Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gevangenen in de taiga

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gevangenen in de taiga

6 minuten leestijd

'Zo, jullie worden bedankt. Ik zal de dokter roepen, dan kan die hem onderzoeken.'

Ze nemen afscheid: 'Nou Julius, houd je taai, kerel; morgen komen we bij je op bezoek. We zullen versterkende middelen meebrengen; sinaasappeltjes, druiven en als meneer wenst, een mooie jonge vrouw om je hoofd te masseren."

De aangesprokene kan er de humor niet van inzien en mompelt een paar onverstaanbare woorden.

Als de mannen in de barak terugkomen, zitten meerdere groepjes bij elkaar. Het voorval is voor hen afgedaan.

Karl­Heinz ligt nog altijd op z'n krib. Franz, die een poosje heeft zitten praten, gaat z'n maat opzoeken. Hij verwacht, dat de bui nu wel afgedreven zal zijn. Hij weet het, men moet Karl eerst tot rust laten komen.

Franz gaat bij hem op de rand van diens krib zitten: 'Karl, heb jij nog vuur?'

Karl kijkt hem met een woeste blik aan, maar Franz doet of hij niets in de gaten heeft. Dan tast Karl in zijn zak en haalt het gevraagde te voorschijn. Franz heeft nog een halve sigaret die hij aansteekt en na een flinke trek te hebben genomen, biedt hij hem Karl aan: 'Roken?'

Die neemt de peuk over en inhaleert de rook diep in zijn longen. Dan reikt hij het stuk sigaret weer aan Franz. Samen roken ze tot ze bijna hun vingers branden. Het laatste eindje wordt zorgvuldig bewaard. Van tien peuken kun je een hele sigaret rollen.

'Je hebt hem aardig te pakken gehad, Karl.'

'Zo?'

'Hij was helemaal de kluts kwijt; het leek wel of hij laveloos was.'

'Hij moet z'n mond dichthouden. Ik besteel m"n kameraden niet.'

'Daarvan ben ik overtuigd Karl, maar...'

Karl veert overeind: 'Nou dan, ze kunnen veel tegen mij zeggen, want zo'n brave jongen ben ik niet, maar er zijn grenzen. Als ik het voer van een Rus achterover had kunnen drukken, dan had ik dat gedaan, zowaar mijn naam Karl­Heinz is. Maar om de jongens te bestelen: nooit!' Karls blik glijdt naar het groepje kaarters, dat nog altijd vol vuur met hun spel bezig is. 'Broeder Ludwig Bolwin moet ook op z'n woorden letten; met hem zal ik ook nog eens de vloer aanvegen.' 'Je kunt je beter rustig houden. Hij meende dat de jongen die ze doodgeranseld hebben, groot onrecht is aangedaan. Hij kwam daartegen in opstand en heeft toen inderdaad te veel gezegd. Het is beter dat jullie eens rustig met elkaar praten; je zult zien dat Ludwig de zaak heel anders zal benaderen.' 'Hij knijpt 'm'. 'Dat hij het op jou niet erg heeft begrepen kan best wel waar zijn. Met de behandeling die je die jongen straks hebt gegeven, kweek je ontzag, maar geen vrienden. En vriendschap is het enige wat we hier nodig hebben.' 'M'n leven lang heb ik mijn eigen boontjes gedopt, hier kan ik dat ook wel; ik zit om zulke vrienden niet verlegen.' 'Tot op zekere hoogte ben ik het met je eens, maar hier moeten we als één man staan; wie afzonderlijk leeft, gaat er aan.' Karl lacht: 'Jongen, m'n hele leven heb ik voor mezelf moeten knokken en tot nog toe heb ik inij er ook goed doorheengeslagen. En als ik zeg, deze bende uit te komen, zal dat ook gebeuren, als tenminste de Russen ons ooit nog eens zullen laten gaan. Dat lukt mij ook zonder kameraden; neem dat van deze jongen aan.'

'Ikgeloof ook wel, dat jij jeredt zonderde anderen. Ji] bent het best van allen in staat je door deze situatie heen te worstelen, maar je zult waarschijnlijk wel willen toegeven dat je hier voor ons veel kunt betekenen. Jij bent de man die de ander moet meenemen en niet andersom. Dat je laat zien wat je waard bent, is zelfs goed, dacht ik. Er moeten nu eenmaal sterke mannen zijn die de zaak sturen en dan bedoel ik dat in de meest letterlijke zin van het woord. Met woorden en daden moetje een voorbeeld zijn, een man waaraan de zwakkere broeders zich kunnen optrekken.'

'Ik ben altijd bereid om te helpen, dat weet je. Franz. Maar ik laat mij geen dingen zeggen die mij onwaardig zijn. Ook al weet ik best wie ik ben, of beter gezegd juist daarom. In het vaderland noemde men mij een misdadiger. Zelf denk ik daar anders over, maar niettemin heeft ook een misdadiger eergevoelens.'

'Daaraan twijfel ik niet, maar dat houdt niet in dat je altijd het recht aan jouw kant hebt. Ik vind het niet juist dat je nu rancuneuze gevoelens koestert ten opzichte van Ludwig, die inderdaad bang voor je is, maar straks in het bijzijn van de jongens zijn gezicht niet wou verliezen, door onderdanig het hoofd voor jou te buigen. Daar kun je, hoop ik, toch wel een beetje begrip voor opbrengen?'

Karl buigt zich dreigend naar Franz over: 'Wat verwacht je van mij? Dat ik naar die vent toe ga en hem zeg; Beste vriend, neem me niet kwalijk, oom Karl heeft een beetje te hard tegen je gepraat, kom in m'n armen, dan druk ik je aan m'n hart?

Wou je het zó hebben? Kameraad, dan vergis je je. Ik knijp die vent nog hever tot mosterd voor ik zoiets doe. Begrijp dat goed!'

'Dat verwacht niemand van je. Als het goed is, zal Ludwig dat moeten doen en jou de situatie uitleggen.' 'En jij gelooft dat hij dat doen zal?'

'Als het een kerel is die zichzelf respecteert, zeer zeker.'

'Er zijn weinig mensen met zelfrespect.'

'We zullen afwachten.'

Karl is moeilijk te overtuigen, maar wel merkt Franz bereikt te hebben dat hij Ludwig Bolwin verder met rust zal laten.

Alsof het zo moet zijn komt de jongen een poosje later naar hen toe. Er is een duidelijke weifeling in zijn houding, daar de figuur van Karl­Heinz hem het nodige respect afdwingt.

'Heeft 'ie de smoor nog in?' De vraag wordt aan Franz gesteld. Franz glimlacht, want het gezicht van Ludwig verraadt

Franz glimlacht, want het gezicht van Ludwig verraadt duidelijk angst.

'Nee, dat geloof ik niet.'

Karl doet net of hij zich van de aanwezigheid van de jongen niet bewust is. Deze weifelt.

'Kom erbij zitten', nodigt Franz, 'misschien heb je nog iets te roken?'

Het gezicht van Ludwig klaart op; een sigaret in een krijgsgevangenkamp doet wonderen.

'Ik heb nog een halve, maar geen vuur.'

"Karl heeft nog', gebaart Franz met een hoofdknik in de richting van Karl­Heinz, die lui op z'n krib ligt. Ludwig peutert een stuk sigaret uit de borstzak van zijn versleten legeroverhemd.

'Wil je hem even aansteken, Karl?" Hij reikt de peuk aan Karl­Heinz, maar zijn hele gedrag drukt weifeling uit. Ludwig kijkt Franz angstig aan, nu Karl allesbehalve toeschietelijk lijkt.

Inderdaad voert die een tweestrijd met zichzelf. Maar dan komt hij overeind en steekt zijn grote behaarde hand uit: 'Geef hier!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 29 december 2004

Eilanden-Nieuws | 28 Pagina's

Gevangenen in de taiga

Bekijk de hele uitgave van woensdag 29 december 2004

Eilanden-Nieuws | 28 Pagina's