Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cees Pols En Het Werd Stil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cees Pols En Het Werd Stil

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het water op de vloer van het huis staat nog tot net boven mijn knieën. Ik loop naar de bedstee om eerst daar de boel in orde te maken. Als ik de deurtjes heb opengedaan, loop ik naar hem toe en til hem op. Hij is zwaarder dan ik dacht. Het water van zijn natte kleding dringt door mijn pilo en mijn hemd heen op mijn blote lijf Voorzichtig leg ik hem in de bedstee. Met een doek haal ik de modder van zijn gezicht, opgezwollen en blauw.

Dan spoel ik de doek uit om het te herhalen. Ik moet telkens aan Job denken. Zal ik de deurtjes openlaten of dichtdoen? Open maar. Ik kijk rond en voel dat mijn voeten nat worden: de oude laarzen lekken. Vlak naast me druppelt er iets van zolder; ik denk dat Hakker staat te pissen.

Als ik boven kom, wacht Hakker me op, maar ik heb geen tijd voor hem. Ik moet een briefschrijven. Eerst trek ik de lieslaarzen uit en leg ik de sokken te drogen. Ik pak het inktpotje en de pen. Op een nieuw velletje zal ik het opschrijven.

Net als Lk de pen indoop, breekt de zon door de wolken en ineens moet ik toch weer denken aan die jongen beneden, in de donkere bedstee. Ik leg de pen neer en neem een slok uit het kruikje. Weer doop Uc de pen in en schrijf aan Wil: 'Deze Driekes is misschien wel een andere dan die ik kende, maar ik kon het niet aanzien dat jij werd kapotgemaakt. Ik moest het weer maken zoals het was. Dat moest,

Ik moest het weer maken zoals het was. Dat moest, want het zou voor ons beiden beter zijn. En nu moet je weer gelukkig worden. Dat wil ik zo graag, je bent mijn moeder.'

Ik sta op, ga voor het gat staan en laat de vrtnd langs m'n gezicht waaien. En zucht heel diep. Dat helpt misschien een beetje. Er komen tranen uit m'n oog en m'n buik schokt, net als m'n borst en schouders. Eigenlijk m'n hele hchaam. Ik wacht tot het overgaat.

Weer hoor ik het geschuur en gebonk van dat kadaver. Ik moet er wat aan doen, want het gewicht van dat beest kan zomaar een muur laten instorten.

Ik zal eropuit moeten en bekijken hoe ik het daar weghaal. Hakker loopt zenuwachtig heen en weer, net als toen de jongen kwam binnendrijven. Het gebonk bhjft. Kan een kadaver zo'n herrie maken?

Ik trek de lieslaarzen weer aan en ga de trap af Als ik m'n hoofd door het raam steek, zie ik het: het is m'n eigen boot! Tussen de muur en een paar bomen ingeklemd dobbert hij een beetje op en neer. Als ik het raam heb verwijderd, stap ik door het gat. Alles is er nog. Het touwtje, de riemen; de hoosschep ligt erin te drijven. Ik duw de boot los en waad terug naar het raam. Het touw is lang genoeg, zodat ik het kan vastzetten aan de beddenkwast in de bedstee, die weer vastzit aan de zoldering. De jongen hgt daar alsof hij wacht tot hij naar de wal mag.

De boot. Naar boven nu, voor een emmer. Daar kan ik het meeste water mee uit de boot hozen en de rest met de hoosschep. Hoe zal het tij zijn?

Als het water snel zakt, ligt die boot straks op het droge. Ik moet dus opschieten.

'Ja jongen, je mag mee. En Hakker ook natuurlijk. En de brieven, ook m'n eigen brief - alles moet mee.'

Op zolder aangekomen weet ik niet waar ik moet beginnen. Ik doe eerst de restjes eten in de knijverzak, en de brieven. Die ene, van tante Jaantje aan Driekes! Het is nu licht genoeg op de zolder. Ik ga aan het tafeltje zitten en lees. Hakker blaft, hij heeft door dat we gaan vertrekken. Ik heb mijn lieslaarzen aangehouden. Het zeildoek moet ook mee, om de jongen te bedekken. In gedachten vaar ik al op de Merwede en zie ik mezelf aanmeren. Het water zal nog hoog staan. Ik pak Hakker beet en draag hem naar de roeiaak.

Ik pak Hakker beet en draag hem naar de roeiaak. Als ik hem in de boot zet, blijft hij daar, hij kan toch geen kant uit. Nu de huik ophalen.

'Jongen toch, hoe krijg ik je in de boot? Nee, ik laat je hier niet hggen, je gaat mee.'

Na veel gedoe ligt hij op de bodem, de huik gaat eroverheen. De oude lieslaarzen lekken zo dat ze kilo's te zwaar zijn. Toch nog even naar boven om m'n eigen laarzen aan te trekken. De sokken blijven hangen, de jas gaat mee.

DEEL II DE LUCHT HANGT ER LAAG

Voorjaar 191A

Toen Aag werd geboren, zag ik hoe groot Job al weer was. Hij groeide door en ondertussen is hij twaalf. Een mooie leeftijd om hem te leren roeien.

Het joch is zo pienter dat ik besluit hem een week van school te houden en mee te nemen naar de Biesbosch. Annie vindt het eerst een beetje te veel om hem een week van school te houden. Als boerendochter kijkt ze er anders tegen aan, ze begrijpt mijn bedoeling wel. Gelukkig is kleine Aag bij haar. Die mag nooit naar de Biesbosch, vindt ze. Als Wil er niet bij is, plaag ik Annie: misschien wordt Aag wel kooikersvrouw. Met haar handen in haar zijde staat Annie dan voor me, een dodelijke blik in haar ogen, net als toen, toen ik zin in haar kreeg.

Maandag en woensdag gaan we de Biesbosch in.

Hij zal me helpen met ka-lappen en de andere dagen gaan we de kooi op. Zijn lessen op school zal hij wel weer inhalen. Hij heeft veel dingen met mij gemeen, vindt Annie, die op haar beurt de kleine Aag in gedachten al wijsmaakt over de dingen in de vrouwenhemel. Job moet zelf zien wat er allemaal gebeurt in de

Job moet zelf zien wat er allemaal gebeurt in de Biesbosch en op de kooi, vind ik. Hij moet straks kiezen wat hij wil: de kooi, de Biesbosch, of nog een tijdje leren. Toon vindt ook dat onze kinderen zelf moeten zien en ervaren hoe het eraan toegaat in de Biesbosch. Zelf twijfel ik of iemand gelukkig kan worden als klerk; ook weet ik dat het leven als grienduil niet eenvoudig is, en hard.

Job roeit en geeft niet op; de eb is nog niet helemaal uit het water en dat is niet gemakkelijk. Ik weet dat hij na het roeien blaren zal hebben, maar laat hem begaan. Hij kijkt me aan, met zijn onderlip tussen zijn tanden. Hij moet straks kiezen.

Toen ik voor 't eerst meeging naar de Biesbosch, moest ik ook ploeteren. Het was zo spannend, dat ik het, hoewel er voor me was gekozen, gewoon deed. Hoe trots was ik op m'n nieuwe kist, m'n eigen stuk spek en m'n rijshaak. Ook Wil was trots toen Lk ging, en vooral toen ik terugkwam met kloven in mijn handen. Ik was een echte griendwerker geworden, met bloed aan het handvat van zijn rijshaak! M'n eigen bloed aan m'n eigen rijshaak.

Job, ook m'n eigen bloed, nu aan de riemen van m'n roeiaak. Hij kijkt me recht in het gezicht tijdens het roeien. Elf jaar is hij. Wat weet hij eigenlijk van me? Natuurlijk, ik heb hem verteld van de lap op mijn

Natuurlijk, ik heb hem verteld van de lap op mijn oog: zijn vader heeft één goed oog, het andere is kapotgegaan tijdens een val. Tijdens een val. Een val.

'Lies zegt dat je oog is verbrand.'

Ik kijk hem aan.

'En die rode striemen op |e gezicht komen van een pook, zegt ze.'

Ik zeg niks.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 2012

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's

Cees Pols En Het Werd Stil

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 2012

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's