Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Frederik III van de Palts (1515-1576), Een Voedsterheer van de Kerk -13-

Bekijk het origineel

Frederik III van de Palts (1515-1576), Een Voedsterheer van de Kerk -13-

38 minuten leestijd

In deze laatste aflevering 1 over Frederik III van de Palts komen zijn laatste levensjaren aan de orde. Na de beschrijving van een opnieuw opvlammende strijd over het Avondmaal staan we nog stil bij de breuk met keurvorst August van Saksen (1526-1586) en de tevergeefse strijd ter verhindering van een nieuwe roomse keizer. Voordat we daarna zijn testament, toenemende ziekte en indrukwekkend sterfbed beschrijven, willen we hem ook nog kort in zijn huiselijk leven met zijn tweede vrouw en als vader voor zijn onderdanen tekenen.

Met enige weemoed sluit schrijver dezes met dit artikel en met een vertaling van enkele gouden levensregels voor zijn opvolger (zie pagina 31), waarnaar we de welwillende lezer hier graag nog verwijzen, de beschrijving van deze voedsterheer van Gods kerk af.

Ook nu is bijna alle informatie ontleend aan de oude biografie over Frederik III van F.A. Kluckhohn met de titel Friedrich der Fromme, Churfürst von der Pfalz, der Schützer der reformirten Kirche, 1559-1576 2 uit het jaar 1879 en aan die over Olevianus en Ursinus van Karl Sudhoff met de titel C. Olevianus und Z. Ursinus. Leben und ausgewählte Schriften 3 uit 1857.

Oplaaiende strijd over het Avondmaal

In de lente van 1567 kwamen Frederik, Christoph van Württemberg (1515-1568), Frederiks zwager markgraaf Karel van Baden (1529-1577) en landgraaf Willen IV van Hessen-Kassel (1532-1592) overeen dat de theologen elkaar op de kansel noch in geschrifte mochten verketteren over het punt van het Avondmaal. Hoewel hertog Christoph later weer stelde dat hij zijn theologen tegenover het zwinglianisme het zwijgen niet op wilde leggen, bleef het relatief lange tijd op het punt van het Avondmaal rustig. De gezamenlijke strijd tegen rome vroeg alle aandacht, terwijl in Heidelberg ook die om de tucht speelde.

Toch duurde de rust niet zo lang. Ursinus had in 1570 al tegen de Zwitserse reformator Heinrich Bullinger (1504-1575) gezegd dat het openbaar komen van de beide Paltse theologen Neuser (±1530-1576) en Sylvanus (†1572) als lasteraars van de Drie-eenheid door de Zuid-Duitse, lutherse theologen onder leiding van Jakob Andreä (1528-1590) wel misbruikt zou worden. Zij konden zich nu op hun profetische gaven beroemen. Immers onder anderen Andreä had de theologen uit de Palts in de discussie over de alomtegenwoordigheid van Christus naar Zijn menselijke natuur verweten dat hun leer de brug tot het mohammedanisme vormde en zij de almacht van Christus aanvielen. En jawel, in 1573 verklaarde Andreä in Memmingen openlijk van de kansel dat zij die de alomtegenwoordigheid van het lichaam van Christus niet leerden, ten diepste tot de gruwelleer van Mohammed vervielen. Vervolgens liet hij de desbetreffende preek drukken. Deze was van kanttekeningen voorzien waaruit duidelijk bleek wie er werden bedoeld. Dit ging velen te ver, zelfs zijn eigen landsvorst hertog Lodewijk de Vrome (Ludwig III, der Fromme; 1554-1593), die inmiddels zijn vader Christoph van Württemberg (1515-1568) was opgevolgd.

Verweergeschriften

Deze laster ervoer Frederik op zijn leeftijd als uiterst vermoeiend, maar hij kon en wilde die niet stilzwijgend voorbij laten gaan, zoals hij de keurvorst van Saksen deed weten 4 . Met verwijzing naar de overeenkomst met zijn vader eiste hij van Lodewijk de Vrome dat Andreä ter verantwoording zou worden geroepen. Maar tegelijk droeg hij zijn theologen op een korte belijdenis op te stellen over de Drie-eenheid, de naturen van Christus en het Avondmaal en de verwijten van Andreä te weerleggen. In 1574 verscheen daarop een verweerschrift: Bekenntnis der Theologen und Kirchendiener zu Heidelberg von dem einigen, wahren Gott in drei Personen…5 . Hierin wordt de gereformeerde leer over de Drie-eenheid en de persoon van Christus alsook het Avondmaal op buitengewoon heldere wijze uiteengezet. De tegenstanders wordt verweten dat zij met hun leer van de alomtegenwoordigheid van Christus naar Zijn menselijke natuur de pauselijke afgoderij maar al te zeer bevestigden. De schrijvers wisten zich volledig in het spoor van de oude Christelijke kerk en wilden geen ‘haar’ van de waarheid afwijken. De opsteller is waarschijnlijk Ursinus geweest; in elk geval heeft hij de grootste bijdrage geleverd. In 1575 komt Olevianus ook nog met een eenvoudig antwoord onder de titel: Dass es nicht wahr sei, wie etliche schreien, dass man in Heidelberg die Allmächtigkeit des Herrn Jesu Chrsti in Zweifel ziehe…6 . Dit was een in druk gegeven preek, die vanwege zijn op het volk gerichte taal niet naliet op velen grote invloed uit te oefenen. Landgraaf Willem IV van Hessen-Kassel probeerde alsnog tot een vereniging tussen gereformeerde en lutherse theologen te komen, maar in Heidelberg zag men alleen maar heil in een generale synode waarop de gereformeerden uit alle landen en de stenden van de Augsburgse Confessie vertegenwoordigd waren. Toch opperde Willem IV nog een voorstel tot vereniging in beperktere kring, dat echter op bezwaren van Frederik stuitte. Deze zag meer heil in een algemeen verbod om elkaar te verketteren, opdat de tijd zijn werk zou doen en de strijd vanzelf zou ophouden.

Ommezwaai van keurvorst August

De laatste hoop tot vereniging met de lutheranen vervloog helemaal in rook toen Saksen zich van Frederik afkeerde. Keurvorst August van Saksen had Frederik eerder op belangrijke momenten gesteund 7 , maar tegelijk duidelijk te kennen gegeven dat hij het niet eens was met de Heidelbergse leer en met Frederiks hulp ten aanzien van de vervolgde geloofsgenoten in het buitenland. Tussen zijn belangrijkste theologen (de school van Wittenberg) en politici en die van Heidelberg vond enige toenadering in godsdienstige en politieke overtuigingen plaats. Men koesterde de hoop dat de keurvorst zich na verloop van tijd zou onttrekken aan de streng lutherse invloeden, die niet het minst uitgingen van zijn fel lutherse vrouw Anna van Denemarken (1532-1585) en hun dochter Elizabeth (Elisabeth von Sachsen; 1552-1590), de vrouw van Frederiks zoon Johann Kasimir (1543-1592). Op de Rijksdag van Spiers van 1570 koos keurvorst August de zijde van Frederik als pleitbezorger voor de vervolgde gereformeerden in Frankrijk en de Nederlanden en leek hij zich tegen keizer Maximiliaan II (1527-1576) te keren. Helaas werd later duidelijk dat het hem meer om zijn eigen machtspositie ging dan om het heil van het protestantisme. Hij wilde de naam van machtigste lutherse vorst niet verliezen. Zijn theologen, die zelf een andere richting op wilden, dwong hij om de tegenstellingen tussen de lutheranen en de gereformeerden op papier te zetten. Zo nam de afkeer van de gereformeerde leer aan het Saksische hof te Dresden tot vreugde van zijn vrouw en dochter alleen maar toe.

In de lente van 1573 kwam het tot definitieve duidelijkheid. Keurvorst August maakte een reis naar het keizerlijke hof te Wenen om door middel van de keizer het voogdijschap te verkrijgen over de twee minderjarige zonen van Johan-Willem (Johann Wilhelm I von Sachsen-Weimar; 1530-1573) 8 in strijd met diens testament. Deze was inmiddels gestorven en zijn openlijke tegenstander geweest. Onmiskenbaar was keurvorst August uit op gebieds- en machtsvermeerdering zodat hij het zich niet kon permitteren om de keizer tegen de haren in te strijken. Dit hield een duidelijke afwending van het gereformeerde Heidelberg in en een toenadering tot de keizer, die onder sterke invloed van rome stond.

Breuk met Heidelberg

Tot een dramatisch dieptepunt kwam het als volgt. Toen Elizabeth, de vrouw van Johann Kasimir, zwanger was, eiste de keurvorst dat het kind luthers gedoopt zou worden. Johann Kasimir was dit echter niet van plan. Problemen met zijn machtige schoonvader dreigden, totdat de geboorte van een dood kindje deze verhoedde. Later werd Johann Kasimir door de keurvorst verweten dat men zijn dochter van haar lutherse geloof wilde afbrengen. Een lutherse hofprediker wees op de toenadering tussen de lutherse theologen van Wittenberg en die van Heidelberg, waarop de keurvorst op grond van bijeengeraapte vertrouwelijke brieven sprak van een samenzwering om de calvinistische leer in zijn land in te voeren. Hij koos nu de lijn van de gnesio-lutheranen (strenge lutheranen) en liet in 1574 vooraanstaande politici, die hem soms vele jaren trouw gediend hadden en veelal volgelingen van Melanchthon (philippisten) waren, als heimelijke calvinisten (crypto-calvinisten) gevangenzetten. Een van de leiders Georg Cracow (1525-1575) werd in 1575 dood in de kerker aangetroffen ten gevolge van marteling, terwijl de schoonzoon van Melanchthon Caspar Peucer (1525- 1602), die jarenlang de lijfarts van keurvorst August was geweest, twaalf jaar in de kerker moest zuchten voordat hij werd vrijgelaten. Hiermee was zowel de overwinning van de strenge lutheranen volledig als de breuk met Heidelberg zeker.

De nieuwe, roomse keizer

Het is duidelijk dat de roomse tegenstander deze ontwikkeling met grote vreugde aanzag. Ondanks brieven van Frederik ten gunste van de gevangengezette theologen en ter matiging van zijn calvinistenhaat liet keurvorst August zelfs zijn eigen schoonzoon Johann Kasimir geheel vallen. Hij zette de keizer tot strenge maatregelen aan toen Johann Kasimir zich in 1574 weer opmaakte om de Franse hugenoten te hulp te komen. De keizer wist zich nu zeker van de hulp van keurvorst August bij zijn voorbereidingen om zijn in Spanje opgevoede, goed roomse zoon Rudolf (1552-1612), die ook nog eens sympathie voor Spanje koesterde, tot zijn troonopvolger te laten kiezen. Frederik kwam alleen te staan bij de afwijzing van deze roomse kandidaat uit het Oostenrijkse huis van Habsburg. Zo werd Rudolf in de herfst van 1575 in Regensburg (Kurfürstentag/Wahltag) door de keurvorsten tot nieuwe keizer gekozen.

Het ging er nu om de door de roomse keurvorsten onderdrukte en verjaagde protestantse onderdanen te helpen en voor de protestanten zo gunstig mogelijke voorwaarden tegen de roomse contrareformatie te verkrijgen. Toen echter prins Willem van Oranje zijn huwelijk met de nicht van keurvorst August, Anna van Saksen (1544-1577), door vijf gereformeerde Leidse professoren voor ongeldig liet verklaren en de door Frederik opgevangen en als dochter beschouwde Charlotte von Bourbon (1546/47-1582) trouwde 9 , verbitterde dit de keurvorst August vanwege de schande voor zijn familie nog meer. Tijdens de verkiezing van de nieuwe keizer door de keurvorsten reageerde hij zijn verbittering af op Lodewijk (1539-1583), de oudste zoon van Frederik, die zijn vader vertegenwoordigde. Hij verweet Frederik het huwelijk van prins Willem tot oneer van zijn familie bevorderd te hebben en het huwelijk van zijn zoon met Elizabeth tot stand te hebben gebracht om hem en zijn land in buitenlandse aangelegenheden te verwikkelen. Zelfs wilde hij aanvankelijk met dr. Christoph von Ehem (1528-1592), de vertegenwoordiger van de Palts en een van de belangrijkste raadsheren van Frederik, niet vergaderen omdat deze met Cracow samengezworen zou hebben. Bijna alle voorstellen van de Palts ter verdere veiligstelling van de protestantse zaak vonden geen serieuze behandeling meer en bleven in elk geval zonder resultaat. Het punt van de onderdrukte protestanten, waarbij ook de lutherse partij groot belang had, werd op voorstel van keurvorst August naar de komende Rijksdag verschoven. En zo bleef wat deze zaken betreft de toestand zoals die was.

Turkenbelasting

We willen nog ingaan op wat zich rond de Rijksdag van Regensburg van 1576 afspeelde. Kort voor zijn dood leren we Frederik hier nog steeds als een voedsterheer van Gods kerk kennen, maar ook als een goed vader met het oog op het tijdelijke welzijn van zijn onderdanen. Overigens bleef hem het eerste duidelijk het zwaarste wegen. Keizer Maximiliaan had de Rijksdag vooral bijeengeroepen om financiële middelen in de strijd tegen de Turken te verkrijgen. De vertegenwoordigers van Frederik moesten de doorvoering van een ongekende verhoging van de belasting alleen accepteren als de andere wensen aangaande de godsdienst door de keizer werden ingewilligd. Met het oog op de dreiging van het Turkse gevaar lieten de andere protestantse vorsten langzamerhand de desbetreffende voorwaarden steeds meer vallen. Frederik had de onmogelijkheid beklemtoond om een dergelijke last de arme onderdanen op te leggen. Zij hadden immers al te lijden onder een slechte oogst en een algemene terugval van de handel. Om Frederik gunstiger te stemmen zond de keizer twee adviseurs met een brief naar Heidelberg, waardoor Frederik gelegenheid kreeg mondeling en schriftelijk zijn mening kenbaar te maken. Hij verklaarde mondeling tegenover de adviseurs ronduit “dat wij niet van plan zijn onze bijdrage te leveren, tenzij wij dan voor onze Heere en God ook iets hebben verkregen” 10 . Tegelijk maakte hij van de gelegenheid nog gebruik om in te gaan op onder andere de vervolging en verjaging van de protestantse onderdanen door de roomse overheden in Duitsland, die in strijd waren met de godsdienstvrede van Augsburg, en op de beëindiging van het ‘geistlicher Vorbehalt’ (geestelijke voorbehoud: de godsdienstvrede van Augsburg uit 1555 had de keuzevrijheid van de godsdienst beperkt tot wereldlijke vorsten en gold niet voor bisschoppen en abten die tot de vorstenstand behoorden en ook wereldlijke macht bezaten).

Tevens verontschuldigde hij zich in een antwoordschrijven (14 september 1576) dat hij vanwege zijn leeftijd zelf niet had kunnen komen, en wees hij de keizer nogmaals op zijn plicht om zich over de vervolgde Christenen te ontfermen: “zeer beleefd verzoekend aangezien Uwe Majesteit nu net als ik op een mooie leeftijd bent gekomen, dit leven echter vergankelijk is, dat u de zaken van uw God en de arme vervolgde Christenen met meer ernst dan tot nu toe ter harte wilt nemen. Des te meer zullen zij voor de welvaart en een lang leven van Uwe Majesteit tot God bidden en zonder twijfel zullen zij heel wat meer bereiken dan de paus met al zijn kardinalen en geschoren lieden.” 11

Onder druk van de naderende dood van de keizer werd onder voorbehoud met de belasting ingestemd, terwijl de eisen van de protestanten in een memorandum werden opgenomen. De keizer stierf op 12 oktober 1576, waarop ook officieel de Rijksdag werd beëindigd.

Gezondheid, huiselijk en politiek leven We schreven eerder dat Frederik in 1569 met de jonge

We schreven eerder dat Frederik in 1569 met de jonge weduwe van ‘de Grote Geus’ Hendrik van Brederode (1531-1568) Amalia van Nieuwenaar-Alpen (Amalia von Neuenahr; 1539-1602) in het huwelijk trad. 12 Zij wist de aanvankelijke antipathie van het Heidelbergse hof en van Frederiks familiekring tegen haar stijve, Hollandse omgeving en haar calvinisme door haar vriendelijkheid en dienstvaardigheid te overwinnen. Zij was een overtuigd calviniste en, hoewel veel jonger, paste zij in vele opzichten goed bij Frederik. Zij deelde niet alleen zijn godsdienstige overtuiging, maar ook zijn meeleven met de vervolgde geloofsgenoten in het buitenland. Niet zonder betekenis zal haar invloed op Frederiks buitenlandse politiek zijn geweest. Zij werd voor hem een trouwe verzorgster, terwijl hij dagelijks gevoelde ouder en gebrekkiger te worden. Het liefst gebruikte hij de maaltijd alleen met haar om zich afgezonderd van de drukte van het hofleven voor en na de maaltijd met gebed en morgenwijding te kunnen bezighouden.

Zo probeerde Frederik een stil en eenvoudig leven aan de zijde van zijn tweede vrouw te leiden. Zijn gezondheid dwong hem overigens ook daartoe. Vanaf ongeveer zijn vijfenvijftigste levensjaar begon hij problemen met de borst en de ademhaling te krijgen, die, zoals hij zelf eerlijk bekende, niet los te zien waren van zijn jeugdzonden en waarschijnlijk vooral aan buitensporig drinken te wijten waren. Een euvel van bijna alle vorsten uit die tijd. Hij sprak zelf van een “schwehren catarr” (een zware bronchitis), die hem zelfs na de Rijksdag van Spiers van 1570 dwong om maandenlang in plaats van op bed in een leunstoel te slapen. Nadat hij hiervan wat opgeknapt was, raakte hij een gevoel van zwakheid niet meer kwijt. Hij voelde zich sindsdien naar eigen zeggen lui en als een oude man (“faul und altfränkisch”), maar hij mocht zichzelf troosten dat hij “nu des te nader bij het gewenste vaderland” 13 mocht zijn gekomen. Toch liet hij niet na volop aan de politieke beraadslagingen deel te nemen, die vaak al ’s morgens vroeg begonnen. Hij hoorde de meningen van zijn adviseurs en nam zelf de beslissingen. Met de grootste vriendelijkheid ontving hij gezanten van vorstenhoven, maar ook boden uit Frankrijk en Nederland. Berichten ontving hij uit Italië en Engeland, kortom overal vandaan waar het Evangelie wortel geschoten had. Waar hij kon, hielp hij. Zijn invloed probeerde hij zo veel als mogelijk ten gunste van de vanwege het geloof vervolgden bij vorsten aan te wenden. Velen werden gastvrij ontvangen en vonden een voorlopig of blijvend toevluchtsoord, zoals we eerder verhaald hebben. 14 Enkele buitenlandse vluchtelingengemeenten bloeiden in zijn land onder zijn bescherming (o.a. Frankenthal 15 , Lambrecht, Schönau en Heidelberg). Groot aanzien had niet alleen in godsdienstige, maar ook in politieke zaken behalve Olevianus ook Petrus Datheen (ca. 1531-1588). Deze was door Frederik in 1569 tot zijn hofprediker benoemd en verrichtte tevens in geheime missies belangrijke diensten voor hem. 16

Een vader voor zijn onderdanen

Niet alleen een beschermheer van de vervolgden was Frederik, maar ook een echte ‘Landesvater’ (vader voor zijn onderdanen). Samen met zijn adviseurs schonk hij alle aandacht aan het onderwijs. 17 Hij zag goed in dat uit de jeugd kerk en staat gebouwd moesten worden. De universiteit van Heidelberg - en niet alleen de theologische faculteit - werd onder zijn invloed tot de beste universiteit van Duitsland en dat van antiroomse richting. Ook riep hij in 1555 het Collegium Sapientae in het leven, waar arme studenten gelegenheid kregen om een studie te volgen. Het ontwikkelde zich tot een instituut voor aanstaande predikanten. Het Paedagogium werd onder Frederik in ere hersteld en in 1565 verenigd met de Latijnse school zodat een degelijk instituut voor de klassieke vorming ontstond: het eerste gereformeerde gymnasium van die tijd. Tevens volgden ook op andere plaatsen gymnasia zoals in Neuhausen bij Worms, Amberg en Kreuznach. Een jaar voor zijn dood werd door hem in Seltz een proosdij tot een gereformeerde ridderacademie gemaakt, waar jonge adellijke per-sonen hun opleiding kregen als kweekschool voor hogere ambtenaren. Maar ook dacht Frederik aan de gewone man en werden er lagere scholen opgericht voor het eerste onderwijs en ter voorbereiding op het gymnasium. Alle scholen hadden allereerst de plicht voor een gereformeerde godsdienstige opvoeding zorg te dragen. Velen van dichtbij en veraf kwamen naar de hogeschool van Heidelberg; in de bloeitijd elk halfjaar bijna 200 nieuwe inschrijvingen. In 1575 18 werden bijvoorbeeld prins Maurits (1567- 1625), de vier zonen van Jan van Nassau (1536-1606), onder wie de Godvruchtige Willem Lodewijk (1560- 1620) 19 , en de vier graven Van den Bergh in Heidelberg aangemeld.

In 1564 stichtte Frederik het eerste weeshuis. Meer dergelijke inrichtingen ontstonden. Onder andere in Heidelberg een tehuis voor arme zieken uit de Palts, die daar een nuttig handwerk konden leren, maar ook voor armen buiten de Palts die een eerbaar beroep wilden leren. Veelal in (voormalige) kloosters werden tehuizen ingericht voor ouden van dagen die niet meer werken konden, alsook voor blinden, lammen, doofstommen en geesteszieken; verder een soort van ziekenhuizen voor lijders aan de pokken, de pest en andere langdurige ziekten.

Maar ook de gewone armen vergat Frederik niet.

Twee jaar voor zijn dood liet hij een verordening voor aalmoezen uitgaan. Hij moest vaststellen dat in deze dure tijden de aalmoezen de ware behoeftigen niet naar behoren bereikten, hun werden onttrokken of onvoldoende werden uitgedeeld. Het ambt van de armenzorg werd door de meeste gemeenten slecht of helemaal niet uitgeoefend, daarom moesten de gemeenten betrouwbare mannen aanstellen die de armen van het nodige voorzagen. Elke gemeente die dit goed uitvoerde, kon op zijn ondersteuning rekenen. Bedelarij was echter niet meer toegestaan en bedelbrieven mochten niet meer uitgegeven worden. Niemand mocht tot bedelaar worden opgevoed. Verder verbeterde hij door een verordening de

Verder verbeterde hij door een verordening de rechtspleging en versnelde hij de procesgang. Hij zorgde ook voor de veiligheid op straat en duldde geen roverij, zoals die in zijn tijd in Duitsland veelvuldig voorkwam. Hij probeerde de boeren te helpen door de vernielingen van de akkers vanwege een te grote wildstand tegen te gaan, wat bij boswachters en jagers niet altijd ondersteuning vond. Maar vooral probeerde hij de druk van de belastingen voor de gewone man te verzachten, die vanwege de door de oorlogen in Frankrijk en Nederland stokkende handel en slechte oogsten nauwelijks op te brengen waren. Overal betrachtte hij de grootste zuinigheid, niet het minst in zijn hofhouding. Het is te begrijpen dat deze vaderlijke zorg met liefde en vertrouwen van zijn onderdanen beantwoord werd. Hoewel niet iedereen zijn maatregelen - zeker die aangaande de zondag - kon waarderen, twijfelde niemand aan zijn oprechte en zuivere bedoelingen. Voor iedereen had hij een open oor. Elke onschuldige kon op zijn hulp en troost rekenen, maar schuldigen werden streng gestraft. Kortom, door genade mocht Frederik een schoolvoorbeeld zijn van een Christelijk vorst. Voor zijn zoon als opvolger liet hij als levensregels voor een goed Christelijk vorst gouden woorden na (zie hiervoor p. 31).

Geestelijk welzijn van zijn onderdanen

Dat Frederik niet alleen het tijdelijk welzijn van zijn onderdanen beoogde, behoeft geen nader bewijs. Dit bleek alleen al uit zijn grote zorg voor de bescherming en verbreiding van de gereformeerde leer alsook de invoering van gereformeerd onderwijs. We verwijzen slechts naar de Heidelbergse Catechismus. Maar ook de zondagsheiliging en de zondagsrust lagen hem na aan het hart opdat de oordelen Gods niet over zijn land en onderdanen zouden worden afgeroepen, maar ook opdat zij tot kennis van de waarheid mochten komen. Het zielenheil van zijn onderdanen woog hem zwaar. In overeenstemming met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis volgens de uitleg van onze vaderen 20 gaf Frederik het bevel dat iedereen die daartoe lichamelijk in staat was, zondags de kerkdienst(en) moest bezoeken. De politie moest daarbij eventueel worden ingeschakeld. Ook was het verboden tijdens de kerkdienst zich met zijn beroep bezig te houden, zich op de markt, nog minder in het café of op het wedstrijdterrein te bevinden. Vloeken, zweren, onmatig drinken en zwelgpartijen waren op straffe verboden. Paal en perk wilde hij stellen aan bovenmatige verkwisting en bandeloosheid bij bruiloften en andere festiviteiten. Ingetogen volksvermaken verhinderde hij niet, zelfs stond hij dans toe, hoewel hij er zelf geen voorstander van was, zoals we eerder gezien hebben 21 . Behalve aan de jacht nam hij graag samen met de burgers van Heidelberg deel aan schietwedstrijden, waarbij hij vaak won. 22

Devies en testament

Een zinspreuk die Frederik gebruikte, was: ‘Herr, nach deinem Willen’ (Heere, Uw wil geschiede). Dit devies geeft kernachtig zijn geestelijke gezindheid weer die vooral het einde van zijn leven kenmerkte. Frederik heeft zelfs op latere leeftijd een lied van vier strofen met elk tien regels gemaakt waarin aan het begin en het einde van elke strofe dit devies als refrein terugkeert. Het werd een kerklied, dat volgens Kluckhohn echter als lied niet hoog van niveau was. 23 Toen Frederik in de herfst van 1571 voor de eerste keer tamelijk lange tijd ziek was, wilde hij zijn laatste wilsbeschikkingen in een testament vastleggen en daartoe met zijn oudste zoon Lodewijk als vermoedelijke opvolger overleggen. Deze wilde geen dingen beloven die in strijd waren met zijn lutherse opvattingen, en probeerde daarom tijd te winnen. Na langer aandringen beloofde hij in de lente van het volgende jaar naar Heidelberg te zullen komen. Of het zover gekomen is, is niet bekend. In elk geval liet Frederik de zaak nog rusten in de hoop zijn zoon van de gereformeerde waarheid te overtuigen. Na een nieuwe, vergeefse poging in het begin van 1575 moest hij de vervulling van zijn hartenwens opgeven en werd het testament op 23 september 1575 officieel bij de notaris vastgelegd. Het is een bijzonder document waaruit blijkt dat het Frederik allereerst ging om de zuivere waarheid en daarmee om het zielenheil van zijn nageslacht. Het diende niet alleen om een strijd over de erfenis onder zijn kinderen te voorkomen en een goede verhouding onder zijn zonen veilig te stellen, maar ook tot verdediging van de waarheid zoals die in de Palts werd voorgestaan. Het eerste, lange artikel biedt een uitvoerige weergave van de gereformeerde belijdenis als een erfenis voor zijn kinderen en nageslacht. Vermaningen zijn er in dit testament te vinden aan zonen, adviseurs en de mannen van de universiteit en de kerk om aan de Catechismus en de kerkorde vast te houden en deze tot meerdere erkenning te brengen. Hij waarschuwt voor onrustige kerkdienaars die uit strijdlust, eergevoel of verkeerde ijver anderen veroordelen en over de gewetens van overheden en onderdanen willen heersen zoals in het roomse pausdom gebeurt. Zijn opvolgers dienen onwrikbaar vast te houden aan de ingevoerde kerkelijke tucht en aan de kerkorde, maar ook hun zorg te laten gaan over hoger en lager onderwijs, ziekenhuizen en andere inrichtingen. Tevens mogen de vervolgde geloofsgenoten uit het buitenland niet vergeten worden.

Inkomsten uit geestelijke goederen mogen niet voor wereldlijke doeleinden gebruikt worden. Verordeningen aangaande een Christelijke levenswandel, het huwelijk, de rechtspleging alsook de bezetting van staatsambten dienen nauwgezet uitgevoerd te worden. Geregeld wordt met inachtneming van het recht van de eerstgeboorte de verzorging van de jongere zoons, aan wie hij kleine landstreken in zelfstandig bestuur geeft en wie hij opdraagt in vrede met zijn opvolger te leven. Maar ook nu vergeet hij de onderdanen niet, want zij moeten allen hun onderdanen beschermen tegen een te grote belastingdruk, het ontaarde jagen van de vorsten en tegen de uitbuiting door Joden. Ten slotte wendt hij zich tot de aangele-genheden van het Rijk. De drie geestelijke keurvorsten dienen aan de vele afgodische misbruiken een eind te maken en een Christelijke reformatie in te voeren. De bisschoppen dienen de bezwaarlijke eed die hen tot gehoorzaamheid aan de paus verplicht, af te schaffen om zo een beter onderling vertrouwen onder de leden van het Rijk te verkrijgen. De wereldlijke keurvorsten worden dringend vermaand het wederzijdse wantrouwen onder de stenden naar vermogen uit de wereld te helpen.

Zwakheid

Al in 1575 voelde Frederik zich te zwak om nog een reis naar Amberg in de Opperpalts te maken om daar de reformatie zelf ter hand te nemen 24 en aansluitend aan de Rijksdag in Regensburg (1576) deel te nemen. Beide zaken vielen hem zwaar, want hoe graag hij zich ook van menig wereldlijke zaak terugtrok, het welzijn van de kerk ging hem toch nog al te zeer ter harte. De definitieve invoering van de zuivere leer in de Opperpalts en de bescherming ervan in internationaal opzicht wogen vanwege de uitgestorte liefde Gods in zijn hart zwaar bij hem. Als leider van de protestanten had hij ook graag de belangen van zijn vervolgde gereformeerde geloofsgenoten in Frankrijk en de Nederlanden voor de keizer Maximiliaan en de vorsten van Duitsland nog behartigd en hen te hulp gekomen. De lutheranen konden zich niet over hun dogmatische enghartigheid heen zetten, terwijl rome nu het genoegen smaakte het protestantse kamp gespleten te hebben. In deze situatie moest Frederik zich door zijn streng lutherse zoon Lodewijk laten vertegenwoordigen. Het is te begrijpen dat deze zich niet van harte voor de belangen van de gereformeerden inzette.

Aan het begin van de Rijksdag vaardigde de keizer een decreet uit dat Frederik de stichten Sinsheim en Neuhausen 25 terug moest geven. Zo werd Frederik op de avond van zijn leven nog bedreigd, maar God greep in en de keizer stierf op de tweede dag na de uitvaardiging van het decreet. Frederik lag vanwege het vasthouden van vocht (oedeem) en duizeligheid ernstig ziek op bed toen hij het overlijdensbericht van de keizer hoorde. In het gevoel dat ook zijn einde naderde, sprak hij de volgende woorden, waaruit zijn vaste geloof en het hartelijk meeleven met Gods kerk blijken:

Ook ik heb genoeg van het leven en zou graag zeggen; ‘Heere, laat nu Uw dienstknecht gaan in vrede, wanneer ik alleen nog vooraf de nieuwe keizer heb gesproken en mijn keurprins Lodewijk nog eenmaal voor mijn einde heb gezien om met hem over de toestand van de Christelijke republiek te spreken.26

Beide zaken waren hem echter niet vergund. De nieuwe keizer heeft hij niet meer ontmoet en zoon Lodewijk meed zijn vader in de angst dat deze hem beloften zou doen afleggen die hij met zijn lutherse geweten niet kon overeenkomen. Des te meer overlegde Frederik over de kerkelijke omstandigheden met zijn geestelijke wapendrager prins Johann Kasimir. Eerder had hij tegenover twee adviseurs over zijn kleinzoon Frederik, die als zoon van Lodewijk naar hem vernoemd was, het volgende met een profetische blik gezegd: “Mijn Lodewijk doet het niet, zal echter geen grote vervolger worden, doordat hij verder vroom en van natuur goedig is; maar mijn Frederik, die zal het doen.” 27 Hiermee doelde hij op de voortzetting en handhaving van de zuiver gereformeerde godsdienst. Bekend uit deze zin zijn de woorden: Lutz will’s nicht tun, Fritz wird’s tun. Deze zoon van Lodewijk, Frederik (1574-1610), is door Johann Kasimir als voogd opgevoed en gereformeerd geworden. Hij werd Frederik IV van de Palts. Wat de vervolging van Lodewijk betreft, is Frederik toch wel wat te optimistisch geweest. Deze heeft helaas in zijn gebied (onder andere Heidelberg met de universiteit) op rigoureuze wijze de lutherse leer weer ingevoerd en vele gereformeerden verdreven. Sommigen zochten een toevlucht bij Johann Kasimir, die het werk van zijn vader voortzette en een alternatieve hogeschool stichtte in Neustadt an der Haardt (tegenwoordig Neustadt an der Weinstraße).

Op 21 oktober 1576 nam Frederik nog deel aan schietwedstrijden en woonde hij een preek bij. Maar aan de avond van de dag voelde hij zich niet goed en volgde er een onrustige nacht. Hij verliet de volgende dag wel het bed, maar niet zijn kamer. Zijn voeten zwollen op, hij haalde moeilijk adem en had zware hartkloppingen. Op 23 oktober liet hij zijn hofprediker Daniel Tossanus (Toussain, Toussaint; 1541- 1602) komen en zei tegen hem:

Mijn eigen lijfartsen heb ik (…) weliswaar bij de hand, maar u als mijn zielenarts heb ik ook laten roepen omdat ik op dit moment zielenmedicijn hoognodig heb daar mijn krachten mij verlaten en ik de doodsslaap in mij voel. Ik heb wat mij betreft lang genoeg geleefd, want ik zie dat alle goede adviezen weinig gewaardeerd worden. Mijn heer, keizer Maximiliaan II, heb ik vaak vermaand, ook hem de Bijbel in de Spaanse taal gegeven, toen Zijne Majesteit bij mij in Wiesloch was. 28 Ik heb hem vaak geschreven te bedenken dat wij later eens voor God rekenschap moeten afleggen. Mocht het God behagen dat ik ook nu mijn heer [namelijk, de nieuwe keizer Rudolf II; PHoptH] zou kunnen spreken, dan had ik de hoop nog iets vruchtbaars te bewerkstelligen. Het doet mij ook van harte leed dat men nog vooral in en onder het brood het lichaam van Christus ziet en ons zielenheil en welvaart daarvan afhankelijk wil maken, terwijl toch de gehele Heilige Schrift ons aangezicht naar de hemel richt. Wat mij aanbelangt, ik weet zeker dat het vergankelijke vergaan en sterven moet, maar dat Christus ons weer tot Zijn heerlijkheid zal opwekken en onze lichamen aan Zijn onvergankelijke lichaam gelijkvormig zal maken.29

Zijn sterfbed

Op 24 oktober kwam er bij het oedeem wondroos. De volgende ochtend om zes uur werd ds. Tossanus weer geroepen. Deze trof aan het bed van de stervende zijn vrouw en zijn artsen aan. Wanneer zijn lichaam het toeliet, liet Frederik zich gedurende de gehele dag gedeelten uit Gods Woord voorlezen. Hij mocht een grote vreugde in het geloof ten toon spreiden en sprak van de rijke troost die hij uit de gelezen gedeelten ervoer. Hij roemde daarbij de onpeilbare genade Gods voor zo’n arme zondaar als hij was en getuigde van zijn volkomen vertrouwen op Zijn genade in Christus. Hij sprak ook zijn dankbaarheid uit dat hij niet zijn heil in de hostie moest zoeken en dat zijn onderdanen alleen op Christus werden gewezen. Verheugd was hij ook toen zijn zoon Johann Kasimir hem gunstige berichten kon geven over de vervolgde geloofsgenoten in de Nederlanden. Voortdurend was hij bezig met Gods Woord of liet hij zich gedeelten daaruit verklaren. De omstanders waren getuige van zijn bijzondere vreugde bij de overdenking van de woorden uit 1 Timótheüs 1 vers 15: Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.

Zo brak de 26 e oktober aan. Zijn krachten verdwenen nu snel en eten kon hij bijna niet meer. Zijn eten was nu uitsluitend het gebed en het psalmboek. Hij hief de lofzang van Simeon aan: “Herr, nun lässest Du Deinen Diener in Frieden fahren” (O Heere, nu laat Gij Uw dienstknecht gaan in vrede). Hij troostte meer de omstanders dan de omstanders hem. In de volle zekerheid van het geloof en verzoend met zijn dood sprak hij nog de volgende woorden, waaruit tevens blijkt hoe hij een bidder voor de kerk mocht zijn geweest:

Ik heb lang genoeg voor de kerk geleefd, nu word ik tot een beter leven geroepen. Ik heb mijn uiterste best voor de kerk gedaan, echter niet veel tot stand gebracht. God de Almachtige zal haar niet als wees achterlaten. Niet vruchteloos zullen mijn gebeden en tranen zijn die ik vaak in dit vertrek op mijn knieën voor mijn opvolger en de kerk tot God heb opgezonden. Ik ben genoeg door het gebed van de vrome Christenen opgehouden. Het is tijd dat ik mijn leven eindig en tot mijn Heiland in de ware rust verzameld word.” 30

Hij lag op zijn uiterste toen zijn vrouw hem nog vroeg of hij de woorden verstond en zelf kon bevestigen die ds. Tossanus hem had toegesproken. En met inspanning van zijn laatste krachten sprak hij zijn laatste woorden uit: “Ja, freilich!” 31 (Ja, inderdaad!). Zacht en vredig ontsliep hij tussen 4 en 5 uur in de middag in de aanwezigheid van zijn echtgenote, zijn zoon Johann Kasimir en de voornaamste adviseurs.

Waardering

Een grote in Gods kerk was ingezameld. Een echte bidder voor land, volk en kerk, die echter niet boven zijn zondaar zijn kon uitkomen en klein in zich zelf was gebleven, zoals op zijn sterfbed bleek. Zijn betekenis voor de kerke Gods is door Gods genade groot geweest zoals we in deze artikelen hebben kunnen vaststellen. We hebben aan hem als middellijke oorzaak de Heidelbergse Catechismus te danken, maar ook een universiteit die naast Genève uitgroeide tot een internationaal (verdedigings)centrum van de gereformeerde leer. Niet alleen voor zijn eigen land mocht hij een voedsterheer van de kerk zijn, maar ook voor zijn vervolgde geloofsgenoten in Frankrijk en de Nederlanden. Hiervoor heeft hij goed en bloed (zijn eigen zoon) overgehad. Maar ook de onderdanen in de Palts beschouwden hem als een echte ‘Landesvater’, die zowel hun tijdelijk als hun geestelijk welzijn met ingespannen krachten zocht. Daar waren het schoolonderwijs en de ziekenhuizen alsook de Heidelbergse Catechismus de klaarblijkelijke bewijzen van. Juist, omdat hij zowel het een als het ander trachtte te verwerkelijken mocht hij veel respect en liefde in eigen land verwerven. Toch hield de Heere hem vanwege de grote tegenstand die hij gedurig moest ervaren, laag bij de grond, opdat Hij alleen de eer van een en ander zou wegdragen. Een verzoening met de lutheranen over het Avondmaal alsook de reformatie in de Oberpalts mislukten, eveneens een gezamenlijk optreden tegen rome en haar contrareformatie, terwijl zijn eigen oudste zoon veel van zijn werk in Heidelberg kort na zijn overlijden tenietdeed. Wat we zo menigmaal in de (kerk)geschiedenis kunnen zien, is hier ook vast te stellen. De Heere geeft Zijn eer aan geen ander, noch Zijn lof den gesneden beelden (Jes. 42:8). Toch mag Frederik III van de Palts een lichtend voorbeeld zijn voor elke vorst en politicus hoe men als overheidspersoon zijn Goddelijke ambt heeft te beschouwen. Niet alleen een handhaver van de tweede Tafel van Gods Wet, maar ook of wellicht eerst en vooral van de eerste Tafel. Kortom, een custos utriusque tabulae (beschermer van beide tafelen der Wet).

Betekenis voor het heden

Zijn grote betekenis voor het heden ligt hierin ook verklaard. Geen enkele Christenpoliticus, en zeker geen enkele SGP’er, kan meer zeggen dat het onmogelijk is om artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin hetzelfde wat Frederik voorstond, zo helder naar de Schriften wordt omschreven, daadwerkelijk praktisch gestalte te geven. Met alle gebrek is dat keurvorst Frederik toch wel in zijn keurvorstendom voor een groot deel gelukt. Moeilijker en onmogelijker bij de uitvoering ervan dan Frederik III kan geen politicus het bijna krijgen. Een beroep op de zwakheid der tijden of op een ideaal dat in deze bedeling niet te verwerkelijken zou zijn, om vervolgens de inhoud van dit artikel te laten varen, is er bij keurvorst Frederik aangaande zijn Bijbelse plicht echt niet te vinden. Maar welk een troost ligt er dan toch ook in een bestudering van het leven en regeringsbeleid van deze voedsterheer van Gods kerk voor iedereen die in biddend opzien op het politieke vlak in zijn voetsporen tracht te lopen.

Met Luther te Worms mocht Frederik op het meest cruciale moment van zijn leven ervaren dat een machtige Held hem terzijde stond. Maar ook in zijn eerdere en latere leven heeft hij menigmaal ervaren dat ondanks alle tegenstand van eigen familie, vrouw, kinderen, onderdanen, medevorsten en keizer in het houden van Gods geboden groot loon ligt (Psalm 19:12). En wij twijfelen er niet aan dat dit de ervaring van elke politicus zal worden die in oprechtheid ondanks zijn fouten en tekortkomingen de eer van de Heere zoekt in zijn Goddelijke ambt als politicus in overeenstemming met artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Frederik kon op zijn sterfbed zeggen dat hij zijn uiterste best gedaan had om het goede voor Gods kerk te zoeken en hoewel hij meende niet veel tot stand gebracht te hebben, twijfelen we er ook niet aan dat hij mag behoren tot de rechtvaardigen tot wie bij de hemelpoort ondanks hun zonden en tekortkomingen, die Frederik zonder meer als persoon en politicus ook heeft gehad, is gezegd: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven enz. (Matth. 25:34, 35). En hij zal vol verwondering met die rechtvaardigen gevraagd hebben: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven? (vers 37). En met oneindig grotere verwondering heeft deze keurvorst het antwoord vernomen uit de mond van de Koning der koningen en Keizer der keizers Zelf: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan (vers 40).

Noten:

1) De eerste 12 artikelen zijn te vinden in het oktobernummer (nr. 4, p. 211-219), het decembernummer (nr. 5, p. 236-247) van 2012, het februarinummer (nr. 1, p. 27- 37), het meinummer (nr. 2, p. 79-91), het julinummer (nr. 3, p. 120-130), het decembernummer (nr. 5, p. 241- 255) van 2013, het februarinummer (nr. 1, p. 30-41), het julinummer (nr. 3, p. 135-145), het decembernummer van 2014 (nr. 5, p. 258-277), het februarinummer (nr. 1, p. 9-21), het julinummer (nr. 3, p. 133-149) en het oktobernummer van 2015 (nr. 4, p. 243-256) van In het spoor.

2) K. Sudhoff, C. Olevianus und Z. Ursinus. Leben und ausgewählte Schriften, Elberfeld 1857, 644 pagina’s (hierna te noemen: Sudhoff). Ik maak hier gebruik van een reprint.

3) F.A. Kluckhohn, Friedrich der Fromme, Churfürst von der Pfalz, der Schützer der reformirten Kirche, 1559- 1576, Nördlingen 1879, 478 pagina’s (hierna te noemen: Kluckhohn). Ook hier maak ik gebruik van een reprint. 4) Kluckhohn, p. 397

5) Bekanntnuß Der Theologen vnnd Kirchendiener zu Heidelberg, von Dem einigen waren Gott in dreyen Personen, Den zwoen Naturen inn der einigen Person Christi, Dem heiligen Abendmal vnsers Herrn Jesu Christi, Sampt angehengtem beweiß, daß auß ihrer Lehre, keine verleugnung der waren Gottheit Christi, folge, wie sie von etlichen fälschlich außgeschrien werden. Psalm 109. Mit Churfürstlicher Pfalzbegnadung vnnd Freyheit. Heidelberg 1574, 173 pagina’s

6) C. Olevianus, Das es nicht war sey, (wie etliche schreyen) Daß man in der Kirchen zu Heidelberg die Almächtigkeit deß HERREN Jesu Christi in zweiffel ziehe: Oder von den Worten deß heiligen Abendmals und ihrem rechten verstandt, abweiche. Geprediget zu Heidelberg durch Casparum Oleuianum 1575. Gedruckt in der Churfürstlichen Statt Heidelberg, durch Johann Maier. Anno 1575. [46 pagina’s]

7) Bijvoorbeeld ten tijde van de Rijksdag te Augsburg. Zie het decembernummer van 2014 van In het spoor, vooral p. 271-272 en p. 274-275

8) Zie over hem het julinummer van 2015 van In het spoor, vooral p. 138-139 en 140-141

9) Zie hierover eveneens het julinummer van 2015 van In het spoor, p. 147

10) A. Kluckhohn, Briefe Friedrich des Frommen Kurfürsten von der Pfalz mit verwandten Schriftstücken, zweiter Band, zweite Hälfte (1572-1576), Braunschweig 1872, p. 1004 (hierna te noemen: Kluckhohn, Briefe II,2). De vertaling van dit citaat is van mijn hand. Dit geldt ook voor alle verdere citaten in dit artikel die uit het Duits vertaald zijn.

11) Kluckhohn, Briefe II,2, p. 1003

12) Zie het februarinummer van 2015 van In het spoor, p. 13

13) A. Kluckhohn, Briefe Friedrich des Frommen Kurfürsten von der Pfalz mit verwandten Schriftstücken, zweiter Band, erste Hälfte (1567-1572), Braunschweig 1870, p. 410. Ook de beide vorige aanhalingen zijn op deze pagina in een brief van 18 januari 1570 te vinden.

14) Zie het julinummer van 2015 van In het spoor, p. 147- 148

15) Zie het decembernummer van 2012 van In het spoor, p. 240-241

16) Zie over hem het julinummer van 2015 van In het spoor, p. 147-148, en de vorige noot.

17) We schreven hier eerder al iets over in het decembernummer van 2012 van In het spoor, p. 241

18) Kluckhohn noemt het jaar 1576, Kluckhohn, p. 436, maar prof Van Deursen in zijn biografie over Maurits min of meer 1575. Wij houden hier Van Deursen aan. Zie: A. Th. van Deursen, Maurits van Nassau, 1567- 1625. De winnaar die faalde, Amsterdam 2000, p. 14. Dr. Wagenaar schrijft in zijn biografie over graaf Willem Lodewijk: ‘doch in 1576 gingen negen kleinzonen van Juliana van Stolberg te Heidelberg school. Willem Lodewijk was er met zijn op hem volgende broeders Johan, George en Filips, en zijn neef Maurits van Oranje. Ook had Willem, Graaf van den Berg, zijne vier wakkere zonen Frederik, Herman, Oswald en Lodewijk aan heer Eheim’s goede zorgen toevertrouwd.” Zie: L.H. Wagenaar, Het Leven van Graaf Willem Lodewijk. Een Vader des Vaderlands,”Uz Heit”, Amsterdam, zonder jaar, p. 7. Dit sluit niet uit dat Prins Maurits in de zomer van 1575 waarschijnlijk is ingeschreven.

19) Zie over deze Godvruchtige vorst de artikelen van mijn hand in dit blad: Graaf Willem Lodewijk (1560-1620): een voedsterheer van de kerk -1- , in: In het spoor, nr. 6, 2009, p. 220-230; aflevering 2 in: nr. 1, 2010, p. 22-33 en aflevering 3 in: nr. 4, 2010, p. 184-196

20) Bijvoorbeeld ds. W. Teellinck en ds. F. Ridderus. Zie: P.H. op ’t Hof en M. van Manen, ‘Artikel 36 en het conceptprogram’, in: In het spoor, nr. 4, 1989, p. 62. Zie ook: W. Teellinck, ‘Dwingen tot gebruik van genademiddelen: een overheidstaak!’, in: In het spoor, nr. 3, 1999, p. 14-19

21) Zie het februarinummer van 2015 van In het spoor, p. 10

22) Kluckhohn, p. 440 en 449

23) Kluckhohn, p. 444

24) Zie over de hervormingspogingen in de Opperpalts en hun afloop het februarinummer van 2015 van In het spoor, p. 14-19

25) Over deze adellijke stichten schreven we eerder in het oktobernummer van 2012, p. 215-216, in het julinummer van 2013, p. 122-123 en in het decembernummer van 2014, p. 261-262, 269

26) Geciteerd bij: Sudhoff, p. 387

27) Geciteerd bij Kluckhohn, p. 450. Zie ook: Sudhoff, p. 387

28) Zie het julinummer van 2015 van In het spoor, p. 141, 142

29) Geciteerd bij: Sudhoff, p. 387

30) Geciteerd bij: Sudhoff, p. 388. Kluckhohn, p. 450, dateert dit op 23 oktober. 31) Geciteerd bij: Sudhoff, p. 389

31) Geciteerd bij: Sudhoff, p. 389


Gouden leefregels voor een vorst

De Godvruchtige keurvorst van de Palts Frederik de Derde (1515-1576) heeft voor zijn zoon Lodewijk (zie afbeelding onder) als zijn opvolger enkele leefregels opgesteld. In overeenstemming met zijn eigen levenshouding beveelt hij hem allereerst aan om de vreze des Heeren in al zijn doen en laten te zoeken. Maar ook laat hij niet na om hem vele wijze natuurlijke levenslessen voor zijn Goddelijke ambt als toekomstig regerend vorst mee te geven. Duidelijk komt in het begin ook het devies van Frederik ‘Herr, nach deinem Willen’ (Heere, Uw wil geschiede!) naar voren.

Indrukwekkende en behartigenswaardige adviezen, die met recht gouden leefregels genoemd kunnen worden en die overigens grotendeels niet alleen voor vorsten behartigenswaardig zijn! We achten deze regels dermate van belang dat ze hieronder in een vertaling van mijn hand volgen. De oorspronkelijke tekst is in het Latijn, maar die hebben we niet tot onze beschikking. Daarom zetten we hier de vertaling uit het Duits over van Friedrich August Kluckhohn, zoals die in zijn biografie over deze keurvorst is te vinden.

Drs. P.H. op ’t Hof

Leefregels

Frederik III: “Bekommer je, mijn lieve zoon, vooral om de liefde tot God in het hart en bid tot Hem ijverig vroeg en laat. Laat al je doen met de Heere beginnen. Ben je voorspoedig, dank Hem ervoor; neem bij tegenspoed je toevlucht tot Hem en wees dit altijd indachtig dat zowel voor- als tegenspoed van Zijn wil afhangt en dat geen van beide blijvend zijn. Belijd je zondaar zijn en houd met je hele hart eraan vast dat Jezus Christus, Gods Zoon, door Zijn dood jou verlost heeft. Wacht je ervoor dat je hieraan ooit twijfelt, maar houd, zolang je leeft, aan dit geloof volhardend vast, dan zal ook Hij van Zijn zijde jou onder de schare van de uitverkorenen tellen en bij Zijn hemelse Vader voor jou bidden. Vlied de hoogmoed, bewaar ten zeerste je waardigheid, bemin de waarheid en houd je belofte, zelfs met gevaar van je leven en vermogen; door de leugen echter, hetzij in ernst, hetzij voor de grap, maak je jezelf tot zoon van de duivel, die de vader der leugen is. Bewaar de zedigheid in woorden, werken en gezindheid. Verleid niet de vrouw of kinderen van een ander. Begin niet lichtvaardig een gevecht met iemand; wanneer echter de vaandels opgestoken zijn, strijd dan dapper en pas ervoor op dat je niet vlucht, want het is beter dapper strijdend de dood te zoeken dan door een schandelijke vlucht zich te willen redden.

Wees geen verkwister, maar ook niet aanstootgevend gierig. Betoon je in eerbare zaken vrijgevig. Verklein de roem van een ander niet en vergeet nooit dat ook jij het treurige lot van de mensen onderworpen bent. Mijd in zaken elk bedrog, dat duurt het langst; maar probeer de gezindheid en natuur van de mensen te kennen; wees goed tegenover goeden. Hoed je voor intriganten en spreek zeer voorzichtig met hen. Wees barmhartig voor de armen. Heb geen plezier in de omgang met vleiers, godslasteraars en grappenmakers. Bemin diegenen die jouw fouten verbeteren en jou trouwe raad geven. Houd de getrouwe kerk- en andere dienaren in ere en beloon, zoveel je kunt, hun ijverige diensten, probeer de kwaden echter te gelegener tijd te verwijderen. Houd de schande van een ander verborgen; wanneer je echter op de troon (ten gerichte) zit, hoed je er dan voor dat de misdaden van de goddelozen on gestraft blijven. Sla de armen met vaderlijke liefde om je onderdanen en laat op geen enkele wijze toe dat zij verdrukt worden; want onrechtvaardig goed zag ik vaak wegvloeien. Ontferm je over de rechtschapene en als hij eens uit onwetendheid mocht falen, herinner hem er vriendelijk aan. Mijd de drankzucht, waaruit, zoals Paulus daaraan herinnert, een bandeloos leven voortkomt.”

-Bron: F.A. Kluckhohn, Friedrich der Fromme, Churfürst von der Pfalz, der Schützer der reformirten Kirche, 1559-1576, Nördlingen 1879, p. 442, 443 (vertaald)-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2016

In het spoor | 72 Pagina's

Frederik III van de Palts (1515-1576), Een Voedsterheer van de Kerk -13-

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2016

In het spoor | 72 Pagina's