Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nynke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nynke

8 minuten leestijd

Hij merkte hoe die woorden hem diep in zijn lijf raakten, bevestigden wat hij zelf dacht. Hij zuchtte diep en zei: ‘Soms zou ik willen dat we nog konden biechten.’

Johannes veerde een beetje op en keek hem aan. ‘Je spreekt naar mijn hart, Lenert. De laatste tijd heb ik daar veel over nagedacht. Het einde van mijn leven is nabij en dan maak je de balans op. Ik bid veel tot God om wijsheid en steeds meer begin ik de dingen in evenwicht te zien, dat voel ik. Ik dank God daarvoor. Weet je wat mij het meest heeft beziggehouden?’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Wat mij het meest heeft beziggehouden,’ ging Johannes verder, ‘is dat ik op mijn vijftiende God heb ontmoet. Niet zomaar, maar echt ontmoet, ik wist zeker dat Hij tot mij sprak en dat ik mijn hele leven in zijn dienst zou stellen. Ik ben het klooster ingegaan en heb Hem daar vaak opnieuw ontmoet. Tijdens de ochtendmis, tijdens de stille momenten in deze cel, lezend in Zijn woord.’ Johannes zweeg even, keek naar buiten, waar de zon helder scheen. De schaduwen van de kastanjebomen gingen heen en weer op het raam. Toen de oude man verderging was zijn stem scherper. ‘Maar toen kwam de nieuwe leer en hoorde ik dat ik het altijd verkeerd had gezien. Dat de roomse moederkerk een duivel op zich was. Weg met de eucharistie, weg met de paapse mis, weg met de biecht, weg met de beelden, weg met alles.’ Hij luisterde ademloos naar de oude man, voelde hoe deze precies verwoordde wat in zijn eigen hart omging.

‘En wat is er nu veranderd, Lenert? Zijn de mensen vromer geworden, godvrezender? Is Goedereede er iets mee opgeschoten? Is God dichterbij gekomen? Ik zie nu meer toverij om me heen dan ooit, en meer angst en meer onrustige harten. En ik zal je eerlijk zeggen: ik mis de biecht ook en ik weet natuurlijk wel dat onze beelden gewoon aardewerk waren, maar toch troostte de aanblik van de heiligen en de maagd me. Het hielp me om mijn gedachten te ordenen en ze op God te richten en om mij de Zaligmaker voor ogen te stellen.’ Hij knikte, stemde woordeloos in. Opnieuw viel er een lange stilte. ‘Als je wilt biechten, dan zal ik je biechtvader zijn,’ zei Johannes. ‘En wil jij dan op mijn sterfbed mijn biecht aanhoren, zo God het wil? Het zal mij meer vrede geven in het afscheid nemen van dit leven.’ ‘Dank u wel, broeder Johannes,’ zei hij. ‘Laat mij alstublieft biechten.’

En zo luchtte hij zijn hart, gebogen zittend op de houten stoel naast Johannes. Terwijl hij sprak verdween de cel en stond zijn stoel aan de rand van een donker bos met bomen die hun klauwende takken naar hem uitstaken. Daarbinnen ritselde en dreigde het onder een loden hemel die vol donder en bliksem zat, en hij vertelde het allemaal. Van de angst die hem achtervolgde, van de strijd tussen Nynke en Marieke, van de vervloekingen die Nynke zou hebben uitgesproken, van het feit dat ze heel veel wist en dat ze verderf zaaide en nu opnieuw Marieke had getroffen, van de heksen, van Arent, van de baljuw, van de inhechtenisneming van Nynke en van zijn angst hoe het nu verder zou gaan. Maar naarmate hij zijn hart luchtte, veranderde zijn biecht en gaandeweg bracht hij donkere zaken uit zijn hart naar boven. Hij biechtte dat hij zelf vervloekingen had uitgesproken, dat hij zich vaak sterk geleid voelde door een duiveltje dat ook nu nog in zijn zak zat, en dat hem tot boosheid en kwade daden bracht. Hij bevrijdde zich van de onuitgesproken wetenschap dat hij zijn zus Neele verraden had, dat hij de waarheid van het bedrog van Alari niet aan het licht had gebracht. Hij biechtte zijn schuld op, zijn lafheid. Hij biechtte dat hij geen tegenweer durfde geven tegen zijn kwaadsprekende vrouw, dat zijn liefde bekoeld was, dat hij de baljuw de naam van Nynke als heks had genoemd, en dat hij nu bang was, schuldig en bang voor de gevolgen van alles wat hij had gedaan en gezegd.

Het duurde lang voor Johannes weer sprak. ‘Mijn zoon, wat is je hart en je leven vol van angst en onrust en schuld. Ga tot God en je zonden zullen je vergeven zijn. Maar wees je ook bewust van je eigen verantwoordelijkheid. Ik voel dat jouw rol belangrijk is en bepalend voor wat er met je zus zal gebeuren. Het is heel onzeker of je datgene wat nu op gang is gekomen nog zult kunnen keren. Of er een uitweg is die je schuld zal blussen, ik weet het niet. Ik bid voor je. Laat God bepalen wat er gebeuren zal, leg het in Zijn handen. Bid voor haar, bid voor Marieke, bid voor vrede en voor recht, want dat is wat deze wereld het hardste nodig heeft.’

Het was lange tijd stil. Met gebogen hoofd zat hij op de stoel. ‘Bevrijd me van het duiveltje, Johannes,’ fluisterde hij. ‘Ik kan het niet.’

De man stak zijn oude, bevende hand uit. ‘Geef het.’ Met moeite bracht hij zijn hand in zijn broekzak. Hij zocht het duiveltje, kon het eerst niet vinden, maar het was er, helemaal onderin. Het voelde koud aan. Zijn arm trilde en met moeite haalde hij zijn hand terug. Hij hield zijn gebalde vuist, met het houtsnijwerkje erin, boven de trillende, geopende handpalm van Johannes. Toch lukte het hem niet zijn hand te openen.

Johannes pakte zijn vuist, draaide de hand om, opende met onverwachte kracht zijn gesloten en verkrampte vingers. Het duiveltje kwam aan het licht, Johannes pakte het en draaide zich om naar het kleine vuurtje dat brandde in de haard. Hij zag hoe de oude man, als in een bovennatuurlijke vertraging, het duiveltje in het vuur gooide. Een schok ging door hem heen, alsof iemand hem een zware klap op zijn rug gaf, hij hoorde zijn eigen stem uitschieten, maar de vlammen laaiden blauwig op, in hoge, piekerige vlammen. De hand van Johannes op zijn schouder. Hij sloot zijn ogen. Een groot gevoel van bevrijding kwam over hem.

27

20 juni 1585

Hij snoof onopvallend aan het inktpotje, om met de geur even de walmende atmosfeer van de verhoorkamer te laten verdwijnen. Hij kon het niet opbrengen de verhoorde aan te kijken, wenste hier helemaal niet te zijn, maar hij werd nu eenmaal geacht op te schrijven wat er gezegd werd. Er was niets meer aan te doen, de raderen draaiden, hij had ze zelf in beweging helpen zetten, en nu ging alles onafwendbaar zijn eigen weg. ‘Zo, jongen,’ hoorde hij de stem van de baljuw en de gemaakte vriendelijkheid in de stem gaf hem een gevoel van afkeer. Hij wachtte wat verder komen ging. ‘We vinden het fijn om met jou te kunnen praten. Je hoeft nergens bang voor te zijn, je mag gewoon vertellen wat je weet. En als je dat goed doet, krijg je van ons nog een lekker suikerbrood ook, groot genoeg om thuis met zijn allen van te eten. Je moeder zal er wel blij mee zijn als je met een suikerbrood thuiskomt, denk ik. ’Hij staarde naar de ganzenveer, hoorde dat er geen reactie van de verhoorde kwam, bedwong de neiging om de baljuw, de schoutsjongen, Frazinus en de hele santenkraam het stadhuis uit te gooien en zuchtte diep. Ook al zou hij niet doorschrijven, al zou hij zijn ambt als schrijver hier ter plekke neerleggen en zeggen dat Nynke onschuldig was, ze zouden het slechts zien als bevestiging dat ze niet deugde. Ze zouden hem verwijten dat hij door haar betoverd was, dat bij hem hetzelfde bloed door de aderen stroomde. Nog niet eerder had hij zich zo machteloos gevoeld. ‘We zijn hier,’ begon de baljuw nu op zakelijke toon, ‘op de twintigste juni van het jaar onzes Heeren vijftienhonderdenvijfentachtig, voor het onderzoek naar verdachte Nynke Dimmendochter bijeen met Frazinus Zoetius, advocaat uit Antwerpen, om met Krijn Pieterszoon, kleinzoon van verdachte, te spreken over de geruchten die de ronde doen over een bezoek dat zijn grootmoeder schijnt te hebben gehad.’ Hij voelde hoe de baljuw hierna naar hem keek, om te controleren of hij dit alles opschreef. Hij keek niet op, schreef de woorden en bleef naar het perkament kijken toen hij een punt had gezet.

Hij hoorde de baljuw weer op zoete toon tegen zijn neefje Krijn spreken, en keek nog steeds niet naar hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 2023

Eilanden-Nieuws | 20 Pagina's

Nynke

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 2023

Eilanden-Nieuws | 20 Pagina's