De Dag Des Heeren
Zie, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem. Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. Zacharia 14:1-2
Het veertiende hoofdstuk bevat een voortzetting van de profetie over Gods Kerk van de dagen van Zacharia tot het einde van de wereld. In de verwoesting van Jeruzalem wordt des Heeren misnoegen over de zonde voor ogen gesteld, maar ook de verschoning over degenen die de Heere vrezen. Ja, het oordeel over Israël zal de weg der zaligheid voor de heidenen openen. Zacharia aanschouwt de Kerk uit alle geslacht en volk en taal en natie, vergaderd in Christus als vele leden van Zijn lichaam. Er is in dit hoofdstuk iets van de blijdschap en verwondering die Paulus uitroepen deed: O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! (Rom. 11:33). De volvoering van het welbehagen des Vaders, dat door de hand van Christus gelukkig voortgaat, verwekt in Gods volk - bij de gelovige aanschouwingen ervan - een heilige verwondering die zelfs de oordelen Gods over de zonde en de verwerping van de zondaren omhelst en tot een stof van roem maakt. Zo hebben Juda’s dochteren zich verheugd vanwege Gods oordelen. O, hoe zeer zou Gods lieve volk bemoedigd worden ook in deze tijden van Gods gerichten op aarde, zo het zich in het soeverein welbehagen des Heeren mocht verliezen. Mochten wij eens opmerken dat de profeet de aandacht nadrukkelijk vestigt op de dag die den HEERE komt. Zie, zo vangt Zacharia de voorzegging van de dag des oordeels over Jeruzalem aan. Merkt er toch op, zo wil hij zeggen. Laat het toch uw hart niet ontgaan. De goddeloze brenge het naderend gericht tot inkeer. Dat hij zijn weg verlate en de ongerechtige man zijn gedachten en hij zich bekere tot de Heere. God geeft een bekeringstijd, waarin Hij roept tot behoudenis van verloren zondaren. O, indien wij niet zien noch opmerken, een vreselijk wee zal komen, gelijk Christus het ‘wee u’ uitsprak over de steden in welke Zijn krachten meest geschied zijn. En gelijk voor elk mens, zo is er een tijd der bekering voor een volk in het gemeen. Voor Israël, maar ook voor Nederland. O land, land, land, hoor des HEEREN Woord! Zie, zo wordt ons nog toegeroepen, de dag komt den HEERE. Staat af van de zonde. Verlaat de slechtigheden en leeft; en treedt in den weg des verstands (Spr. 9:6). Wat de versmading van de tijd der genade brengen zal, leert ons wel zeer klaar de geschiedenis van het Israël dat de profeet het Woord des Heeren boodschapt. Het bloed van Christus komt over hen en hun kinderen. God wreekt het vergoten bloed van Zijn Zoon. De dag van bijzondere wraak komt over Jeruzalem. Niet één steen zal op de andere gelaten worden. De vijanden zullen in Jeruzalem heersen. Voet voor voet zal hun worden betwist, maar ook in hun macht vallen. O, vreselijk lot die stad beschoren! De roof zal in haar midden worden uitgedeeld.
Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis (vers 2a).
De profeet kondigt het oordeel van verre aan. Ons wordt het gezegd, opdat wij voor God nog mochten invallen. O, onbekeerden van hart, worde de tijd der genade uw eeuwige winst. O, Nederland waaraan God onbeschrijfelijke weldaden verrichtte, o, huis van Oranje dat God met heerlijkheid bekleedde, valt! Buigt uw knieën voor God. Nog is het de tijd. Straks komt de dag den HEERE. Dan is onze tijd voorbij. Och, zegt Christus, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! (Luk. 19:42). God heeft ons een dag der behoudenis gegeven. Zie, merk erop dat het oordeel nadert en Gods gerechtigheid eens uitbreken zal. Wie zal dan bestaan?
Arm land dat zich vet maakt voor de dag der slachting. Vreze moge ons vervullen als wij op de verharding in de zonde zien. Wat zullen wij, wat bange dagen zullen onze kinderen nog beleven? Zie en merk er toch op, eenieder voor zichzelf, opdat de schrik des Heeren ons bewege tot het geloof. Vreselijk zal het zijn te vallen in de handen van de levende God. Maar niet alleen de goddeloze en onbekeerde wordt door Zacharia het woord van de naderende oordelen Gods toegeroepen. De profeet richt zich in het bijzonder tot het volk van God. Dat volk wekt hij op om te zien. God wil Zijn volk waarschuwen eer het oordeel komt. Hierin ligt een bijzonder voorrecht voor des Heeren kinderen. Zou Ik - zo sprak de Heere - voor Abraham verbergen wat Ik doe? (Gen. 18:17). Zou God Zijn lieve knecht geheimen bewaren? Hij wilde hem deelgenoot maken van het oordeel over Sódom en Gomórra, de steden waar Lot woonde en welker bewoners door Abraham eens werden bevrijd van de overwinnende vijanden.
De Heere Jezus heeft Zijn discipelen het naderend lijden meermalen voorzegd. En nog wil de Heere Zijn volk tevoren het naderend gericht bekendmaken. Zo maar onze ziel meer nabij God leven en verkeren mocht, de omwentelingen die plaats grijpen, zouden ons zozeer niet overvallen. Maar als de wereld het oog van Gods kinderen verduistert, zien zij niet wat Gods wegen zijn; slapen de wijze met de dwaze maagden in. Beleven wij zulke tijden niet? Zou Gods volk niet in zak en as moeten gaan vanwege de zonde en de verre afstand die tussen de Heere en hun ziel ligt? Waar is het zien? Waar het opmerken? Wij gaan daarheen als een beeld, schier van de wereld niet onderscheiden. Och, dat Gods volk werde opgewekt om te zien: de dag komt den HEERE.
De verkondiging van het naderend oordeel dient voor Gods volk dat het zich moge voorbereiden voor de slagen die vallen zullen, en het niet verschrikt worde als het oordeel komt. Uw hart worde niet ontroerd vanwege die vreselijke dag des HEEREN. De dag der bezoeking nadert. Een verzoeking komt over geheel de wereld. Oorlogen zullen zijn en pestilentiën en hongersnoden en allerlei oordelen. De wereld kookt. Zij roept om de dag der wraak. Zou Gods volk het niet zien? Zou het niet gaan in zijn binnenkamer en zich een ogenblik verbergen tot des Heeren gramschap overga? O volk, slaap niet langer voort. Zoek ontkoming. Leg de leugen af, die u in slaap wiegt. Onderken de geesten. Zie het bedrog van het naamchristendom, dat roept: Vrede, vrede en geen gevaar. O, roep toch de gerechtigheden des HEEREN HEEREN uit. Want daartoe mede wekt het woord van Zacharia op dat het volk van God zie: het is de dag die den HEERE komt. Zijn dag. Zijn gerechtigheid blinkt in Zijn oordelen uit. Een geroep gaat op: De HEERE ziet het niet, en de God Jakobs merkt het niet (Ps. 94:7). Maar Hij zal tonen dat Hij God is en verheerlijkt worden zal aan een volk als dit is. En zouden Gods kinderen Hem niet recht en gerechtigheid toekennen? Och, dat ons hart onder het recht des Heeren boog, opdat wij in de dag van Gods gramschap Hem prijzen en roemen mogen.
Want die dag komt den HEERE. Het is de dag van Gods majesteit. Lang heeft het zich verhardend volk der Joden Sions Koning gesmaad, Zijn heiligdom onteerd, Zijn genade miskend. Maar de dag komt den HEERE. Hij zal opstaan. En toen, in die dag, is Hij verheerlijkt. O, zo vreselijk. Men leze de historie van Jeruzalems verwoesting door de Romeinen. Is er een weerga van het lijden, de rampen van het verworpen Jeruzalem? Blonk de heerlijkheid des Heeren niet over de verwoeste stad? Was die dag der vergelding niet een dag die den HEERE komt? Blonken Zijn recht en macht niet uit in die dag, toen de vijanden de roof werd uitgedeeld in het midden van u, o Jeruzalem? En de huizen geplunderd en de vrouwen geschonden werden?
Zal de dag den HEERE niet komen in Zijn wraak over de Godtergende zonden van de naties en van Nederland dat de God zijner vaderen de rug heeft toegekeerd? En als die dag komt, zal dan de Heere niet heerlijk zijn in het midden van Zijn Kerk? Ook Gods volk heeft uiterlijk deel in de plagen die over de wereld gaan; zij gaan niet langs Gods kinderen heen. Ook Jeremia zat op de puinhopen van de stad en klaagde zijn klaagliederen. O, nee, de roem van des Heeren lieve volk komt niet van de hoogte der bergen, maar uit de diepten van vernedering en verdrukking. Maar des Heeren recht wordt Gods volk lief en daarom zal het buigen en roepen: Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd (Micha 7:9a). In de volheerlijke werkingen van Gods recht ten oordeel over de zonde, zal zich des Heeren volk verheugen. Het is een dag des HEEREN.
Maar dan ook een dag van Gods onveranderlijke trouw. Hij is Jehova: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL; eeuwig Dezelfde. Hij bestuurt alle verdrukkingen van de Zijnen en zal hen niet begeven noch verlaten. Hij zal Zijn volk behouden. Maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. De machtigsten der volkeren zijn in Gods hand slechts instrumenten; zagen en bijlen die Hij hanteert, maar die dan ook niets zonder Hem vermogen. Zij zullen niet verder gaan dan God Zelf hun toelaat. Hierin is de bewaring van des Heeren uitverkorenen.
Wij hebben ons voor te bereiden op plundering en gevangenis en schending der vrouwen, maar welk oordeel God voorts zenden zal, Gods volk gaat niet zonder troost de bangste tijden tegemoet. Het overige des volks, dat is het deel naar de verkiezing van Gods genade, zal uit de stad niet uitgeroeid worden. De toeleg van de hel zal niet gelukken om Gods volk van de aarde te verderven. Dat is satans toeleg geweest van den beginne af; van de broedermoord van Abel af tot op deze dag toe. Een bond van goddelozen dreigt over de wereld zich te verspreiden en onder de voet te lopen al wat God nog eren wil. Hoe schrikkelijk hun woeden ook zijn moge, nooit zal het gelukken de stad geheel te vernietigen. De Heere houdt Zijn Kerk in stand. Hij geve Zijn schapen onder Zijn hoede moed en krachten. Ziet de dag die den HEERE komt, volk van God. De dag des gericht, opdat Hij heerlijk worde in het oordelen der zonde, maar ook in uw behoudenis. Eens komt de dag, die grote en doorluchtige dag des HEEREN, waarin Hij alle goddelozen zal verdoen met de adem van Zijn lippen. Maar ook dan zal er de eeuwige verlossing van Zijn volk zijn, als Hij het Zijn Kerk zal toeroepen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld (Matth. 25:34b). Zie, volk van God, de dag komt den HEERE.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2014
In het spoor | 68 Pagina's