Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolg-verhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolg-verhaal

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik moet wennen aan het feit dat ik Wind ben aan dat ene oog. Telkens ben ik bang dat ik niet alles zie. Dat maakt me niet alleen onrustig, het is ook vermoeiend, het werk wordt er zwaarder door.

We zijn de enigen op dit perceel, de anderen zijn een stuk verderop. Zou hij bang van me zijn? Ik kan het niet peilen. Het wordt al schemerig en het begint weer te miezeren. De deemstering daalt nog drukkender dan zeven paardendekens op ons neer.

Grijs en ruisend is de wereld nu, en alles heeft de kleur van slik. Hij staat op en loopt verder; blijkbaar is het tijd om naar huis te gaan. Ik sta ook op en loop achter hem aan. Al snel heeft hij het door, maar hij zegt niks. Als we bijna bij de klepduiker zijn, blijft hij staan en draait zich om. Ik blijf ook staan, zou ook wel willen braken zoals de klepduiker, florsen zuur braaksel over hem heen kotsen, dat inbrandt zoals de uitwerpselen van aalscholvers boomblad verteren - de volle lading. 'Hé!' roep ik. Hij draait zich om en loopt door. Ik loop harder.

'Kijk naar m'n gezicht. Kijk!' Hij kijkt niet en zegt: 'Dat gaat wel weer over. Stel je niet aan.' Ik loop naar hem toe, grijp hem bij z'n schouder en met een ruk draai ik hem om. Ik kook van woede. Hij denkt echt dat hij er zonder kleerscheuren van afkomt. 'Zie je dat ene oog, met die rooie streep erover?' zeg ik en duw met de zijkant van m'n hand tegen zijn strottenhoofd. Hij kucht en maakt een afwerend gebaar. 'Daar zie ik niks meer mee.' Hij keert zich om en loopt verder; ik zit hem op de hielen. Steeds luider klinkt het geslurp van het water in de klepduiker. Het klinkt als muziek in mijn oren. Ja! Wat overtollig is, moet weg. Het bonkige silhouet voor me wordt meer en meer één met de invallende nacht. De bodem van de griend glijdt als een onzichtbaar tapijt onder mijn laarzen door en de wilgentakken trekken de grijze luchten het koude water in, dicht bij de slurpende duiker. Ik zie niks meer. Wel weet ik precies waar hij is en

Ik zie niks meer. Wel weet ik precies waar hij is en ik haal hem neer, naar de binnenkant van de ka, het water in. Als hij probeert te gaan staan, spring ik erbij, tegen hem aan. Hij valt om, verslikt zich en roept: 'Nee, broertje, néé!' Het maakt me razend en woest duw ik hem naar beneden. Hij wil juist naar boven en met handen en voeten klauwend zoekt hij naar lucht; hij kijkt me smekend aan. Een woordeloze kreet; vlak voor de opening van de duiker.'Kom, stribbel niet zo tegen! Weer geef ik hem een duw, verder de duiker in, druk hem naar beneden houd hem vast. Dan de laatste duw; als ik voel dat zijn lichaam slap aanvoelt, merk ik dat het water zijn stemgeluid heeft opgeslurpt. 'Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden.' Woorden uit de negenenzestigste. Even nog blijf ik staan en in mijn hoofd herhaal ik ze een paar keer. Ik laat hem. Hollend in mijn kletsnatte kleren ga ik

Ik laat hem. Hollend in mijn kletsnatte kleren ga ik naar de keet. De mannen hollen met me mee terug naar de duiker. Het is te laat. Zijn rechterarm steekt aan de buitenkant tussen de klep, waar ze hem naar buiten sleuren. Een doodgeboren Driekes is het nu. De mannen brengen het levenloze lichaam naar de keet. Woordeloos ontdoen zij het lichaam van de slik en wikkelen het in een stuk zeildoek. Ondertussen droog ik mijn kleren boven het knetterende houtvuurtje. Ik zit in de hoek van de keet, zover mogelijk verwijderd van het gebeuren, en kijk niet. Er wordt weinig gesproken door de mannen; ze

Er wordt weinig gesproken door de mannen; ze vragen me niks. Toch moet ik straks kijken, ik voel het aankomen. Als het ritueel met het doek voorbij is, zorgen de mannen voor zichzelf en drogen hun beslijkte natte kleren. 'Ai,' schreeuw Dirk ineens, terwijl hij kokhalzend wijst naar het zeildoek waar Driekes' dode lichaam onder ligt. Er kruipt een paling onderuit! Als een slang die wegvlucht kronkelt het beest bij het lichaam vandaan. 'Die komt vast uit Driekes' keel. Ook dat nog! Die hoef ik niet.' Hij pakt een hand grond, grijpt het beest en smijt het zo ver mogelijk de griend in. Daarna loopt hij naar buiten en zegt: 'Even m'n handen wassen.' Hij blijft lang weg. Ik word misselijk als ik denk aan de paling. Ik zal nooit meer paling eten, dat weet ik zeker. Ik voel dat Toon me aankijkt, schud m'n hoofd en zeg hardop: 'Ik wist niet dat iemand zó dronken kon zijn. Het was voorbij voor ik het in de gaten had. Ik kon hem niet meer redden.' Niemand zegt iets. Bij het licht van het nagloeiende houtvuurtje moet ik steeds naar de contouren van de dode onder het zeildoek kijken. Nooit meer zal ik met hem worden geconfronteerd.

Nooit meer zal Wil worden geslagen. Ze weet het nog niet eens. We moeten wachten tot morgen; we kunnen nu niet de plaat oversteken om haar op de hoogte te brengen. Aike vindt dat het lijk in de keet moet blijven en het beste van hieruit naar de wal kan worden gebracht. Dat betekent dat we Wil hierheen moeten halen. Iedereen kijkt nu naar mij. 'Goed, morgen zal ik gaan.' Ook vindt Aike dat we

om beurten bij de dode moeten waken. Uit zijn kist haalt hij een kaarsje. 'Mag ik het aansteken, Aike? Het is mijn zwager!' Aike kijkt me verschrikt aan en zijn ogen gloeien. 'Ja, ja, doe jij dat maar,' zegt hij en kijkt me doordringend aan. De vlammen van het houtvuur flakkeren over zijn wangen, zijn ogen kijken diep en ver. Ik pak een tak uit het vuur en steek de kaars voorzichtig aan. Aike buigt zijn hoofd. Snel slaat hij een kruis en loopt terug naar zijn kist. Vrijdag. Voor het aanbreken van de nieuwe dag

Vrijdag. Voor het aanbreken van de nieuwe dag sta ik op en bij de eerste streep licht ben ik al op pad. Onderweg denk ik na over de woorden. Hoe zal ik het zeggen tegen Wil? Ik zie de grauwe nevel plaatsmaken voor de zon. Om me heen de damp; alles wat verdronken leek, komt weer tot leven.

Als ik bij het kooihuis kom, staat Wil buiten. Ze heeft geen jas aan. Met haar rechterhand houdt ze de kraag van haar jurk omklemd. Ze weet natuurlijk dat hij niet thuis was vannacht. Ook weet ze dat ze gisteravond niet is geslagen: er zijn geen blauwe plekken bijgekomen. Ze zegt niks. De zon speelt met de donkere kletsnatte takken, waar damp afkomt, die wegwaaiend verdwijnt. 'Hij is verdronken,' zeg ik. 'Hij kon niet meer op z'n benen staan, zo dronken was hij. Ik was erbij en kreeg hem er niet uit. Toen de anderen kwamen, was het te laat.' WU slaat de hand voor haar mond en slikt een lach in. Ze draaft weg langs de rietschotten, de kooi in. Ik laat haar even. Als ik haar ga halen, vertel ik het plan van de maten. Ze huilt niet, lacht niet en kijkt naar de grond. Ze vindt het goed dat hij vanuit de schrankkeet naar de wal zal worden gebracht, trekt haar jas aan en gaat mee. Ik knik naar mijn maten, die het lichaam van Driekes nu in de huik wikkelen. Wil staat erbij. Onbewogen kijkt ze. De handen in de zakken. Dit begrijp ik beter dan wanneer ze zou neerknielen en zou gaan huilen. Wat er echt in haar hoofd omgaat, weet ik niet. Dan brengen de mannen het lichaam naar de roeiaak. Een mooi gezicht: een begrafenis die begint op de plaat. Eigenlijk had pa zo begraven moeten worden, schiet het door me heen; die had dat wél verdiend. Er zijn een paar roeibanken in de aak verwijderd, zodat het lijk gemakkelijk kan worden neergelegd. Aike staat aan de kant van het hoofd als de mannen Driekes op de bodem leggen. Ik doe niks, blijf bij Wil en leg mijn arm om haar schouders. Ik weet natuurlijk niet of ik haar moet troosten, maar op een moment als dit doe je dat gewoon. Even kijkt Aike op en kijken we elkaar recht in de ogen. De mannen plaatsen de roeibanken over het lichaam. Driekes is nu niet meer te zien. De riemen wor

den aan boord gebracht en ik zet Wil achter in de boot. Dan kruip ik naar mijn plek en pak net als de anderen een roeispaan. Daarna steken we van wal. Wordt vervolgd

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 2012

Eilanden-Nieuws | 20 Pagina's

Vervolg-verhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 2012

Eilanden-Nieuws | 20 Pagina's