Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zuurdesem van het Eurogeloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zuurdesem van het Eurogeloof

33 minuten leestijd

Er zijn uitgesproken voorstanders van de Europese eenheid, maar bij een vrij groot deel van de Nederlandse bevolking leven ook grote bezwaren tegen de Europese Unie, aldus ds. W. Visscher in Om Sions Wil. 1 Met het oog op de aankomende verkiezingen voor het Europees Parlement liet hij daarover zijn licht schijnen. Dat resulteerde in het advies om toch vooral te gaan stemmen. Hierover te zwijgen, zou hoogst ongepast zijn.

Samenwerking

De predikant ziet de ontwikkelingen in het kader van de Europese integratie als een vorm van samenwerking, waar niets op tegen is en wat in sommige gevallen zelfs nodig is. Ter toelichting verwijst hij naar de criminaliteitsbestrijding, de milieuproblematiek en het handelsverkeer. “Kortom”, zo laat ds. Visscher weten, “geen enkel land kan helemaal op zichzelf blijven staan. Samenwerking is nodig.”

Bij de mate waarin wordt samengewerkt, plaatst de pastor wat kritische kanttekeningen. Zo ziet hij het onderwijsbeleid bepaald niet als een taak van Europa. Het onderwijsstelsel is een nationale aangelegenheid. En dat geldt ook voor het financiële beleid betreffende de begrotingsproblematiek. Terecht signaleert ds. Visscher dat “de regelzucht vanuit Brussel de laatste tien jaar fors is toegenomen.” En we kunnen helemaal met hem instemmen: “Het hele project rond de euro heeft hier krachtig aan bijgedragen. Achteraf gezien hadden we daar natuurlijk nooit aan moeten beginnen.”

En dan komt de zeker voor een predikant veelzeggende constatering: “Maar gedane zaken nemen geen keer.” 2

Zou het niet veel meer in de rede liggen om ‘weder- keer’ te bepleiten onder het motto “Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald? Voor ds. Visscher is dat geen optie. “Als we de jaren na 1945 bekijken, kan niet anders gezegd worden, dan dat de EU een groot succes is geweest. In plaats van oorlog is er in Europa een zekere eenheid gegroeid.”

Gemakshalve gaat de predikant eraan voorbij dat, zoal sprake is van een groot succes, dit bezwaarlijk de EU kan worden toegerekend. Die ontstond immers pas in 1993 met het Verdrag van Maastricht. En wat die ‘zekere eenheid’ betreft, die in Europa zou zijn gegroeid, wie zich in het voortgangstraject van de Europese integratie heeft verdiept, weet hoe controversieel dat tot op heden is verlopen. 3 Kortom, de constatering dat de geschiedenis van de Europese integratie regelmatig hardhandig wordt versimpeld 4 , is hier wel zeer bijzonder van toepassing.

Voorts is het merkwaardig dat ds. Visscher nagenoeg geheel voorbijgaat aan de onderscheiden vormen van samenwerking. En nog merkwaardiger is de afwezigheid van het principiële kader van waaruit de Europese integratie moet worden belicht. De predikant volstaat met de opmerking: “Uiteraard zijn er belangrijke principiële bezwaren tegen te vergaande eenwording in te brengen. De één-Europese-staatgedachte gaat veel te ver.” Daar blijft het bij. Niet duidelijk wordt, wat ver, wat te ver en wat veel te ver is.

Europese samenwerking of integratie?

Lange tijd heeft men het naoorlogse proces van Europese integratie willen zien als een samenwerkingsproject dat in tal van opzichten winst opleverde. Die situatie is inmiddels drastisch gewijzigd. Steeds duidelijker wordt het dat hier geen sprake is van samenwerking zonder meer. Bij het Europese integratieproces gaat het om samenwerking als opmaat naar de eenwording van Europa. En omdat dit niet helder genoeg onder ogen kan worden gezien, staan we nog even stil bij de onderscheiden varianten die zich hier voordoen.

a. intergouvernementeel

Wanneer landen op basis van vrijwilligheid gezamenlijk acties ondernemen, hetzij bilateraal of multilateraal, is er sprake van een overeenkomst op basis van intergouvernementele samenwerking. Met behoud van hun volledige zelfstandigheid dragen de onderscheiden staten zorg voor de verplichtingen die zij in volkomen vrijheid zijn aangegaan. Een bekend voorbeeld hiervan is de verdragsregeling van de NAVO. Overigens is het overgrote deel van het interstatelijk verkeer intergouvernementeel van aard.

b. supranationaal

Dat komt anders te liggen als de overeengekomen samenwerking zich onder meer in een supranationaal kader afspeelt. De samenwerkende staten dragen op bepaalde gebieden hun bevoegdheid over aan onafhankelijk opererende bovennationale instituten die gerechtigd zijn in regelgeving of nadere beleidsbepalingen te voorzien zonder dat daarvoor instemming is vereist van de desbetreffende staten. De Europese Unie functioneert deels via een systeem van zulke supranationale instituten en deels door intergouvernementeel gemaakte besluiten van de lidstaten.

c. confederaal

Van een confederatie of een statenbond is sprake als soevereine staten op basis van een gezamenlijk verdrag voor de overeengekomen samenwerking op onderscheiden gebied een staat vormen. In een confederatie bepalen de lidstaten welke bevoegdheden de confederale overheid heeft. Supranationale samenwerking wordt hiermee in staatkundig opzicht geïncorporeerd. De Europese Unie is weliswaar niet de jure, maar in zekere zin de facto wel te beschouwen als een confederatie. In een confederatie kunnen de soevereine lidstaten hun overgedragen bevoegdheden al dan niet eenzijdig geheel of gedeeltelijk intrekken. De lidstaten van de Europese Unie hebben die mogelijkheid in beginsel niet. Zij hebben geen andere mogelijkheid dan een volledige opzegging van het lidmaatschap.

d. federaal

Een federatie of bondsstaat is een staatkundige eenheid met een centrale overheid en een aantal deelstaten die hun eigen bevoegdheden hebben. Maar, anders dan bij een confederatie, is het de centrale grondwetgever die de bevoegdheden vaststelt op federaal niveau en op deelstaatniveau. De bevoegdheden van de deelstaten kunnen door de centrale overheid overigens niet worden ingeperkt en geven de deelregeringen nog een zekere mate van zelfstandigheid.

Het dilemma bij het Europese integratieproject

Sinds de oprichting bestaat in de Europese Unie een discussie over de mate waarin van intergouvernementalisme en supranationalisme sprake dient te zijn. Begrijpelijk, want het ontwikkelingsverloop van de Europese integratie laat zien dat het supranationalisme voortdurend veld wint en een heuse bedreiging vormt voor de soevereiniteit van de lidstaten. 5 Het dilemma dat zich hierbij voordoet, is het tweeslachtige karakter van de Europese Unie. Een samenwerkingsverband van staten kan niet tegelijkertijd intergouvernementeel en supranationaal zijn. 6

De inzet is daarom gericht op inperking van de nationale soevereiniteit en een voortdurende uitbreiding en versterking van het supranationalisme. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het supranationalisme de nationale soevereiniteit op onderscheiden gebied naar zich toetrekt, zonder in politiek-staatkundig opzicht tot gecentraliseerde besluitvorming te komen. 7 Een overheidsgezag, dat in bestuurlijk opzicht verantwoordelijk is, ontbreekt. Ambtelijke bureaucraten, beleidsmatig functionerende technocraten, banken en multinationals kunnen zich verheugen in de grootst mogelijke speelruimte voor hun business.

Om hieraan paal en perk te stellen, is het onvermijdelijk dat de Europese integratie in politiek-staatkundig opzicht wordt georganiseerd en de supranationalistisch functionerende beleidsorganen worden ondergebracht in een confederatie of een federatie. Op die manier wordt het supranationalisme van het Europese integratieproject onder een bovennationaal functionerend overheidsorgaan gebracht dat democratisch kan worden gelegitimeerd. Onmiskenbaar is hier sprake van een politiek-staatkundige organisatie die op revolutionaire leest is geschoeid en verankerd ligt in de soevereiniteit van het volk. Waarheid en recht worden in een pragmatische context tot functionaliteit gereduceerd die door een democratische legitimatie rechtmatig wordt bevonden. 8

Als de politiek-staatkundige organisatie van het supranationalisme gestalte krijgt in een confederatie moet bovendien worden bedacht dat er voor de deelnemende lidstaten nog een zekere mate van zelfstandigheid blijft bestaan. In de praktijk zal dat erop neerkomen dat de grote lidstaten binnen de confederatie de dienst uitmaken. Vandaar dat de eurogelovigen met het Europese integratieproject de vorming van een federale staat nastreven: de Verenigde Staten van Europa. De basis voor dit eurogeloof zien zij gegeven met de Europese gedachte: de Joods-Christelijke wortels van het Europese Avondland. Maar dit eenheidsconcept is een farce. Het is geseculariseerd tot een eurogeloof, waarbij de euro het smeermiddel is om de diversiteit van de onderscheiden Europese volken in een keurslijf te dwingen.

De Europese eenheidsgedachte in middeleeuws perspectief

Al in de Middeleeuwen leefden ideeën die een bijdrage leverden aan het ontstaan van ‘de Europese gedachte’. Het Christendom was door de opmars van de islam teruggedrongen tot op het Europese continent. Daar moest de traditie van het Romeinse rijk worden geactualiseerd door een staatsmacht die het eenheidsrijk voortzette ter bescherming van de kerkelijke ‘eenheid der Christenheid’. En van dit rijk moest de rooms-katholieke kerk het centrum vormen. Het ideaal van een universeel Christelijke rijksmacht, hoe belangrijk ook, was evenwel niet eenvoudig te realiseren. Het beeld dat de middeleeuwse wereld in de loop der eeuwen te zien geeft, laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven.

Vanuit het Duitse keizerrijk wordt de traditie van het Romeinse rijk voortgezet en is het streven erop gericht om met het Heilige Roomse rijk de universele Christelijke rijksmacht te realiseren.

“Veel principiëler en in zekeren zin ook veel effectiever dan de keizerlijke aanspraak op universele heerschappij was die van de paus.” 9 Zonder het gezag van keizer, koningen en vorsten te miskennen wil de paus met zijn wereldlijke macht de idee van de universele Christelijke macht realiseren en aanspraak maken op de opperheerschappij over alle volken en staten, boven alle keizers, koningen en vorsten.

Tegen deze achtergrond tekent zich het grondmotief van de Investituurstrijd af, de strijd tussen paus en keizer om de heerschappij over het ‘imperium Christianum’.

Opmerkelijk is intussen dat aan het ideaal van een universele Christelijke rijksmacht met name de visie van Eusebius ten grondslag ligt en niet die van Augustinus wordt gevolgd. Augustinus zag het Romeinse rijk in zijn tijd niet als een Christelijke staat. Evenmin is er bij hem sprake van een kerstening van het keizerschap. 10 In de grond der zaak is zijn visie op de staat negatief: “Wat zijn rijken anders dan grote roversbenden, als de rechtvaardigheid ontbreekt?” En hij liet daarop volgen: “Wat is een roversbende anders dan een rijkje?” 11 Met het oog op een ondergaand Romeins imperium gaf Augustinus in principe de voorkeur aan een staatkundige organisatie van de samenleving waarin “alle rijken klein zouden zijn, zich in eendrachtige nabuurschap verheugende, zodat er in de wereld zeer vele rijken van volken zouden zijn, evenals er in een stad zeer vele huizen van burgers zijn.” 12

De nationalisering van de West-Europese samenleving

Na de ondergang van het Romeinse rijk voltrok zich een proces van desintegratie waarin zich diverse machtseenheden vormden. Vorsten wisten zich daarin met hun dynastieke belangen te handhaven door een proces van volksontwikkeling op gang te brengen. En daarmee was in de Middeleeuwen de kiem van een ontluikend nationalisme gegeven. De Christianitas, de eenheid der Christenheid, wortelde in een diversiteit van regionale en nationale vormen. 13 Als eerste diende zich het Franse keizerrijk aan dat zich met nationale allure ging presenteren. En vervolgens ontwikkelde zich in de middeleeuwse wereld een toenemende verscheidenheid aan staten en volken.

Opvallend is het gegeven dat een bewust politieknationalisme zich het eerst manifesteerde als tegen-stand tegen de heerschappij van de Duitse keizer. 14 Van diens universele Christelijke keizerschap resteerde intussen niet veel meer. De keizer moest zich nadrukkelijk handhaven als nationale machthebber. 15 En daarin slaagde hij niet. Alhoewel het Duitse volksgevoel bleef bestaan, viel het keizerrijk uiteen en gaf de Duitse keizer zijn heerschappij over vorsten en steden uit handen. Het Franse en het Engelse koninkrijk positioneerden zich in het centrum van de macht. 16 En de Reformatie maakte in de zestiende eeuw ook definitief een einde aan de universele heerschappij van de paus over de ‘eenheid der Christenheid’. Tevergeefs verenigden paus en keizer zich om de doorwerking van de Reformatie te bestrijden en het Heilige Roomse rijk weer tot bloei te brengen. Karel V zag zich genoodzaakt de grenzen van zijn rijk te verdedigen tegen de oprukkende Turkse moslimmacht. En daardoor was hij niet in staat de voortgang van de Reformatie zodanig te bestrijden dat een definitieve vestiging van de kerk der Hervorming kon worden voorkomen. Het was geen Europese eenheid die de Nieuwe Tijd bracht, maar verdeeldheid van nationale staten, waarbij vorst en volk zich met de Reformatie stelden onder het gezag van het eeuwige Woord Gods dan wel zich conformeerden aan de kerkleer van rome. En vervolgens positioneerden zij zich in de tweestrijd tussen Reformatie en Contrareformatie.

In overeenstemming met de visie van Augustinus kan niet genoeg gewezen worden op de betekenis van de regionale en nationale ontwikkeling die zich in de Middeleeuwen voltrok voor de vestiging van de kerk der Hervorming in nationale staten met een vrijheidsbeginsel dat wortelde in waarheid en recht.

De unieke positie van ons land

Ongetwijfeld is de ontstaansgeschiedenis van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in dit verband van zeer bijzondere betekenis. De vestiging van de kerk der Hervorming in de lage landen is zonder meer aan te merken als een planting des Heeren. In een langdurige tijd van geloofsvervolging en strijd is onze Nederlandse natie ontstaan ter bescherming van de kerk der Reformatie. Zoals eerder aangehaald 17 , zo ook nu weer de treffende verwoording van Groen van Prinsterer:

“Elders is de Kerk opgenomen door den Staat; hier is de Republiek niet slechts met de Kerk vereenigd, zij is geboren uit de belijdenis der Kerk.” 18

En kortweg moet hier worden volstaan met opnieuw te verwijzen naar een eerder weergegeven typering die voor Groen van Prinsterer karakteristiek is:

“De Heere heeft hier Zijne Kerk geplant; voor haar instandhouding tegen aanval van buiten en afval van binnen gezorgd; den met haar vereenigden Staat, om harentwil, met de keur en den overvloed Zijner weldaden begunstigd; zodat onze geschiedenis, meer welligt dan die van eenig Christelijk volk, het verhaal der leidingen en wonderen Gods is.” 19

Ten slotte moet in dit verband nog weer verwezen worden naar de hoogst ernstige waarschuwing die Groen van Prinsterer zo indringend optekende:

“Dit is het ergste (en moge door Gods ontferming Nederland ervoor behoed worden!), wanneer een Natie, die, in de wereldgeschiedenis, een toonbeeld der zegeningen Gods op de belijdenis van het Evangelie geweest is, door eigen ontzenuwing verbastert; wanneer ze, in de ondankbaarheid van haar afval, een nationalen zielemoord pleegt, en, eer ze het doodvonnis ondergaat, het levensregt verbeurt. 20

De wortels van de Europese gedachte

Zoals hiervoor al is aangegeven, is de Europese gedachte te herleiden tot het streven om na de ondergang van het Romeinse rijk met het Heilige Roomse rijk te voorzien in een universeel functionerende rijksmacht ter bescherming van de Christianitas, de eenheid der Christenheid. In de Middeleeuwen voltrok zich evenwel een proces van regionalisering en nationalisering. En die ontwikkeling bevorderde de vestiging van de kerk der Hervorming. Meer dan opmerkelijk is het dat daarmee de roomse eenheidsidee van een verbasterd Europees Christendom tot een illusie werd teruggebracht.

Vervolgens was het de Franse overheersing die aan de Europese gedachte uitvoering wilde geven. De Franse Revolutie bracht de omwenteling waarbij de koning niet meer regeerde bij de gratie Gods. Het overheidsgezag werd ontleend aan het volk van de Franse natie. In 1789 zag de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ het licht. Met het zelfbeschikkingsrecht van volk en individu als uitgangspunt werd daarin een lange reeks van rechten opgesomd. En van hieruit ontwikkelde zich een ideologisch nationalisme dat religieuze trekken kreeg en een imperialistisch karakter vertoonde. 21 De mensheid moest delen in de zegeningen die de Franse Revolutie had voortgebracht. De Franse natie moest die verworvenheden onder de volken uitdragen, zodat de revolutiebeginselen van universele betekenis werden. Ook na de Franse overheersing is het die Franse stuwkracht geweest waardoor de revolutiegeest in alle samenlevingsverbanden van het Westen van beslissende betekenis is geworden. Daardoor is ook het beginsel van volkssoevereiniteit het hart van de Europese gedachte geworden van waaruit het Europese integratieproject wordt gerealiseerd.

Een andere vrucht van Franse bodem is het uit de revolutiegeest voortvloeiende laïcisme. Kenmerkend hiervoor is een zo strikte scheiding van kerk en staat dat het secularisme in de openbare samenleving toonaangevend is geworden. Niet alleen religieuze ideologieën, maar ook de Christelijke religie is uit het openbare leven verbannen naar het privéleven van de burgers. En ook bleek de Franse invloedsfeer toereikend om van de Europese Unie een seculier orgaan te maken. Pogingen om in de ontwerptekst van de Europese Grondwet en het daarvoor in de plaats komende Verdrag van Lissabon te verwijzen naar God of het Christendom leden schipbreuk.

Voor de derde bron van de Europese gedachte moet verwezen worden naar de Duitse expansiedrift. Door nazi-Duitsland werd met de Tweede Wereldoorlog de vestiging van ‘das Dritte Reich’ beoogd. Maar regeren is vooruitzien. Al in 1941 spraken Hitler en zijn bondgenoot Mussolini zich uit over een Nieuwe Europese Orde. Onder leiding van het nationaalsocialisme en het fascisme moest een Europese vrede worden bewerkstelligd. Het behoeft dan ook niet te verbazen dat de huidige Europese Unie te herleiden is tot de plannen betreffende een Europese Economische Gemeenschap, zoals die ontwikkeld zijn door leidende nationaalsocialisten onder voorzitterschap van dr. Walter Funk, naziminister voor economie en president van de Duitse Reichsbank. 22

De inzet van het Europese integratieproject

Toen ‘das Dritte Reich’ op instorten stond, probeerde Heinrich Himmler nog te redden wat er te redden viel. Begin 1945 zond hij Charles de Gaulle een bericht waarin hij kortweg een toekomstperspectief schetste. Zowel bij de Angelsaksen als bij de Russen zou Frankrijks positie slechts van ondergeschikte betekenis zijn. “In realiteit”, aldus Himmler, “is er maar één weg die uw mensen kan leiden naar grootsheid en onafhankelijkheid en dat is een entente (bondgenootschap) met het verslagen Duitsland. Roep deze meteen uit! Neem zonder dralen contact op met die mannen in het ‘Reich’ die de facto nog macht hebben en die hun land in een nieuwe richting willen leiden. Zij zijn voorbereid en wachten op uw aanbod. Als u de geest van de wraak het hoofd kunt bieden, als u deze kans grijpt die de geschiedenis u biedt, dan zult u de grootste man aller tijden zijn.” De Gaulle zag in dat dit bericht zonder twijfel een zekere waarheid bevatte. En met het oog op de EEG van de Zes schonk hij zijn staatssecretaris Alain Peyrefitte op 22 augustus 1962 klare taal. We moeten ons noch door de Amerikanen, noch door de Russen laten overheersen:

“Met ons zessen zouden we het net zo goed moeten kunnen doen als elk van de twee supermachten. En als Frankrijk het zo aanpakt dat het de eerste van de zes is, wat binnen ons bereik ligt, dan heeft het die hefboom van Archimedes in handen. Dan kan het de anderen aanvoeren. Europa, dat is het middel voor Frankrijk om weer te worden wat het na Waterloo heeft opgehouden te zijn: de eerste in de wereld.” 23

En daarmee is de inzet van het Europese integratieproject gegeven: een Europese Unie met de Duits- Franse as als harde kern, waarin het aanmatigende Franse zelfbewustzijn profiteert van en samenspant met de Duitse ‘Wirtschaftskraft’ om het Europese continent te beheersen.

De uitgangspunten van het Europese integratieproject

Voor de uitgangspunten van het Europese integratieproject verwijzen we naar het plan dat Robert Schuman, de voornaamste ‘founding father’ van de Europese Unie in 1950 het licht deed zien. 24 ‘Nooit meer oorlog’ was het overheersende gevoel dat na de Tweede Wereldoorlog bij velen leefde en ook de basis vormde voor het Schumanplan. Het is een pleidooi voor ‘eenheid in verscheidenheid’ en voorziet daarbij in een supranationale samenwerking van nationale staten, voor zover er plaats is, en met dien verstande dat zij de Europese waarden niet belemmeren en het Christendom erkennen als basis voor het Europese culturele en spirituele erfgoed.

Intussen moet daarbij worden bedacht dat van een kwantitatieve beperking van het aantal lidstaten geen sprake meer is. En het roomse spirituele erfgoed waarin de Europese waarden wortelden, is inmiddels door de stuwkracht van de Franse revolutiegeest zodanig geseculariseerd dat de toelating van Turkije meer dan serieus in overweging is genomen. Voor zover die er al is geweest, is de eenheid in de verscheidenheid ver te zoeken.

De ‘grenzeloze solidariteit’ tussen de aangesloten Europese landen die Schuman bepleitte, komt daardoor ook steeds meer onder spanning te staan. Het is bovendien een solidariteit op basis van eenrichtingsverkeer: de migratiestroom in de oost-westrichting en de geldstroom die van noord naar zuid loopt. Wat dit laatste betreft, actualiseert zich de al uit de Middeleeuwen stammende tweedeling tussen het Germaanse noorden en het Romaanse zuiden. Het is niet voor niets dat Schuman de Europese elite waarschuwde om toch vooral behoedzaam te werk te gaan bij het realiseren van de idealen van het Europese integratieproject. Hij lanceerde hiervoor de stap-voor-stap-methodiek die de heer J. Wanningen in zijn boek Het eurobedrog treffend toelichtte met de omschrijving van Jean-Claude Juncker:

“We beslissen iets. We brengen dat dan in en wachten enige tijd om te zien wat er gebeurt. Volgt er geen misbaar, breekt er geen opstand uit - de meesten begrijpen toch niet wat er is beslist -, dan gaan we weer wat verder. Stapje voor stapje, totdat er geen terugkeer meer mogelijk is.”

De realisering van het Europese integratieproject

Vanouds is ons land op het westen gericht. Zo wees dr. H. Klink hiervoor naar het vrijheidsmotief. Via Groen citeerde hij van J.F. Stahl onder meer: “Waarom is het aan de Engelsen en Noord-Amerikanen van onze tijd gelukt om een bevredigende toestand van politieke vrijheid te bereiken, en waarom is dit aan de Fransen steeds mislukt?” En als hoofdoorzaak stelde hij deze:

“In Engeland en Amerika was de vrijheidsbeweging gepaard, vanaf het begin, met Christelijk geloof. In Frankrijk was ze tegen het Christelijk geloof gericht. De vrijheid was in Engeland en Amerika met de adem van de Puriteinen, in Frankrijk met die van de encyclopedisten en Jacobijnen bezield.” 25

Ook prof. dr. J. Huizinga heeft nadrukkelijk gewezen op onze gerichtheid naar het westen:

“In onze westelijkheid ligt onze kracht en de reden van ons bestaan. Wij hooren aan den Atlantischen kant. Ons zwaartepunt ligt op en over zee. Ons gezelschap is dat der Westelijke volken, (…).” 26

Tijdens een tafelrede vroeg hij zich, refererend aan de partijleus van de NSB, in dit verband af: “Dus toch ‘Hou zee’?” En vervolgde toen zijn toespraak: “Zeker, maar wie ‘hou zee’ wil roepen, moet niet naar het Oosten kijken. Daar ligt de zee niet.” 27 Bij de realisering van het Europese integratiepro

Bij de realisering van het Europese integratieproject was dit ook steeds het uitgangspunt van Nederland. 28 Dat project moest een Noord-Europese en Angelsaksische aangelegenheid zijn, zeewaarts gericht met een vrij en open uitzicht op het mondiale handelsverkeer. Maar de integratie was in de grond der zaak en bleef ook een politiek-economische aangelegenheid van het Europese continent. En aangezien de Nederlandse economie steeds indringender vervlochten raakte met de Duitse economische opbloei kon ons land zich bezwaarlijk aan het integratieproces onttrekken. Steeds weer moest worden vastgesteld dat ons land door die verbondenheid met Duitsland ook is meegezogen in het beleid dat door de as Duitsland-Frankrijk werd voorgeschoteld. En doorslaggevend hierbij is het gegeven dat de schuld van het oorlogsverleden zodanig op Duitsland bleef drukken, dat het uiteindelijk altijd weer Frankrijk naar de ogen zag om een tweespalt op het Europese continent te vermijden. Hoezeer is de visie van Himmler bewaarheid geworden: profiterend van de economische kracht van Duitsland is Frankrijk het politieke centrum van het Europese integratieproject.

Na de val van de Berlijnse muur in 1989 wist Helmut Kohl in het kader van de Frans-Duitse verzoening voet aan de grond te krijgen voor de Duitse eenwording door akkoord te gaan met de Europese Muntunie. Ontegenzeggelijk bestond er bij de Duitse elites op politiek en financieel-economisch gebied de nodige weerstand. In financieel opzicht was de positie van de Duitse schatkist in het geding en ook de economische stabiliteit liep gevaar met de komst van zo’n muntunie. Terwijl Nederland erop rekende dat de Duitse bezwaren zwaar genoeg waren om de komst van de muntunie te verhinderen, werden ze door Kohl lichtvaardig terzijde geschoven. Toen Kohl vervolgens van Amerikaanse zijde werd gevraagd waarom hij zo’n grote voorstander kon zijn van een muntunie die onmiskenbaar in het nadeel van Duitsland was, antwoordde Kohl: ‘Duitsland heeft vrienden nodig.” Dankzij de Frans-Duitse vriendschap kon met de Europese Muntunie de koop van de eenwording van Duitsland worden beslecht. Sinds de komst van de euro in 2002 heeft de zuurdesem van het eurogeloof zo toegeslagen dat vrij algemeen wordt aangenomen dat een terugkeer praktisch is uitgesloten. In plaats van de stap-voorstap-methode haast men zich met grote stappen om het Europese Monetaire Stelsel (EMS) met de muntunie van de euro via een bankenunie te completeren tot de Europese Monetaire Unie (EMU).

Intussen is steeds duidelijker geworden dat de verhoudingen tussen de Europese lidstaten in tal van opzichten zo divers zijn dat de instandhouding van de euro als eenheidsmunt niet alleen het voortbestaan van de Europese Unie wezenlijk bedreigt, maar ook de positie van de lidstaten uitholt. Zonder dat er ooit een begroting van de Europese Unie is goed- gekeurd, wil men zich intensief bezighouden met het begrotingsbeleid van de lidstaten. Malversaties en corruptie moeten uiteraard altijd bestreden worden, maar wie dat in ‘eigen huis’ niet onder controle kan krijgen, is het niet toevertrouwd de dienst voor anderen uit te maken. Van de solide noordwestelijk gelegen lidstaten verlangt de EU een grenzeloze solidariteit. Zij moeten zich in financieel opzicht opofferen voor de zwakke zuidelijke lidstaten. Het resultaat is er dan ook naar. De noordwestelijke lidstaten verarmen steeds meer en de zwakke zuidelijke staten blijven arm. En weer is het Frankrijk dat de Europese Unie op de ingeslagen weg wil laten doormodderen, zolang het er zelf baat bij heeft.

Intussen zoekt men vanuit Duitsland de problematiek op te lossen overeenkomstig de blauwdruk van de eurogelovigen en de komst van de Europese Politieke Unie (EPU) te bevorderen: Europa als federale staat, de Verenigde Staten van Europa.

De EU in principieel opzicht bezien

Vanuit de Christelijke politiek is vanouds afstand genomen van het Europese integratieproject. In 1947 bijvoorbeeld werd de samenwerking in Beneluxverband door de ARP al gezien als een inperking van de nationale identiteit. Een jaar later was buitenlandwoordvoerder Bruins Slot tot de overtuiging gekomen ‘dat de federalisten, die een supranationaal gezag bepleitten met een echt Europees parlement, het juist zagen’. “Federalisme was onontkoombaar, maar federale organen zouden slechts bepaalde bevoegdheden krijgen. Europa mocht geen eenheidsstaat worden.” 29

In 1958 hield prof. dr. G.C. van Niftrik bij het vijftig jarig jubileum van de CHU een rede waarin hij opmerkte: “Voor het Christelijk-historische denken is de eenheid der natie niet slechts een ideaal, maar een Christelijk-historische werkelijkheid op grond van de leiding Gods met dit volk in de geschiedenis.” Maar, zo hield hij zijn toehoorders voor: “Men heeft in het verleden wel eens wat te gemakkelijk en te simplistisch het verleden geïnterpreteerd.” Bepaalde historische gebeurtenissen als de Franse Revolutie, “door mannen als Bilderdijk, Da Costa, Groen van Prinsterer zonder meer verworpen als ongeloof en revolutiezucht”, moeten door latere generaties anders beoordeeld worden, aldus Van Niftrik, “zodat Christenen thans bereid zijn offers te brengen om bepaalde verworvenheden der Franse Revolutie te behouden.” En hij vervolgde even later: “Christelijk-historisch denken is niet een vaste theorie over de geschiedenis van ons volk; Christelijk-historisch denken is in voortdurend gesprek met het verleden, staande in het heden en zich strekkende naar de toekomst.” 30 In dit licht bezien, is het niet verwonderlijk dat de CHU ging streven “naar Europese samenwerking op economisch, financieel en militair gebied, ‘zonodig met eenparige inperking van soevereiniteit’.” 31

Terwijl zowel ARP als CHU hun principiële benadering van de Europese samenwerking prijsgaven, hielden het GPV en de SGP die met des te meer kracht overeind. GPV-leider P. Jongeling verwees bijvoorbeeld naar het Congres van Europa dat in 1948 met Churchill als voorzitter bijeenkwam in de Haagse Ridderzaal. Alle aanwezige Nederlandse en buitenlandse politieke leiders verklaarden plechtig een Verenigd Europa met een ‘Handvest van de Rechten van de Mens’ te willen, waarna zij de volgende gelofte aflegden:

“En wij leggen in goede trouw de gelofte af met heel ons streven, in ons huisgezin en in het openbaar, in onze partijen, in onze kerken, in de kringen van ons beroep en onze vakorganisaties de mannen en de regeringen te steunen die arbeiden voor deze grootse zaak…”

Zie hier hoe de zuurdesem van het eurogeloof zich moet gaan manifesteren. Volkomen terecht had het GPV van Jongeling hier geen goed woord voor over:

Wij willen dat de onafhankelijkheid van onze staat gehandhaafd en beveiligd wordt door voortdurend strijd te voeren tegen het valse beginsel van de federalisten. Want het is dit valse beginsel dat de federalisten en de met hen samenwerkende machten aanzet om naar een Verenigd Europa met de Rechten van de Mens te dringen. Dat valse beginsel is de internationale ideologie van de materialistische welvaartsstaat.” 32

Niet minder sterk was de afwijzing van het Europese integratieproject bij de SGP. De visie die ds. P. Zandt vertolkte was helder en consistent en is vanuit de Handelingen van de Tweede Kamer als volgt samengevat: ‘Europese eenheid was voor hem een illusie. De deelnemende landen streefden slechts hun eigen belang na, de grote mogendheden zouden de eerste viool spelen en Nederland zou veruit in de minderheid zijn. Het protectionistische EEG-verdrag bracht volgens hem ook de banden met andere Europese landen en met de VS in gevaar. Supranationale organisaties waren een bedreiging voor de Nederlandse soevereiniteit. ‘Ons zelfstandig volksbestaan is ons na een zware strijd van tachtig jaar ten deel gevallen. Het is in onze ogen een onverdiend, kostbaar geschenk Gods, dat wij niet vrijwillig willen opofferen, en dit nog wel voor allerlei illusies’, aldus Zandt in 1957. 33 Na verloop van tijd bleek echter dat de principiële uitgangspunten van SGP, GPV en RPF betreffende het Europese integratieproject steeds meer door het eurogeloof werden uitgehold. Het bleek in 1979 voor de SGP geen principieel beletsel te zijn om met een zelfstandige lijst deel te nemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement. Vijf jaar later kon de SGP dankzij een lijstcombinatie met het GPV en de RPF daadwerkelijk gaan participeren in dit supranationaal functionerende orgaan. Terugziend op zijn eerste periode liet parlementslid L. van der Waal desondanks nog weten:

“De huidige politiek, gericht op Europese eenwording, wordt in belangrijke mate beheerst door een geseculariseerd, idealistisch eenheidsstreven met eenzijdig economische, materialistische doelstellingen. (…) Wij achten de zaak van de Christelijke politiek het best gediend, in Nederland zowel als in Europa, wanneer het karakter van de Europese samenwerking gekenmerkt blijft door een nauwe samenwerking van zelfstandige lidstaten. Een Europese Unie, waarmee bedoeld wordt een Europese federatie met een centrale Europese autoriteit, wordt dan ook door ons afgewezen.” 34

In 1994 gaf dr. A.J. Verbrugh van het GPV evenwel te kennen:

“Uiteraard zijn er zeer veel beleidsonderwerpen, waarvoor samenwerking binnen Europa nodig is (…). Maar deze samenwerking moet niet leiden tot een zwaar permanent machtscentrum van een federatie of superstaat, maar tot een confederale samenwerking met erkende volledige soevereiniteit van de cultuur, in ruimste zin bedoeld, voor elke Lidstaat.” 35

Het was deze zienswijze die ook voor de SGP leidend is geworden.

“Uitgangspunt was dat de Europese integratie beperkt zou blijven tot het economische terrein en dat de nationale soevereiniteit niet verder zou worden aangetast. In de loop der jaren bleek dit standpunt steeds moeilijker houdbaar. De bevoegdheden van de EU werden steeds verder uitgebreid en de ruimte voor nationaal beleid werd navenant kleiner. Daardoor was het niet langer zinvol op dezelfde wijze over nationale soevereiniteit te blijven spreken. Ook bleek voortgaande integratie op economisch gebied moeilijk te isoleren van aanverwante beleidsterreinen zoals milieu en sociaal beleid.” 36

En zoals was te voorzien, zijn ook die beleidsterreinen weer moeilijk te onderscheiden van politiekfinanciële en sociaal-maatschappelijke beleidsterreinen. Inleveren dus die soevereiniteit en uiteraard onder formeel protest.

De zuurdesem van het eurogeloof

Het Europese integratieproject heeft ons de Europese Unie gebracht, een ontwikkeling die in principieel opzicht volstrekt verwerpelijk is en praktisch een grote bedreiging vormt.

Vanwaar dan die kanteling, die principiële omslag die geleid heeft tot een positieve waardering van de Europese Unie? Allereerst is er de realiteitszin die aan de dag treedt. Met een open oog worden ontwikkelingen in de samenleving waargenomen waar men niet om heen kan. In principieel opzicht kan men ze niet meemaken, in praktisch opzicht valt er niet aan te ontkomen. In een samenleving waarin het secularisme hoogtij viert wordt het steeds moeilijker om overeenkomstig Schrift en belijdenis te leven en te denken. En dan dient zich het ‘opportunistisch realisme’ aan, de grondhouding waarmee men zo nodig de menselijke realiteit laat heersen over principiële uitgangspunten. Ten enenmale moet immers worden voorkomen dat men zich om principiële redenen buiten de seculiere orde moet ophouden, volstrekt afzijdig van de progressieve ontwikkelingen die zich in de samenleving voltrekken. Met dat ‘opportunistisch realisme’ als grondhouding ontbreekt het ook aan weerstand tegen de zuurdesem van het eurogeloof. Het komt mij voor dat dit ook van toepassing is voor de zienswijze die ds. W. Visscher in Om Sions Wil ten beste heeft gegeven.” 37 Onmiskenbaar blijkt de doorwerking van het eurogeloof als hij aanvoert:

“Als we de jaren na 1945 bekijken, kan niet anders gezegd worden, dan dat de EU een groot succes is geweest. In plaats van oorlog is er in Europa een zekere eenheid gegroeid.”

Welnu, het ontbreken van oorlog, het leven in vrede en veiligheid is, zoals ds. Visscher verderop zelf ook aangeeft, menselijkerwijs gesproken meer aan de Amerikaanse overmacht toe te rekenen, veel meer aan de NAVO dan aan de EEG, de EG en de EU.

En wanneer na de val van de Berlijnse muur in 1989 en de Duitse eenwording de EU een zekere machtspositie ontwikkelt, betekent dat juist een bedreiging van de wereldvrede. De manier waarop de Europese Unie betrokken is bij een intern conflict in de Oekraïne en zich bij monde van Guy Verhofstadt in Kiev liet gelden, kwalificeerde de historicus en slavist Idesbald Goddeeris als ‘naïef, dom en hypocriet.’ Overigens nog zacht, ja al te zacht uitgedrukt. “Vandaag de dag zal Rusland”, aldus ds. Visscher, “landen als Estland, Letland en Litouwen niet gemakkelijk weer binnen haar invloedsfeer kunnen brengen. De verworteling van dergelijke landen met Europa is daarvoor te sterk.” In de Baltische staten zelf denken ze daar wel anders over en wordt met de Russische dreiging ernstig rekening gehouden. Hopelijk heeft ds. Visscher ervan kennis genomen hoe koelbloedig de Russen op De Krim te werk gaan om de zaken naar hun hand te zetten.

Met ds. Visscher stemmen we uiteraard in dat we ons niet moeten laten leiden tot goedkope retoriek. Maar dat betreft dan zowel de retoriek à la Wilders als die waarvan het eurogeloof zich bedient. Het is een volslagen eurofiele insinuatie om te beweren dat wie weg wil uit de EU, niet goed heeft begrepen in welk land en in welk werelddeel wij leven. Europese samenwerking met behoud van soevereiniteit in eigen land kan heel goed op een andere leest worden geschoeid dan die de Europese Unie biedt. ‘Pro Europa, dus tegen de EU’ om met mr. Th. Baudet te spreken.

Eurofiele insinuatie klinkt ook door in de opmerking: “Een politiek waarbij Nederland zo snel en vlug mogelijk uit de EU verdwijnt, is gevaarlijk en nodeloos kwetsbaar.” Uiteraard moet een vertrek uit de EU niet sneller en vlugger worden geregeld dan verantwoord is. Maar bij een zorgvuldige afwikkeling is uittreding uit de EU, hoe complex ook, een redelijk, ja een beter alternatief. De huidige crisis heeft onmiskenbaar aangetoond dat de euro als eenheidsmunt van de EU de positie van de lidstaten steeds meer zal uithollen, terwijl de lasten in toenemende mate op de burgers worden afgewenteld. Kortom, uittreding uit de EU maakt niet nodeloos kwetsbaar en is principieel noodzakelijk. Vandaar dat het goed is om bij de komende Europese verkiezingen principieel van in-stemming af te zien.


Noten:

1) W. Visscher, ‘Europa’, in: Om Sions Wil, 7 maart 2014

2) Cursivering van mij. 3) Zie hiervoor: M. Segers, Reis naar het continent, Amsterdam 2013 (hierna te noemen: Segers)

4) Segers, p. 9

5) Zie hiervoor: Th. Baudet, De aanval op de natiestaat, Amsterdam 2012 (hierna te noemen: Baudet)

6) Baudet, p. 14

7) Baudet, p. 124 e.v.

8) H.J. van Berkum, ‘Ontsporing in Europees verband’, in: In het spoor, 33 e jrg., nr. 2/3, meinummer 2009, p. 103 (hierna te noemen: Van Berkum)

9) J. Huizinga, ‘Patriotisme en Nationalisme in de Europese geschiedenis tot het einde der negentiende eeuw’, in: Verzamelde Werken, dl. 4, Haarlem 1949, p. 504 (hierna te noemen: Huizinga)

10) J. van Oort, Jeruzalem en Babylon, Zoetermeer 1995, p. 129 e.v.

11) A. Augustinus, De Civitate Dei, boek 4, hoofdstuk 4 (hierna te noemen: Augustinus)

12) Augustinus, boek 4, hoofdstuk 15

13) J.C.P.A. van Laarhoven: ‘Kerk en nationale identiteit’, in: J.J.M. Valk (red), Nationale identiteit in Europees perspectief, Ambo-Baarn 1998, p. 79 e.v. (hierna te noemen: Van Laarhoven)

14) Huizinga, p. 510

15) Van Laarhoven, p. 83

16) Huizinga, p. 512

17) Van Berkum, p. 100

18) G. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het vaderland, Amsterdam 1875, p. 55 (hierna te noemen: Handboek)

19) Handboek, p. 67

20) G. Groen van Prinsterer, Wat dunkt u van het voorstel De Brauw?, dl. 2, Amsterdam 1867, p. 76

21) Van Laarhoven, p. 89

22) L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, deel 4, eerste helft, ’s-Gravenhage 1972, p. 364, 365

23) Segers, p. 26 en 27

24) Ik verwijs hiervoor naar het recent verschenen boek van J. Wanningen, Het Eurobedrog, Nijkerk 2014, p. 18 e.v. Dit onder dankzegging voor de ter kennisneming eerder toegezonden digitale versie van deze zeer informa tieve publicatie, al is het dat wij qua visie en woordkeus niet alles voor onze rekening kunnen nemen.

25) H. Klink, ‘Groen van Prinsterer en Europa’, in: Ecclesia, 93 e jrg., nr. 15 en 16, juli 2002

26) J. Huizinga, ‘Nederland’s Geestesmerk’, in: Verzamelde Werken, dl 7, Haarlem 1950, p. 312

27) A. van der Lem, Het Eeuwige verbeeld in een afgehaald bed, Amsterdam 1997, p. 183 en 195

28) Zie hiervoor: M. Segers, ‘Nederland moet zich verzoenen met haar geschiedenis’, in: Nieuwe Liefde, 3 e jrg., nr. 11, lente 2014

29) A.G. Harryvan en J. van der Harst, (red.), Verloren consensus, Amsterdam 2013, p. 35 (hierna te noemen: Harryvan en Van der Harst)

30) G. C. van Niftrik, ‘Christelijk en Historisch’, in: A.J. van Dulst (red): Herinneringen aan de Unie waarin wij ons thuis voelden, Barneveld 1980, p. 17 e.v.

31) M. ten Hooven en R. de Jong, Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie, Amsterdam 2008, p. 261

32) Den Vaderland Getrouwe…. Verkiezingsmanifest van het GPV, december 1962, p. 5 en 11

33) Harryvan en Van der Harst, p. 39

34) L. van der Waal, SGP/RPF/GPV in het Europese Parlement, zittingsperiode 1984-1989, Rotterdam 1988, p. 10

35) A.J. Verbrugh, Europese droom zonder norm of traditie, Apeldoorn 1994, p. 43. Hij verwijst hierbij naar: L. van der Waal, Een kleine fractie in een groot parlement, SGP/ GPV/RPF in de Europese politiek 1989-1994, Rotterdam 1994, p. 6

36) L. van der Waal e.a., Boodschap aan Europa, SGP-visie op de Europese Unie, Den Haag 2003, p. 51

37) Al eerder bleek dat het ‘opportunistisch realisme’ bepaald niet vreemd is aan zijn standpuntbepaling. Zijn pleidooi in: J.A. Schippers e.a., Op weg naar honderd jaar SGP, Gouda 2008, p. 101, om in navolging van Groen van Prinsterer uit tactische overwegingen de neutrale staat te aanvaarden, laat hierover geen misverstand bestaan. Het betoog van ds. Visscher raakt “de uitgangspunten van de partij en lijkt een breuk met hoe er jarenlang in staatkundig gereformeerde kring is getheoretiseerd”, aldus het Reformatorisch Dagblad op 24 oktober 2008.

38) Heel bijzonder is de zienswijze die het RD kenbaar maakt in het ‘Redactioneel Commentaar’ van 12 april 2014. De bezwaren tegen de Europese eenwording zijn legitiem, aldus het Commentaar. Er is veel af te dingen op een streven naar verdere Europese eenwording. Maar Brussel heeft in ethische opzicht ook nog een zekere remmende invloed. In ieder geval is het niet goed om zich totaal afzijdig te houden van bijvoorbeeld het Europese Parlement. Ook hier weer een opmerkelijk voorbeeld van het halfslachtige ‘opportunistische realisme’. Wie consequent aan zijn principiële bezwaren vasthoudt en met de nodige zorgvuldigheid staande houdt dat een uittreden uit de EU noodzakelijk is, wordt op hoge toon het zwijgen opgelegd: “Wie aan de kant blijft staan, zijn stem niet uitbrengt of geen afgevaardigde stuurt, verliest elk recht om kritische noten te kraken.” Nogmaals, dat is het ‘opportunistisch realisme ten voeten uit, halfslachtig en hooghartig: “De honden mogen blaffen, als ze maar met de karavaan meelopen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2014

In het spoor | 68 Pagina's

De Zuurdesem van het Eurogeloof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2014

In het spoor | 68 Pagina's