld één van drie personen was, die hem het meeste hebben beïnvloed en hij slaagde erin om al zijn geschriften te verzamelen. Na zijn emeritaat zou Gunning optrekken met de erevoorzitter van de Gereformeerde Bond, ds. M. van Grieken, om tot herstel van de autoriteit van de gereformeerde belijdenis in de Nederlandse Hervormde kerk te komen. Een belijdenis, die hij zijn hele leven lang ook bestudeerd heeft en steeds meer lief kreeg. Samenvattend kan gezegd worden dat Gunning een bevindelijk en spiritueel christen was, maar ook de gevaren zag van een te grote nadruk op het bevindelijke leven. Zeker daar waar het ten koste ging van de objectiviteit van het heil in de Heere Jezus Christus en mensen louter terugwierp op zichzelf.

Mislukt

Het contact met andere christenen was juist iets dat hij nodig had voor zijn innerlijke leven. Na predikant geweest te zijn in Bennebroek, Gouda en Leiden volgde Utrecht. Hij was inmiddels vader van twee zoontjes geworden, waarvan de jongste - Adriaan - als kleuter was overleden in Bennebroek. Het is waarschijnlijk dit verlies geweest dat maakte dat hij zulke invoelende en tere stukken kon schrijven over jong overledenen. Zijn huwelijk met "zijn Tobina" was uitstekend. Mevrouw Gunning was een bescheiden vrouw, die ondertussen wel het huishouden draaiend hield en de financiën beheerde. Gunning was volkomen onpraktisch. Zijn bibhotheek, die duizenden titels bevatte, daarentegen was wel goed voorzien.

In Utrecht werkte dr. Gunning hard, organiseerde van alles, onderhield talloze contacten, stichtte het wijkgebouw 'Irene', schreef veel boeken, uitte zich in artikelen en redigeerde zijn geestelijk tijdschrift Pniël. Maar gaandeweg werd hij 'droog in zijn ziel'. En dat hield hij voor zichzelf; terwijl hij zelf wist hoe goed het was om bij eigen geestelijk gebrek een ander te vragen om met je in gebed te gaan. Hij bad, preekte en catechiseerde, maar het was allemaal routine geworden: de Goddelijke resonantie in zijn ziel ontbrak.

In die dorre toestand nam hij een beroep aan om predikant-directeur te worden van het diaconessenhuis - een soort ziekenhuis - in Haarlem. Dat was 1913. Hoewel hij vlak voor de afscheidsdienst in de Domkerk de gedachte kreeg om publiekelijk te zeggen dat hij een foute beslissing had genomen en Haarlem zou afschrijven, had hij er de moed en kracht niet voor. Haarlem werd een teleurstelling. Gunning was ongeschikt voor het leiden van een arbeidsorganisatie. Van de nodige reorganisatie kwam niets terecht en hij vervreemdde de oudere diaconessen van zich door zijn nieuwigheden. Na anderhalf jaar legde hij zijn functie neer. Waarschijnlijk was hij al in Utrecht overspannen geraakt, maar nu ging het helemaal niet meer.

De mislukte predikant-directeur verhuisde naar Apeldoorn. Daar woonde ook zijn enige zoon met zijn gezin, maar al snel verhuisde die naar Veenendaal, waar hij een betrekking kreeg als gemeenteontvanger. In 1922 had opa Gunning de droeve plicht om aldaar de begrafenis te leiden van één van zijn kleindochtertjes. In de koninklijke residentie woonde hij als ambteloos burger. Johan Gunning probeerde daar met zichzelf, maar vooral met de Heere in het reine te komen. Een tijd van veel moeite en strijd met zichzelf en zijn opstandig en ontevreden hart brak aan. Een aantal collega's nam hem in die tijd op de konel en hij begon zich steeds eenzamer te voelen. De latere professor M. J. A. de Vrijer - schrijver van eiikele boekjes over Nadere Reformatoren - zocht hem nog wel eens op.

Langzaam echter hervond hij zijn innerlijke rust en vrede. Hij merkte dat de Heere God weer tot hem sprak en langzaam groeide het verlangen om weer in de wijngaard werkzaam te zijn. Toch durfde hij zich nog niet beroepbaar te stellen. In de tussentijd schreef hij weer en kreeg hij een leidinggevende functie bij een 'Evangelisatie', genaamd "Maranatha'. Het was een buitenkerkelijke groep, die zondags diensten belegde voor onkerkelijken, maar ook zondagsschool hield en zogenaamde kinderkerken. Dat waren diensten voor kinderen van 10 tot en met 15, waarbij op een eenvoudige manier gepreekt werd. Volwassenen waren daarbij niet welkom.

Na vier jaar, in 1920, durfde Gunning zich weer beroepbaar te stellen, in de tussentijd geestelijk zeer gesterkt. Een heerlijke jubeltoon en diepe ootmoed waren typerend voor zijn innerlijk. "Hoe schrikverwekkend en hoe beminnenswaardig zijt Gij. Ik vrees U en heb U lief. (...) Dat gij u tot zulk een verharden zondaar als ik ben. wilt nederbuigen, dat heeft mij voor eeuwig aan U verbonden, en zoo weet ik dat wij nimmermeer gescheiden kunnen worden, mijn Schepper en Zaligmaker, mijn Een en mijn Al ! Gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond, dat onbedacht zijn herder heeft verioren, maar Gij hebt mij opgezocht en mij vastgehouden, en nu kan ik niet meer zonder U en, geloofd zij Uwe genade, ik zal ook niet meer zonder U door het leven gaan. Want Gij zijt de Eeuwiggetrouwe."

Zeshger

Inmiddels de zestig gepasseerd en gekweld door diverse lichamelijke gebreken, bedankte 'den ouden Gunning' voor beroepen naar Den Haag en Leiden en nam hij een beroep aan naar Serooskerke, op Walcheren. Opnieuw werd hij door anderen uitgelachen. De gewezen predikant van Utrecht in een kandidaatsplaatsje. Toch was hij er goed op zijn plek en met jeugdig elan deed hij er zijn werk. Hij was intens blij en dankbaar weer een eigen plekje te mogen hebben, vooral onder de Zeeuwen, waar hij bijna veertig jaar eerder begonnen was. Wel meende hij een verschil te merken tussen de 'luchtere, meer blijmoedige' Zuid-Bevelanders en de wat mystiekere, voorzichtiger en geslotene Walchenaars.

Hij ervoer zijn totale onkunde rond het boerenleven wel als een gemis. Hij zou er voor pleiten om alle aankomende predikanten een cursus te laten volgen om de gewoonten en aard van de lokale bevolking te leren kennen. Een interessant detail is intussen dat Gunning wel een talenwonder was; hij sprak dertien talen! Preken bleef hij, ook in Serooskerke, moeilijk vinden. Hoewel het niet hinderlijk was, las hij gedurende zijn predikantschap zijn preken altijd op en sprak nooit buiten het geschrevene om. In deze gelukkige tijd begon Gunnings leeftijd steeds meer mee te spreken; hij kreeg last van hoge bloeddruk en viel van zijn fiets, zodat hem duidelijk werd dat hij met emeritaat moest gaan. Op 2 november 1924 preekte hij afscheid en hij verliet de nog altijd aanwezige pastorie, waarvan de serre - bij wijze van cadeau - werd betaald door de lezers van zijn tijdschrift Pniël. Bilthoven werd zijn nieuwe woonplaats. In de loop der jaren had Gunning met de

In de loop der jaren had Gunning met de meest uiteenlopende mensen contact gekregen. Zo bevestigde hij de later zo bekend geworden ds. J. P. Paauwe als hervormd predikant in zijn eerste gemeente. Dominee Paauwe logeerde meer dan eens in de pastorie van Gunning. Hoewel er een wederzijdse waardering bleef, groeiden beide mannen uit elkaar. In de Utrechtse jaren ontstond er een goede band met professor Nicolaas Beets, die onder het pseudoniem Hildebrand de bekende 'Camera obscura' zou schrijven. Ook was hij een bekende van de vader van Corrie ten Boom, de Haarlemse horlogemaker Casper ten Boom. Hij schreef zelfs nog een artikel over Ten Boom en met zoon Willem ten Boom waren er ook hartelijke contacten. Een hele goede vriend was Johannes de Heer. Samen schreven zij een boekje over de wederkomst en De Heer nam Gunnings 'Ga niet alleen door het leven'op in zijn zangbundel. Ook was er een hartelijke band met de Zeeuwse houtsnijder Johan Melse, die nog wel eens voor mooi illustraties zorgde bij het werk van Gunning. Ook waren er banden met ds. J.J. Buskes, die hem hielp het verzameld werk van zijn vader, prof. Gunning jr., uit te geven. Johans studievriend J.Th. de Visser was inmiddels minister van Onderwijs geworden. In hoeverre dominee Gunning iets met ons eiland heeft gehad, is me niet duidelijk geworden. Of hij er ooit gepreekt heeft of een lezing heeft gehouden, weet ik niet. Uitsluiten doe ik het niet. De enige link met het eUand, die ik ken is een indirecte.

In Utrecht werd hij beroepen in de plaats van ds. J. W. Felix (1824-1904), die eerder Nieuwe-Tonge diende van 1860 tot en met 1862. Onder ds. Felix heeft er rond 1861 een kleine opwekking plaatsgevonden. Ook maakte hij daar het wonder mee dat de tweedaagse kermis, waartegen hij gewaarschuwd en gebeden had, op de eerste avond niet doorging. Op de tweede avond was het echter een groot feest, toen ineens bij onbewolkte hemel een donderslag klonk. Een bliksemstraal trof een aantal kramen en de aanwezigen stoven uiteen. Ds. Felix schreef later: "Door Gods lankmoedigheid werd niemand gedood (...) God had geantwoord, maar met vuur. Na die slag is de wolk vertrokken en verdampt." De kermisklanten braken op en de menigte vluchtte. Het jaar daarop was er geen behoefte meer aan een kennis in Nieuwe-Tonge.

Interesse

Zoals eerder gememoreerd, was Gunning altijd bereid om nieuwe verschijningsvormen van het christendom eerlijk te onderzoeken. Zo was hij één van de eersten, die het opnam voor het Leger des Heils in Nederland. Aanvankelijk werd deze organisatie met de nek aangekeken en op straat werden de Heilssoldaten uitgejouwd en weggejaagd. Gunnings vriendschap leidde er zelfs toe dat één van de stafmuziekkorpsen onder leiding van Bouwe Vlas aan het graf van Gunning gespeeld heeft. Ook was Gunning één van de weinigen, die de Pinksterbeweging in het begin van de 20e eeuw welwillend begroette. Deze beweging werd grotendeels veroor-deeld zonder dat men er echt grondig onderzoek naar gedaan had. Theologisch gezien had hij bezwaar tegen bepaalde aspecten, zoals een tweede aparte geestesdoop en van tongentaai was hij ook niet zo onder de indruk, maar het enthousiasme en de spiritualiteit van de Pinksterchristenen spraken hem geweldig aan. Hij bekende eerlijk dat deze mensen iets bezaten dat hij niet had en zo graag bezitten zou. Wie durft er tegenwoordig in ons gepolariseerde Christendom nog zo open en hefdevol over zijn theologische tegenstanders te spreken? In de jaren dertig verhuisden Gunning en zijn vrouw naar een Luthers rusthuis in Amsterdam. Schrijven en preken deed hij nog wel, maar het werd langzaam minder. De Duitse inval van mei 1940 greep hem er» aan en zijn hart kwam er niet meer bovenop. Op 20 juni overleed hij. Enkele van zijn laatste woorden waren dat hij niet veel bijzonders naliet. "Maar wat ik over Jezus geschreven heb, is waar. Blijf erbij en zij het geschrevene nog veel velen ten zegen. En nu kinderen en vrienden, vaart wel en blijft bij Hem. Tot weerzien voor den Troon.''

Op maandag 24 juni 1940 werd hij begraven op Zorgvlied in Amsterdam. Prof. dr. M.J.A. de Vrijer leidde de rouwdienst en typeerde de overledene als 'een goudsmid'. "Anderen werken in de Kerk als gouddelvers en vinden nieuwe visies, zoals Augustinus en Luther, maar er zijn ook goudsmeden nodig, die het goud bruikbaar maken voor de mensen. Zulke mensen zijn Spurgeon en Johan de Liefde, maar ook Johan Guiming JHz.", aldus prof. De Vrijer. .

Waardering

Een aantal aspecten van dr. Johannes Hermanus Gunning JHz. zijn in deze artikelen niet aan de orde gekomen, zoals zijn visie op de Bijbel (voor hem absoluut Gods eigen Woord), zijn politieke voorkeur, zijn literaire inspanningen, zijn diep psychologische inzichten, zijn interesse (en terughoudendheid) voor het paranormale en zijn sociale bewogenheid. Twee artikelen zijn te weinig voor deze veelzijdige en kleurtijke christen. Terugkijkend op dr. Johan Gunning constateer ik dat hij een enorme werkkracht had. Zijn bibliografie bevat rond de 2000 titels, zijn tijdschrift Pniël - dat wekelijks verscheen - redigeerde hij van 1891 tot zijn dood in 1940, terwijl hij talloze preken en lezingen hield. Zijn geheim was daarbij ondermeer een strak levensritme ('s morgens vroeg opstaan, stille tijd houden, lange wandehngen en' s avonds vroeg naar bed) en een enorme ontvankelijkheid voor alles wat er om hem heen gebeurde.

In zijn tijd gold hij als een bekende Nederlander in kerkelijke kringen. Toch is Gunning vaak veroordeeld en niet begrepen, omdat velen de lenigheid in zijn denken niet konden volgen. Daarnaast was hij een gevoelsmens; onconventioneel, niet zo belijnd en ondogmatisch. De man was verschrikkelijk eeriijk en legde zijn hart vaak bloot voor zijn lezers. Daarbij komen we in zijn werk een intense liefde voor de Heere Jezus tegen. Hij kende zich als een verloren, tegenwerkend mens, die door de oneindige liefde van God steeds weer werd opgezocht. Het leven was hem daadwerkelijk Christus en het sterven een gewin. Inmiddels is hij vergeten en dat geldt ook

Inmiddels is hij vergeten en dat geldt ook voor het meeste van zijn werk, dat overigens antiquarisch nog goed verkrijgbaar is. Wie zijn werk leest, weet zich meegenomen en krijgt er een vaderlijke vriend in Christus bij. Maar vooral blijkt zijn werk nu nog steeds zegenrijk voor arme tobbers in zichzelf. 'Den ouden Gunning' zou niets liever gewild hebben, opdat het huis zijn Meester vol zou worden !

C. D. van den Heuvel

Als proeve van Gunnings manier van schrijven, volgt tenslotte één van zijn overdenkingen, genaamd 'Amen!' (uit 'NaarHuis', deel5 van 'Christus Consolator, tiitg. Kok Kampen 1929)


De vrome Valerius Herfaerger lag geknield bij het sterfbed van zijn zesjarige jongen. Het einde was hee! dicht nabij. De vader wis en zijn hart dreigde van droefheid te br6l<en. Hij had zijn i<ind zoo innig lief. Ach, 't was zoo'n lieve, vrome jongen! Herberger zeide: "lieveling, je zult nu spoedig van ons heengaan. Ben je niet bs-ng om te sterven?"

"Neen, lieve vsrier," zei'> ' ben niet bang om te sterven.

"Waarom ben je dan niet ban. den dood?" vroeg de vader opnieuw.

"Omdat ik naar Jezus ga, ti'Z zoo liefheeft," antwoordde het kind in allen eenvoud.

"Maar hoe weet je dat dan, dat Jezus je liefheeft?" luidde het nogmaals van 's vaders lippen.

En het kranke, doodelijk vermoeide kind, dat heelemaal niet begreep waarom zijn vader zoo wonderlijk bleef vragen, richtte zich met moeite uit de kussens op, zag zijn vader met die groote, diepe oogen aan, zooais alleen sten/enden die hebben, breidde toen diep ontroerd zijn armpjes uit en zeide: "zóó heeft Hij immers voor mij aan het kruis gehangen!" Toen zonk het uitgeput op zijn kussen neer, de moede oogen sloten zich en het schaapje was thuisgehaald door den goeden Herder

Hebt gij nu nog éénige 'theologie' nodig ais gij dit gelooft, mijn broeder of zuster? Ik heb hier voor leven en sterven genoeg aan.

Amen, godlijk Evangelie, amen zegt mijn ziel daarop!

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 2003

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's

J.H. Gunning JHz. was een vriend van geestelijk onbehuisden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 2003

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's