Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

Uitgeverij J.J. Groen en Zoon Leiden 1992 ISBN 90-5030-282-3

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Hoe gedroegen de pijpen zich vandaag, vadertje?" informeerde hij toen hij binnenliep. "Oh, ze hebben zich goed gedragen, zeker," antwoordde de bevende stem van een oude man met grijs haar die over een klein turfvuurtje in de haard gebogen stond, terwijl hij met de vingers van zijn linkerhand havervlokken zeefde en met een korte stok die hij in zijn rechterhand hield, in de kokende massa roerde. Langzamerhand was bij hen onderling het inzicht gegroeid dat de longaandoening van de oude, astmatische doedelzakspeler niet aan zijn inwendige, maar aan zijn uitwendige longen moest worden toegeschreven - namelijk zijn doedelzak. Beide hadden de laatste jaren sterke symptomen van slijtage laten zien en voor de laatste moesten duidelijke maatregelen genomen worden om het geheel muzikaal levend te houden. De vraag van de jongeman was dus eigenlijk een vraag naar de toestand van zijn grootvaders longen, die steeds astmatischer werden. Niettemin wilde de oude Duncan MacPhail er niets weten de waardigheid, die bij het beroep van stads-doedelzakspeler hoorde, op te geven voor de eventuele ontluistering slechts een winkelier te zijn. Dat is mooi, vadertje," antwoordde de jongeman.

"Zal ik de havermoutpap afmaken? Ik zou denken dat u nu wel genoeg boven dit vuur heeft gehangen vanochtend." "Nee meneer," antwoordde Duncan. "Ik ben heel goed in staat om die pap zelf te maken, mijn jongen." En terwijl hij sprak, nam hij de pot van het vuur en zette die op zijn drie poten op de tafel in het midden van de kamer, eraan toevoegend: "Zo mannetje, dat is nog eens een pap!" Nu dit geregeld was, gingen de twee mannen zitten om hun ontbijt te nuttigen en niemand zou door de manier waarop de oude man zichzelf hielp of door de blik uit zijn ogen hebben kunnen opmerken dat hij stekeblind was. Dat kwam met door zijn leeftijd of door ziekte: hij was blind geboren. Zijn ogen, hoewel groot en open, zagen eruit als die van een slaapwandelaar - open, maar met de indruk dicht te zijn - en ze waren bleek van kleur. "Heb je genoeg gehad, mijn zoon?" zei hij, toen hij hoorde dat Malcolm zijn lepel neerlegde. "O ja, bedankt vadertje en 't was heel goed klaargemaakt," antwoordde de jongen. Toen ze van tafel opstonden, vloog er plotsehng een meisje naar binnen dat haastig en ondoordacht riep: "Meneer MacPhail, mijn moeder wil zo vlug mogelijk wat ohe." "Heel goed, mijn kind, maar de jonge Malcolm en de oude Duncan hebben nog niet gebeden en je weet heel goed dat ik niets verkoop, voordat ik gebeden heb. Zeg maar tegen je moeder dat ik de olie zal brengen, als ik naar de lamp kom kijken."

Het kind rende weg zonder antwoord te geven. Malcolm pakte de pot van tafel en zette die terug op de kachel, hij pakte de borden en de lepels op en legde die op een stoel, hield de tafel schuin en veegde erover in de richting van de haard. Toen nam hij de Bijbel en legde die op de tafel. De oude man gin zitten op een lage stoel bij de hoek van de schoorsteen, nam zijn hoed af, sloot zijn ogen en mompelde enkele haast onverstaanbare woorden en herhaalde toen in het Schots de eerste regel van Psalm honderddrie: "Loofden Heere, mijn ziel -" en ging in een verbazingwekkende klaagzang over. Het zingen was niet minder vreemd dan de melodie - wild als de wind van zijn aangeboren eenzaamheid of als het geluid van zijn eigen doedelzak. Toch scheen het allesbehalve wild, hoewel de hoeveelheid zogenaamde versieringen die eindeloos rond de middentoon zweefden en dwarrelden, het onmogelijk maakten er de melodie van een bekende wijs uit te halen. Het bezat dezelfde vloeibare onzekerheid van geluid die het voor Malcolm tot nu toe onmogelijk had gemaakt, meer dan een paar algemene zinnen van zijn grootvaders moedertaal te leren.

Malcolm las ongedwongen een hoofdstuk uit de Bijbel, waarna ze samen neerknielden en de oude man eén gebed uitsprak dat met een lage, nauwelijks hoorbare stem begon, en dat tot een luid, stemmig voorgedragen lied uitgroeide. Zijn kleinzoon begreep geen zin, nauwelijks een woord, van hetgeen gesproken was en geen enkele inwoner van de plaats zou er een woord van hebben kunnen vertalen. Men nam echter aan dat tenminste een deel van zijn gebed altijd een aanhoudende smeekbede voor wraak op Campbell van Glenlyon was, de belangrijkste dader in het bloedbad van Glencoe. Toen de gebeden achter de rug waren, zei Duncan: "Geef me de doedelzak eens aan, mijn jongen," en hij strekte zijn handen even begerig uit om het instrument aan te pakken als een vrek zijn goud betast. "Luister naar me als ik speel, dan zul je spoedig ook dansen en klaagzangen kunnen spelen met de beste doedelzakspeler tussen Cape Wrath en de Muil o' Cantyre." Duncan speelde melodie na melodie, tot hij buiten adem was en een uitgeput geknor van een baspijp middenin een klaagzang, gevolgd door een abrupte stilte, de leegheid van zowel de longen als de doedelzak aangaf "Wel Malcolm," zei hij terwijl hij zijn kleinzoon de doedelzak aanreikte, "speel dat eens na." Hij had natuurlijk alles op gehoor geleerd en zijn verzoek aan Malcolm hem door zo'n muzikaal doolhof te volgen, kon nauwelijks serieus genomen worden. "Daar heb ik het geheugen niet voor, vadertje.

Maar meneer Graham heeft me leren fluitspelen

Maar meneer Graham heeft me leren fluitspelen en misschien helpt dat een beetje. Kunt u niet beter de olie naar mevrouw Partan brengen, zoals u had beloofd?" "Zeker mijn zoon. Ik moet me aan mijn beloften houden." Hij stond op, pakte een kleine stenen fles en zijn stok uit een hoek van de kamer, verliet het huis en liep feilloos door het labyrint van het dorp, zijn weg zoekend van opening naar opening. Zijn ogen, zelfs zijn hele gezicht, schenen een ongrijpbaar gevoel voor contact te hebben, want hij was zich altijd bewust van obstakels op zijn weg. Hij was een sterk figuur en men keek in dat dorpje

Hij was een sterk figuur en men keek in dat dorpje in het laagland tegen hem op, want hij droeg steevast de kilt. Hij had nooit een paar broekspijpen om zijn benen en was verre van tevreden, omdat zijn kleinzoon zich in zuUce verachtelijke kledingstukken tooide. Vooral 's zondags was hij op zijn best. Dan kwam hij als een bejaarde vlinder naar buiten met zijn vaders beurs op zijn kilt, zijn grootvaders dolk aan de zij, zijn overgrootvaders kleine mes met een zwart heft in de kous van zijn rechterbeen gestoken en een grote, ronde, koperen broche op zijn linkerschouder. Met deze versieringen op wandelde hij trots naar de kerk, steunend op de arm van zijn kleinzoon.

"De doedelzakspeler is er vanochtend behoorlijk slecht aan toe," zei een van de vissersvrouwen tegen een buurvrouw toen de oude man langskwam. Hij was nog niet hersteld van zijn tweede ronde op de doedelzak zo snel na zijn ochtendplicht en hoestte daarom meer en klonk astmatischer dan gewoonlijk. "Hij zal er vast na een koude nacht plotseling niet meer zijn," zei de ander. "Soms klinkt het alsof er geen adem meer in hem zit." "Ach, hij moet er hard voor werken, de arme man. Maar het is buitengewoon hoe hij het heeft klaargespeeld rond te komen en hoe hij zo'n fijne jongen als die Malcolm van hem is, heeft weten op te voeden." "Wel, er gebeurt niets bij toeval. En hij is ook een

"Wel, er gebeurt niets bij toeval. En hij is ook een toegewijd iemand - juist voor een blinde, zoals je zegt, is dat heel buitengewoon." "Weet je nog toen hij voor het eerst in de stad kwam, meid?" "Nou, hoe zou ik dat kunnen vergeten? Het is niet zo lang geleden." "Ja, die Malcolm, dat is nu zo'n fijne vent. Ze zeggen dat hij toen niet veel groter was dan een kleine schelvis." "Maar de oude man was toen al oud. Hoewel het duidelijk is dat hij sindsdien heel wat verouderd is." "Een dokterszoon dat kind... tenminste, dat zeggen ze." "Ach, ze zeggen. Maar wie weet het? Duncan zal zijn mond nooit

Maar wie weet het? Duncan zal zijn mond nooit opendoen over wie zijn vader of moeder is en dat is misschien maar het beste, zoals ze zeggen. Het is nu bijna twintig jaar geleden denk ik, sinds hij hier verscheen." "Sommige mensen zeggen dat de oude man niet echt MacPhail heet en dat hij hier is gekomen om een schuilplaats te zoeken voor een of andere duistere zaak waar hij bij betrokken was."

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 2012

Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 2012

Eilanden-Nieuws | 18 Pagina's