Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cees Pols En het werd stil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cees Pols En het werd stil

36 wtgeverijmozaiek. nl

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beneden gaat een deur open en m'n spieren spannen zich. Na wat gerommel hoor ik de bedsteedeurtjes. Ik pak een verse kouwe lap en druk die tegen m'n hoofd. Misschien kan ik als het licht wordt weer kijken. Er komt iemand de trap op. Ik draai me op mijn zij

Er komt iemand de trap op. Ik draai me op mijn zij en voorzichtig pak ik het eind hout. 'Ik ben het,' fluistert ze. 'Hij slaapt.' Op de tast zoek ik de zwavelstokken, steek er een aan en houd hem bij het pitje. Wil komt op de rand van het bed zitten en houdt de lamp bij m'n gezicht. 'Hoe is het mogelijk dat jij nog hier bent,' zeg ik. 'Je zit helemaal onder de rode plekken; hij heeft je flink geraakt,' zegt ze. Ik trek de deken over haar en mijn rug, als een soort huik.

'Vandaag of morgen vermoordt hij je,' zeg ik. 'Je bent bang van hem, je kimt geen kant meer op. Dat is het.'

Gesmoord huilt ze en kruipt in elkaar. Ze staat op en legt de deken weer op z'n plek. De vloer kraakt. 'Ik zal je vroeg roepen. Voor het licht wordt moet je weg. Buiten, onder een stuk zeildoek, staat je bult met wat eten voor jullie. Je moet vroeg weg, je kunt hier niet blijven.'

Ze sluipt naar beneden. Ik pak een verse koude lap. Het is een flink voUe bult die ze me heeft meegegeven. Ik was büj dat het licht werd, ben m'n bed uitgeslopen en naar beneden gegaan. De bedsteedeurtjes bleven dicht en zo ben ik ontvlucht. Als iemand die het cachot uit vlucht, nadat hij in de pijnkelder is geweest.

Het regent nog steeds; dat is lekker op m'n branderige gezicht. Het oog zit nog steeds dicht. Ik denk aan het gesprek van vannacht. Wil is doodsbang, maar ook zo buigzaam als een wügentak. Zoals ze eten stond klaar te maken nadat ze klappen had gekregen - onverschillig, bijna onaangedaan.

Als ik bij de keet aankom, zie ik al rook uit het gat komen. De mannen zijn wakker geworden, niet in de bedstee zoals andere zondagen, maar in de kooi van de schrankkeet.

Het is om te stikken als je uit de buitenlucht komt en de keet in gaat. Binnen merk je dat aUeen wanneer de rook op je keel slaat. Als ik binnenstap, zie ik geen hand voor ogen, zeker niet nu ik maar één oog tot mijn beschikking heb. De rook brandt op m'n wonden.

'Hé, Janus. Heb je nog iets op de kop kunnen tikken?' roept Dirk. Als ik naar de vuurplaat loop, zijn alle ogen gericht op de bult die ik bij me heb. Hoewel ik zelf niet eens weet wat erin zit, zeg ik: 'Ik heb wel dertig koningsmaaltijden meegebracht, jongens; we kunnen een maand vooruit.' De mannen mompelen wat omdat ik hen beetheb en ik maak de bult open. 'Een mooi gebaar,' zegt Aike als eerste.

'Een mooi gebaar,' zegt Aike als eerste. Ik vraag me af of Wil daar geen problemen mee krijgt. Vier boutjes, een heel brood, een flinke reep spek en een kruik jenever. Gelukkig is het zo donker in de keet dat de mannen niks aan me zien. Ik mis m'n kouwe lap en loop naar buiten om de regen op m'n gezicht te laten stromen. Dan ga ik weer naar binnen.

'Wat heb jij aan je oog?' Toon staat achter me; hij heeft het toch gezien. 'Driekes.' Toon vraagt niet verder, de rest hoort het niet eens. Iedereen heeft wel eens wat hier en dat komt me nu mooi uit.

In de loop van de dag klaart het op, de wind gaat liggen en het wordt droog. Omdat het tij goed loopt, besluiten we toch naar huis te gaan en - al is het maar voor één nacht - daar te overnachten. Alles is beter dan hier blijven. Nu kunnen we ook nieuwe voorraad ophalen. De spullen van Wil worden goed verpakt en opgeborgen, want de ratten zijn erg vindingrijk.

Annie had wel verwacht dat we op de plaat zouden overnachten. Ook verwachtte ze dat ik vanmiddag alsnog zou komen. Als ze me ziet, schrikt ze. 'Wat is er met jou gebeurd?'

Bezorgd kijkt ze naar de brandplekken en naar m'n oog. Ik lieg erover, maar als ze een heerlijke tobbe voor me heeft klaargemaakt en ik erin zit, vertel ik toch maar wat er is gebeurd. Met haar handen in de zij staat ze te luisteren. Wat Wil overkomt, zou haar nooit overkomen, dat weet ik zeker. 'Wil je een emmer koud water voor me halen en twee lappen erin doen?'

M'n goeie oog traant voortdurend, ik kan haar amper zien.

Direct maakt Annie er werk van; voorzichtig dept ze m'n gezicht. Ik hoor haar snotteren: het grijpt ook haar aan wat er is gebeurd. 'Misschien,' zegt ze, terwijl ze m'n haar onder handen neemt en me in mijn nek zoent, 'valt het wel mee.'

Woensdag. We zijn achteropgeraakt met het modderen en het ka-lappen. Het weer zit niet mee. Dag in dag uit regen, nu alweer de derde dag deze week. We gaan wel door, maar hard gaat het niet. Het is nog voor drieën. We zijn naar binnen gegaan, want er kan onmogelijk gewerkt worden. Alles is en blijft kletsnat en op den duur word je er nog chagrijniger van dan van steekmuggen. Gisteren ben ik nog even naar Wil gerend. Ik word er steeds handiger in. Ze is zó zenuwachtig als ik langskom, dat ik meestal weer snel vertrek. Toon weet ook niet wat er moet gebeuren. Overdag is het te opvallend. Nu de struiken kaal zijn ziet iedereen alles van elkaar.

Ik moet Toon even spreken. Ik wenk hem en samen gaan we even 'pissen'. 'Het wordt steeds gekker daar,' zeg ik. 'Ze is doodsbang als ik langskom, terwijl Driekes toch gewoon hier rondloopt.'

'Wat kunnen we doen?' vraagt Toon. Ik kijk hem aan. 'Ik zie haar kapotgaan. Liever nog zet ik haar hier in die lekke schrankkeet, dan dat ik haar daar dood laat slaan. Op de dagen dat Driekes niet hier werkt, zuipt hij slaat hij haar. Het moet afgelopen zijn.'

Toon kijkt me aan. 'Hé, je dikke oog gaat weer open.' Verbaasd kijk ik hem aan. 'Ik zie niks.' Toon kijkt ongelovig. 'Zie je écht helemaal niks?' vraagt hij. Ik beweeg mijn wenkbrauwen op en neer en houd mijn hand voor het goeie oog. 'Niks.'

Donderdag. Het is deemsterig, maar praktisch droog. We zullen deze dag en ook vrijdag en zaterdag veel te doen hebben: we moeten de kades lappen. Hoewel sommigen het ka-lappen een minderwaardig karweitje vinden, geldt dat niet voor mij, zeker niet vandaag.

De hele dag houd ik Driekes in de gaten. Als ik bij elkaar optel wat hij allemaal heeft geflikt de afgelopen maanden - aan mijn moeder, aan mij - hoe . hij z'n kooi verwaarloost, hoe hij zuipt, word ik kwaad. Hoe is het mogelijk dat hij hier nog durft te komen? Ik zie dat de anderen hem meer en meer mijden. Hij wordt gedoogd, meer niet. Elke dag dat hij hier rondloopt, let ik op hem. Wie weet wat hij nog meer van plan is met me! Misschien weet hij niet eens meer wat hij me flikte, zo bezopen was hij vorige week. En Wil heeft het hem niet durven zeggen natuurlijk. Ik zal bij hem in de buurt zijn, waar hij de ka lapt, ben ik ook. De hele middag werk ik in zijn buurt. Hij ziet me, en ik volg hem.

Wordt vervolgd

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 2012

Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's

Cees Pols En het werd stil

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 2012

Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's