Nynke
Hij schreef nog steeds toen de rechtszaal leeg was en de bode met een bescheiden kuchje zijn aandacht trok om hem te vragen of hij nog lang bleef, of dat hij de kaarsen zou kunnen doven. Hij keek naar zijn hand, zag tot zijn verwondering dat hij niet zijn pen vasthield, maar op het perkament kraste met het kruisje dat aan zijn nek hing. De leren veter stond strak en hij kraste maar. De geur in de rechtszaal was donkerrood, roder dan hij ooit had geroken.
32
2 december 1585
Hoe ze hing aan het touw, zacht heen en weer wiegend, als een varken dat uitgebeend moest worden.
Het zachte, vettige kraken van haar gewrichten toen ze het gewicht verzwaarden dat aan haar voeten hing. De dieprode geur die in de rechtszaal hing. En het moment dat ze het niet meer volhield, dat ze uiteindelijk toch brak.
Hij moest aan iets anders denken.
Hij boog zich over het perkament. Hij trok aan zijn kraag, knoopte het bovenste knoopje van zijn hemd zo onopvallend mogelijk los. Hij slikte een paar keer, greep de tafel vast alsof hij wilde opstaan, maar bleef toch zitten. Hij probeerde diep en rustig adem te halen, maar het was alsof er grind in de punten van zijn longen zat. Hij hoestte. Hij keek naar de toortsen die de rechtszaal verlichtten, de kroonluchter boven zijn hoofd. Ze walmden en verlichtten datgene wat beter in duisternis verborgen had kunnen blijven. Hij liet zijn blik door de rechtszaal gaan. Vanaf de dichte deur – welke zieke geest had het in zijn hoofd gehaald die deur te sluiten, nog iets langer in deze atmosfeer en alles wat hierbinnen zat zou dood zijn – keek hij naar rechts, naar de toeschouwers die driekwart van de zaal vulden. Hij keek naar hen, Jan de Backer, Arentje Voogd, Maria van de driesprong, Teunis van de Noordeik en al die anderen. De hele stad zat hier nu om hem heen.
De hele stad wachtte op het oordeel. Hij voelde het al in de lucht hangen, in de woorden die gefluisterd werden, in het gezicht van de baljuw, in de blik van Marieke die er natuurlijk ook zat, daar achteraan. Hij zag hoe ze naar hem keek en hij draaide zich van haar af, keek de andere kant op. Daar stonden ze, de verdachten. Willempje. Krom, mager, niet meer wegend dan een grote kalkoen. Haar gebochelde rug stak omhoog, haar hoofd hing ver naar beneden. En Nynke. Mager maar recht. Haar gezicht verried niets van wat ze voelde. Haar lichaam was nog steeds sterk en nog zag hij sporen van haar vroegere schoonheid. Hij greep zich opnieuw aan de tafel vast, keek snel om zich heen. Weinigen letten op hem. Zijn hand vond het kruisje onder zijn hemd. Hij zocht een punt om zich op te richten, om houvast te vinden, koos een donkere kerf in het perkament. Het kruisje en het perkament waren de vaste elementen die hem weer in evenwicht brachten. Hij voelde hoe de scherpte in zijn denken terugkwam, hoe hij de kracht had om zichzelf in de hand te houden. Hij keek op.
De korte onderbreking in de rechtszitting was voorbij, de baljuw nam het woord weer. ‘In Gods naam, laat ons de zitting vervolgen,' sprak hij.
God. Hij haalde diep adem, schoof wat met de inktpot, schraapte zijn keel. God. Hij bedwong de neiging om op te staan en weg te lopen. Hij voelde hoe achter hem een donkere schaduw oprees en vanbinnen, diep in zijn darmen begon iets aan hem te vreten, zoals een rat vreet van een kadaver.
God, dichterbij nu.
Hij hoestte, keek om zich heen, zag Willempje. Willempje met de bochel. Terwijl hij keek zakte ze tegen de gerechtsdienaar aan die naast haar stond. Die duwde haar weer op eigen benen, ze waggelde een tijdje en zakte weer tegen hem aan. Het bleef zich herhalen en hij vroeg zich af hoelang dit nog zou duren.
Daarnaast Nynke. Haar rug recht, ondanks haar tweeënzestig jaren. Haar uitgemergelde lijf, de ontwrichte arm, vol blauwe, groenige en zwartachtige vlekken. De etterige zweren om haar polsen, veroorzaakt door de ruwe touwen. Ze had de gewijde gezegende kleren nog aan, die inmiddels zwart en vuil waren. Ooit was ze een mooie vrouw. Haar trekken waren ook nu nog evenwichtig, hoge wenkbrauwen en grote, amandelvormige ogen, een rechte neus en hoge jukbeenderen. Achter haar gebarsten lippen een mooi en regelmatig gebit. Zijn gedachten bleven daar even bij hangen. Hij had nooit eerder iemand van tweeënzestig gezien die nog een gaaf gebit had en hij moest zich bedwingen om niet op te springen en haar het geheim daarvan te vragen. Hoe deed ze dat? En hoe deed ze zo veel andere dingen die hij nooit begrepen had?
Moest hij dat nu nog vragen? Het was immers wel duidelijk geworden. Achter hem ritselde een donkere schaduw, ergens achter de laatste rij stoelen waarop de roerloze toeschouwers zaten. Hij negeerde het. Er was een andere tijd geweest, wist hij. Hij had Nynke gekend zoals ze ooit geweest was.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 2023
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 2023
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's