Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolg- verhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolg- verhaal

45 uitgeverijmozaiek.nl

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik kijk een van de mannen aan en vraag: 'Is er veel weg?'

De man knikt. Mijn oog wordt nat. Een traan valt op het gezicht van de jongen. Ik kijk naar zijn gesloten ogen, loop naar de kar met het paard ervoor en leg hem voorzichtig tussen de anderen.

'Weet iemand wie deze jongen is?' vraag ik. 'Wie z'n ouders zijn?'

'Er zijn veel ouders zonder kinderen en veel kinderen zonder ouders,' zegt de eigenaar van paard-enwagen zonder me aan te kijken.

Alle mannen kijken nu naar de jongen, maar niemand lijkt hem te kennen, zie ik aan het schudden van de hoofden.

Ik kijk naar het water links en rechts van me en naar de kar. Het is erger dan ik op de zolder van het kooihuis had kunnen vermoeden. Misschien had ik daar moeten blijven. Maar ik moest toch die jongen naar de wal brengen? Als deze jongen van niemand meer is, is hij nu van mij.

'We moeten ermee naar de stad.,' zegt de eigenaar van paard-en-wagen. 'Dat is goed, daar moet ik ook heen,' zeg ik.

'Dat is goed, daar moet ik ook heen,' zeg ik. Eerst loop ik nog naar beneden om de huik te halen, die ik over de jongen heen leg. Ik stap met Hakker onder mijn arm op de bok en de eigenaar 7egt: 'Huuh.' Het paard begint te lopen. De eigenaar zegt niet veel, eigenlijk helemaal niks. Ik vraag me af of hij vrouw en kinderen heeft, maar vraag het hem niet.

De luchten komen tot rust, de zon komt de wind te hulp om de boel op te drogen. Nu en dan zie ik nog een wolkenpakket met daartegen de zon. Daar is de stad. Die is er nog! In voUe glorie Hgt hij daar. Achter mij is niks meer, ik heb het zelf gezien. De eigenaar praat nog steeds niet en ik ook niet. Dat is niet nodig.

DEEL m

EN HET WERD STTL

Dinsdag 16 oktober 1917

Rond het middaguur rijden we de stad binnen. De eigenaar weet precies waar hij zijn vracht moet afleveren. Ik durf niet te vragen hoeveel ritjes hij al heeft gemaakt. Ik wil het niet weten, maar eigenlijk toch ook wel.

Als we op de plek zijn aangekomen schraapt de man zijn keel en zegt: 'Het kan zijn dat... Dus weet waar je aan begint!'

'Ik begrijp het. Heb jij...'

Hij knikt en haalt het zeildoek weg. Weer druk ik de jongen tegen m'n borst en langzaam loop ik onder het poortje door. Een man met een hoed op wijst me de weg. Zwarte mannen lopen met stukken papier en schrijfgerei langs de rijen doden. Een van hen loopt met me mee.

'Legt u hem daar maar neer,' zegt de man, die al een deken bij zich heeft.

Ik leg de jongen neer naast een ander lijk, waar • men een papier op heeft vastgespeld met het nummer 122. De jongen krijgt vast ook een papier. Ik leg hem neer en moet daarna naar een tafeltje.

'Nummer 123, goed onthouden! U mag door naar de veldwachter.'

Aan het einde van de rijen staat een tafeltje waarachter een veldwachter zit, gewapend met papier, pen en inkt. Vragend kijkt de man me aan.

'Welk nummer?'

'Nummer 123.'

'Hoe heet u?'

'Janus den Dunnen.'

'En de dode?'

'De jongen, bedoelt u. Nee, daar weet ik helemaal niks van. Hij is, denk ik, door een raam naar binnen gedreven en vanaf de zolder zag ik hem liggen. De 2older van het kooihuis, begrijpt u wel? Toen heb ik hem naar de wal geroeid en met paardenwagen hiernaartoe gebracht.'

'Dat heb ik gezien.' 'Ik moet u nog iets zeggen.'

'Ik moet u nog iets zeggen.'

'Ik weet het, ik ben nog niet klaar. Is het famihe?'

'Ja, nee, ja, toch wel.'

De man kijkt me aan.

'Ja, ik ben erachter gekomen dat het m'n stiefbroer was. We hadden dezelfde vader. Ik ben ook vader, maar nu niet meer, denk ik.'

De veldwachter zet z'n pet af en haalt een doek uit de zak van z'n uniform, waarmee hij zijn hoofd afveegt.

'Ik deed het. In een klepduiker.'

De veldwachter, net z'n hoofd naar het papier gebogen en z'n pen ingedoopt, kijkt me weer aan. 'Wanneer heeft u hem gevonden?'

'Dat weet ik niet precies meer. Het is alweer een behoorlijke tijd geleden dat hij verdronk.'

De veldwachter maakt aantekenmgen en kijkt op van zijn papier.

'Was het vandaag, gisteren of eergisteren, of...' 'Nee, het is maanden geleden, dat weet ik-zeker.' Weer kijkt de veldwachter me aan.

'Ach, beste man. Je bent wat in de war. Dat kan niet; het is vandaag, gisteren of eergisteren.'

'Nee, ik ben niet in de war. Ik wü nog wat zeggen.' 'Ik ga alleen over de drenkeUngen. Voor andere zaken moet u naar het bureau.'

Achter me staan drie mensen die ook de veldwachter wiUen spreken. Een van hen is een vrouw, de twee anderen zijn een oude man en een meisje. Als ik opzij stap, is de vrouw aan de beurt. Ze begint hevig te huilen. Ik loop weg, steek m'n handen in m'n zakken en ga de stad in. Rechts voel ik het mes van pa, Hnks een beurs die ik van Wil kreeg toen ik ging werken. Hakker loopt achter me aan.

Waar het politiebureau is, weet ik niet. Eigerdijk weet ik helemaal niks. Ik weet niet eens wat er binnendijks aan de hand is en hoe het hier aan de wal is, behalve dat er veel doden zijn.

Ineens sta ik voor het politiebureau. De grote groene deur is dicht. Op een plakkaat staat iets te lezen:

GESLOTEN WEGENS HET REGISTREREN VAN DE VERDRONKENEN. VOOR INLICHTINGEN VERWIJZEN WIJ U NAAR HET STADHUIS AAN DE GROOTE MARKT.

Ik loop verder, in de richting van de Markt. Het is druk in de stad. Mensen lopen alle kanten op en niemand zegt iets. Een paard-en-wagen komt me tegemoet en ik moet denken aan de kar waarop ik daarstraks een eind heb meegereden.

Het is druk op het markplein. Recht voor me is de kerk.

Een vrouw komt voor me staan en zegt: 'Heeft u Piete soms gezien? Piete Reuzer? Hij is fors van bouw en heeft een pet op. Een nieuwe pet.'

Ik kijk haar aan. Ze wacht niet op mijn antwoord, is al op weg om een volgende voorbijganger aan te klampen.

'Heeft u soms Piete gezien? Piete Reuzer?' hoor ik achter me.

Ik wil even gaan zitten om wat te eten en loop de kerk binnen. Ik ben niet de enige: overal staan, liggen en lopen mensen en kinderen. Hun geluiden zorgen voor een constante klankenbrij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2012

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's

Vervolg- verhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2012

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's