Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien. Openbaring 5:4

Wat zou het groot zijn als wij te midden van alles de plaats in mochten nemen die Johannes hier mocht innemen. Hij weende zeer over het feit dat niemand waardig gevonden was om het boek te openen dat hij zag in de rechterhand des Vaders en dat vanbinnen en vanbuiten beschreven en met zeven zegelen verzegeld was.

Johannes kreeg dit te zien op Patmos. Losgerukt van zijn geliefde gemeente Éfeze, had de Heere hem daar een plaats gegeven. Dat is ingrijpend geweest. Patmos was niet zo’n aangename plaats, het was een ballingsoord. Daar werden mensen naartoe gezonden die uit de maatschappij verbannen werden zoals moordenaars, overspelers en dieven. Daar zat Johannes tussen! Waarom was hij naar Patmos verbannen? Dat leest u in het eerste hoofdstuk van Openbaring: Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en medegenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was in het eiland genaamd Patmos, om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus (Openb. 1:9). Dat was zijn misdaad. Aangrijpend!

Waarom had God die Godsgezant nu daar een plaats gegeven? Denkt u niet dat dit ook voor hemzelf een raadsel geweest zal zijn? Op zo’n hoge leeftijd en dan daar terechtgekomen.

In het eerste hoofdstuk van Openbaring lezen wij ook hoe hij in den geest was op den dag des Heeren (Openb. 1:10). Daar was geen kerk, geen samenkomst en gemeente. Daar zat die man, alleen. Toch nam hij op den dag des Heeren wel de middelen waar. En daar in de afzondering kwam de Heere Zelf over. Een onvergetelijk ogenblik! Johannes was toch niet verlaten. De Heere had zijn weg bepaald.

Johannes kreeg toen van Christus de opdracht om brieven te schrijven. De zeven brieven aan de zeven gemeenten, zoals deze te lezen zijn in het tweede en derde hoofdstuk van Openbaring. Die gemeenten hadden allemaal hun zonden en ongerechtigheden. Ook zijn eigen gemeente Éfeze. Door de Heilige Geest gedreven moest hij een brief richten aan onder meer de engel, de voorganger, van de gemeente waaraan hij zo nauw verbonden was. Hoe ingrijpend moet dat voor hem geweest zijn.

Na het schrijven van deze brieven nam de Heere hem in de geest een ogenblik op en mocht hij boven alles uitzien. Dit is beschreven in hoofdstuk 4. Voordat hij de komende oordelen moest optekenen, gaf de Heere hem eerst nog een troostgezicht: Na dezen zag ik, en zie, een deur was geopend in den hemel; en de eerste stem die ik gehoord had, als van een bazuin met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen hetgeen na dezen geschieden moet. En terstond werd ik in den geest (Openb. 4:1-2a).

Er wordt hier gesproken over een deur die geopend was. Die deur was dus eerst gesloten geweest. Door de opening van die deur zag Johannes een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon (Openb. 4:2b). Rondom die troon zag hij de regenboog. Die op die troon zat, was in het aanzien den steen jaspis en sardis gelijk. Johannes kreeg hier dus een uitnemend gezicht van Gods heerlijkheid en majesteit.

Vervolgens lezen we in het eerste vers van hoofdstuk 5 dat Johannes in de rechterhand van Hem Die op de troon zat en zit, een boek zag. Dat boek was vanbinnen en vanbuiten beschreven en verzegeld met zeven zegelen. U moet hier vanzelf denken aan een boekrol die vanbinnen en vanbuiten beschreven is. Maar de inhoud kon niet gelezen worden, omdat de boekrol verzegeld was.

Over welk boek gaat het hier? Is dat het Woord van God? Nee, dat was toen nog niet afgerond. De canon van de Schrift moest deze laatste woorden nog ontvangen. Onze kanttekenaren zeggen dat het is “het boek der regering Gods over Zijn gemeente, en Zijner oordelen tegen de vijanden derzelve”. Onze vaderen zeggen dus dat het boek in de rechterhand Gods ziet op Gods raadsbesluiten en op de volvoering daarvan. Wat in dat boek staat, is van de Heere Zelf. De Heere heeft geen raadsman van node gehad. Hijzelf is de Raadsman.

Het boek is gesloten met zeven zegelen. Zeven ziet op de volheid van die zegels. En een zegel houdt in dat een onbevoegde die boekrol niet mag en ook niet kan openen. Verzegeld duidt ook aan dat niemand zal kunnen veranderen wat in dat boek geschreven staat. Wat daarin staat, is vast en zeker.

Wat betekent dit alles nu voor de tijd waarin wij leven? Ik wil dat trachten duidelijk te maken, waarbij u zelf de toepassing mag maken. Laten we beginnen met ons persoonlijk leven. Als we kijken naar Johannes op Patmos, wat zullen de raadsels veel geweest zijn. Waarom heeft de Heere het zo bestuurd en waarom moet het zo gaan? Hoe vaak hoort u die vragen niet, die waaromvragen. Dat zijn de vragen die leven in het hart van ieder mens. Waarom moest dit gebeuren? En waarom dat? Al die vragen borrelen op uit ons verdorven en dwaze hart. Johannes had ook zijn vragen, maar hij ziet dat dit boek verzegeld is. Hij kan het niet openen. Johannes heeft moeten beleven dat hij onbevoegd was om daar in te dringen. Dat is een les: niet in te dringen in de verborgenheden Gods! God God laten, zei een oude knecht, daar heeft Gods volk een leven lang een les aan. Daar komen ze hier op aarde nooit mee klaar.

Johannes zag vervolgens dat er een sterken engel kwam die met een grote stem uitriep en vroeg: Wie is waardig het boek te openen en zijn zegelen open te breken? Hij vroeg niet: ‘Wie is bekwaam’ of ‘wie is gewillig?’ Maar hij vroeg: ‘Wie is nu waardig dat boek te openen en zijn zegelen open te breken?’ Dus het gaat over de waardigheid. De Heere liet Johannes zien waarom dat boek niet geopend kon worden. Er was een oorzaak waarom dit boek gesloten bleef. Wat was die oorzaak? De zonde en ongerechtigheid.

We lezen dan dat Johannes zeer ging wenen, daar er niemand was èn in de hemel èn op de aarde èn onder de aarde die waardig werd bevonden om dat boek te openen. Het is eigenlijk net of we Johannes hier tegenkomen in de gestalte van een mens die in zijn ongeluk loopt en niet weet dat er een Borg en Middelaar is. Die niet weet dat er Eén is Die het zou kunnen. Johannes, een oude man van negentig jaar, een man die met een Drie-enig God verzoend was, die zien we hier weer in de gestalte of stand van een die in de bekommering over de wereld gaat. Johannes, u weet toch dat er Eén gekomen is? Johannes weet het niet. Er was niemand die het boek kon openen; Christus was in deze omstandigheden voor hem verborgen.

En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien. Waarom weende Johannes zozeer? Omdat hij zo graag wilde dat dit boek geopend werd? Nee, Johannes weende om de oorzaak waarom dit boek gesloten moest blijven. Hij weende over de zonden en ongerechtigheden die ten hemel schreiend waren, over de gruwelen van Sódom. Hij weende over de hemelhoge schuld. Vanwege die gruwelen en hemelhoge schuld zou de Heere Zijn Goddelijke Raad, opgetekend in dat boek, rechtvaardig niet kunnen uitvoeren en eenieder kunnen overgeven aan zichzelf.

‘Openen’ betekent niet alleen ‘openbaren’, maar ook ‘ten uitvoer brengen’. Wat in dat boek staat, moest vervuld, volbracht, uitgevoerd worden. Er was echter niemand die dit kon doen. En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om dat boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien.

Het woordje ‘zeer’ betekent niet alleen ‘hevig’. Als wij zeggen: ‘Iemand weent zeer’, dan denken we aan iemand die hete tranen schreit. Dat betekent het ook, maar niet alleen. Ik weende zeer heeft ook de betekenis van ‘voortdurend’ wenen. Niet zomaar voor een ogenblik, nee, Johannes heeft langdurig geweend. Om de oordelen? Nee, om de zonde, om de schuld.

Nu een vraag aan u en eerst aan mezelf: Hebben wij zo ook weleens geweend? We bespreken de zonden van ons land, we spreken over de schuld en de ongerechtigheden, soms nog weleens breeduit ook, maar voelt de mens ook de smart daarvan? Wat was voor Johannes nu het ergste? Dat al die zonden God onteerden. Dat al die zonden de deugden Gods aanrandden. Dat al die ongerechtigheden een aanslag waren op de levende God. Maar dat wenen kunnen we alleen als we eerst over de zonden van onszelf hebben leren wenen. Daar moet het heen. Anders zullen we nooit leren wenen over de zonden van land en volk, van kerk en gemeente. Waar zijn er onder ons nog zulke wenenden? Nogmaals, ik vraag het eerst aan mijzelf. Ik begin bij de ambten en dan de gemeente. Waar komt u nog zulk een wenende zondaar tegen die werkelijk onder de schuld van land, volk en staat mag bukken? Ik weet het wel, u bent mij in gedachten voor en zegt: ‘Dominee, die tijd is misschien wel voorbij. De Heere heeft misschien ons hele land overgegeven.’ Ik sluit mij aan bij het woordje ‘misschien’, want ik weet het niet. Het zou volkomen rechtvaardig zijn als dat zo zou zijn, maar ik weet het niet, want daar kan toch hier of daar nog weleens zo’n wenende Johannes gevonden worden, in de eenzaamheid op Patmos. God weet het, maar bent u het en ben ik het? Daar gaat het om!

Ik weende zeer, zegt Johannes. Aangrijpend, Johannes, een man met een Drie-enig God verzoend, weende zeer. Hij is een arme zondaar gebleven. Naar die mensen moet u in onze dagen wel goed zoeken. En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om dat boek te openen en te lezen, noch hetzelve in te zien. Het gaat over openen, lezen en inzien. Dat zijn drie zaken: ‘openen’ is een zaak, ‘lezen’ is een zaak, maar het ‘inzien’, het ‘verstaan’, is een derde zaak. Wie zou dat kunnen? Johannes kon het niet; onwaardig, onbekwaam. Johannes heeft daarom een lange tijd geweend. Een verslagen zondaar is hij geworden. Dat kunt u begrijpen, want als de zonde werkelijk bitter wordt in ons leven, dan zou u daar altijd wel over willen blijven wenen. Niet dat tranen een grond zijn van de zaligheid, maar dat is de weg waarin de Heere leidt.

Johannes weende zeer over Gods eer, om zijn zonde en om de zonde van het volk. Maar daar is nog een reden waarom Johannes zozeer weende. Welke dan? Als dat boek gesloten blijft, dan zal Gods raad niet uitgevoerd kunnen worden. Dan zal Zijn welbehagen niet voortgaan. Dan kan Gods volk niet toegebracht worden. Dan kan God niet aan Zijn eer komen. U zult zeggen, ja, maar dat zal wel gebeuren. Ja, inderdaad, maar dat kunt u niet langer bekijken als het eens van alle zijden vast gaat lopen, als alles maar eens zover komt dat het mijn schuld wordt dat God niet meer aan Zijn eer komt. U moet het hier zien in het licht van Johannes. Hij weende zeer, omdat er niemand waardig was. Zou de satan het dan toch nog winnen?

Johannes, een geoefend kind Gods, krijgt dan onderwijs in Gods raadsbesluit, nadat hij een korte of langere tijd geweend heeft. Het is een langdurige tijd geweest, maar hoe lang, dat weten we niet. Gaat het over dagen, uren, minuten? Ik weet het niet. Eén ding is zeker, daar kwam een ogenblik door God bepaald dat een ouderling tot hem ging spreken. Ditmaal geen engel, maar een ouderling. Het is eigenlijk net of de Heere nog wat lager afdaalt: eerst een engel, een hemelse gezant, een gedienstige geest. Dat geeft echter nog zo’n grote afstand. Maar nu komt er een van de ouderlingen, een van de verloste schare, een van hen die staan voor de troon, een knecht des Heeren. Deze geeft Johannes in de Naam des Heeren een boodschap. Hij zegt tot hem: Ween niet. Als de Heere dat spreekt bij monde van Zijn knecht en Hij past het woord toe, dan neemt Hij ook in de dadelijkheid de tranen weg. Dan zien we een schuldverslagen zondaar liggen onder het heilig recht van God. Dat was bij Johannes niet voor het eerst. Als Johannes op het recht Gods ziet, dan is er geen verwachting. Dan kan hij ook met wat er vroeger gebeurd is, helemaal niets meer doen.

Maar de ouderling gaat verder: Ween niet; zie, de Leeuw Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. ‘Zie’, het is of Johannes’ ogen worden opgeheven. Hij mag zijn Meester zien.

Hij mag de Christus der Schriften zien als de Leeuw, als de Wortel en - in het volgende vers - als een Lam, staande als geslacht. Opmerkelijk. De Leeuw uit Juda’s stam betekent de Middelaar in Zijn opstandingskracht. De Wortel, dan worden we gebracht bij de kribbe, bij het begin van Zijn openbaring op aarde, in Bethlehem. U zult misschien denken: ‘Dat is de omgekeerde wereld’. Nee, ik geloof dat de Heere daar juist een bedoeling mee heeft. Het is alsof de Heere Johannes terugbrengt van de opstandingsmorgen naar de kribbe en dan meeneemt naar het kruis op Golgotha. Waarom? De Heere sluit in deze nieuwe les, door met de opstandingsmorgen te beginnen, aan bij het onderwijs dat Johannes eerder, in het eerste hoofdstuk van Openbaring, van God had ontvangen, want toen had hij de verheerlijkte Middelaar mogen zien. Zo doet de Heere altijd met Zijn kinderen. De Heere begint - met eerbied gesproken - niet zomaar aan een andere les. Nee, daar zit een duidelijke orde in het onderwijs dat de Heere geeft. Eerst mag hij de Leeuw uit de stam van Juda zien. Die machtige Leeuw, die sterke Leeuw, die Leeuw Die kracht en gezag heeft, Die macht heeft en Die alle dingen weet, want er staat geschreven: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18b). Toen hij die sterke Leeuw uit Juda’s stam mocht zien, is er ongetwijfeld in Johannes’ ziel weer iets gaan leven. De kanttekenaren merken bij de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, zo schoon op dat dit duidt op Christus “vanwege Zijn Koninklijke en overwinnende kracht over den duivel, wereld, zonde en dood”. Juist vanwege duivel, wereld, zonde en dood was het boek verzegeld en bleef het verzegeld. Daarom moest er Eén komen Die duivel, wereld, zonde en dood overwon. En Die was gekomen: de Leeuw uit de stam van Juda. De gekruisigde en opgestane Levensvorst had Sions zonde geboet en Sions schuld betaald. Johannes mag Die Leeuw hier in het oog krijgen.

Vervolgens brengt de Heere Johannes terug naar het prille begin, naar de Wortel Davids. Waar is dat werk Gods op aarde begonnen? In de kribbe. Eigenlijk moet ik nog een stapje verder terug: de Wortel Davids ziet ten diepste op de ontvangenis. Daar is het op aarde begonnen. Hij kwam voort uit de afgehouwen tronk van Isaï, uit “den zade Davids”. Die Wortel Davids heeft in de moederschoot willen afdalen om daar de erfschuld en de erfsmet van Zijn ganse zwarte Bruidskerk te bedekken met Zijn heiligheid. Hij heeft in alles de deugden Gods willen bedoelen.

De Wortel Davids en de sterke Leeuw, wat ligt daartussen? De zonde. De zonde moest niet alleen bedekt worden, maar de zonden moesten ook betaald wor-den. Daarom moest Hij het Lam worden, staande als geslacht, zoals we in het zesde vers lezen. Johannes zag het Lam staan. Ik denk dat dit voor hem wel het meest ingrijpende moment is geweest. Daarna zag hij dat het Lam het boek nam uit de rechterhand Desgenen Die op den troon zat (vers 7). Opmerkelijk is het dat Johannes niet zag dat de Leeuw het boek nam. Ook de Wortel Davids nam het boek niet, maar het Lam. Het Lam zal waardig bevonden worden om het boek te nemen en te openen.

En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen. En Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand Desgenen Die op den troon zat (vers 6-7). Johannes krijgt hier een uitnemende bemoediging. Hij ziet het Lam. Daar liggen drie dingen in verklaard.

Er staat eigenlijk in het grondwoord ‘lammetje’. Liefde ligt daarin, iets vertederends. Hij ziet erin dat het Lam of Lammetje vanuit de liefde van een Drie-enig God naar deze aarde is gekomen. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16). Die liefde verbreekt het hardste hart. Die liefde doet een zondaar bitter treuren over zijn zonden. Die liefde verbrak het hart van Johannes bij vernieuwing, zodat hij gans zeer heeft geweend.

Het Lam, staande als geslacht, ziet ook op Pasen. Het ziet op het offer dat Hij moest brengen, op het bloed dat op de vloekheuvel Golgotha moest vloeien als een betaalmiddel voor de zonden en dat ingedragen moest worden in het binnenste heiligdom. Door Zijn gestorte hartenbloed was Christus als Middelaar nu waardig om het boek te nemen, de zegelen te openen en uit te voeren wat God in Zijn ondoorgrondelijke raad besloten had. Dwars door alles heen.

Een lam is ook een beeld van de zachtmoedigheid. Het Lam, Christus, was zachtmoedig. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matth. 11:29). Voor de vijand is deze dierbare Middelaar een Leeuw, maar voor Zijn Kerk is en blijft Hij het zachtmoedige Lam.

Nu een vraag: hebben wij in ons leven weleens iets van deze zaken leren kennen, iets van Zijn onuitsprekelijke liefde, van Zijn dierbaar beminnelijke bloed en van Zijn grote zachtmoedigheid met een onverbeterlijke zondaar? Dat kan alleen als we iets hebben geleerd van dat zeer wenen over onze schuld, over onze verdoemelijkheid en onze onwaardigheid.

Johannes kreeg toch van de Heere zulk een gepast onderwijs. Johannes weende zeer en zag een Lam, staande als geslacht. Hij heeft dus tekenen gezien. Hoe? Ik weet het niet. Een geslacht lam dat staat, dat is niet te begrijpen, daar kunnen we ons geen voorstelling van maken, maar Johannes heeft het wel gezien. Een grote verborgenheid dus die de verstandsgodsdienst niet kan begrijpen. En Gods volk niet kan uitleggen, maar alleen bewonderen.

Johannes zag een Lam als geslacht. ‘Geslacht’, dat ziet op Zijn verzoenende arbeid. En ‘staande’, dat ziet erop dat het Lam niet verslagen was, maar overwonnen had. Hij was uit de dood opgestaan. Hij had over dood, graf en hel getriomfeerd en was de hemel binnengegaan.

Johannes mag zien hoe dat dit Lam, deze dierbare Middelaar, de Hogepriester is van Zijn Kerk. En dat Zijn bloed in de hemel een reukwerk is voor het aangezicht van de Vader. Daarom kon de apostel Paulus ook getuigen: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. (Rom. 8:33-34). Christus is uit de doden opgewekt tot de heerlijkheid van Zijn Vader en zit nu in heerlijkheid ter rechterhand van Zijn Vader, ten nutte van Zijn Kerk.

En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen (vers 6). Christus verkeert in het midden van den troon. Dat ziet op Zijn majesteit. Hij verkeert ook te midden van de ouderlingen. Hij zal daar al degenen die Hem van de Vader gegeven zijn, in de hemel samenbrengen. Dat is tot troost van Zijn bestreden erfdeel. Het Lam heeft zeven hoornen. Dat is een teken van macht. En zeven ogen. Dat is een teken van Zijn alwetendheid. Johannes mag zien dat Hem alle macht gegeven is, dat Hij alle dingen regeert, ziet, kent en doorgrondt tot in het allerkleinste toe. Hem loopt op deze aarde niets uit de hand. Daar zal niets, maar dan ook niets van verkeerd gaan, al lijkt het hier op de aarde of alles verkeerd gaat en daarom moet de Kerk zeer wenen. Want als ze zien op zichzelf, blijft er alleen maar schuld over. Niet in de bespreking, maar in de beleving, in de doorleving. Als dat beleefd wordt, dan hebben we niets meer te zeggen. Dan worden onze woorden weinig. Dan gaat onze mond bij tijden weleens dicht. Dan kunt u niets meer zeggen. Dan zou de Heere zo rechtvaardig zijn als Hij ons, als Hij Zijn Kerk, als Hij ons land voorbij zou gaan, als Hij deze wereld overgeven zou aan zichzelf. De Heere zal echter doorgaan tot de laatste is toegebracht, vanwege dat Lam, vanwege het staande geslachte Lam.

Johannes mag zien dat het boek van Gods raadsbesluiten in handen komt van dat Lam Dat geslacht is, en Hij waardig is geacht om de zegelen van dat boek open te breken. En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie (vers 9). Ja, Christus, het Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging (vers 12).

Christus heeft het boek van Gods raadsbesluiten geopend en uitgevoerd. Het welbehagen des Heeren is door Zijn hand gelukkiglijk voortgegaan en gaat voort en zal voortgaan tot het einde toe, tot de jongste dag toe. Straks zal Johannes zien hoe zegel voor zegel opengaat. Dan krijgt hij onderwijs van stap tot stap wat er gebeuren zal tussen Christus’ hemelvaart en Zijn wederkomst. Op verschillende manieren krijgt hij dezelfde zaken te zien: zevenmaal zeven zaken die dan geopenbaard zullen worden. Deze lopen allemaal op hetzelfde einde uit, te weten op het laatste oordeel, wanneer Hij komen zal op de wolken des hemels.

Johannes zag het Lam. Was dat voor het eerst? Nee, daar is een moment geweest dat dit wel voor het eerst was. Johannes mocht het in het veertigste vers van het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie optekenen: Hij, dat is Christus, zeide tot hen: Komt en ziet. Zij kwamen en zagen waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure. Wat is dat een wonder geweest voor Johannes. Onder de boeteprediking van Johannes de Doper had hij alles moeten verliezen: zijn tranen als grond, zijn goede werken. En als een goddeloze in zichzelf moest hij God rechtvaardigen. Toen werd dat Lam hem geopenbaard op Zijn tijd. Dat is hij nooit vergeten. Toen is hij daar achter Hem gebracht en heeft gevraagd: Waar woont Gij?, omdat hij zo begeerde het onderwijs van Hem als Profeet te ontvangen. Drie jaar heeft hij onderwijs gekregen. In die drie jaar is Johannes een grotere zondaar geworden en is het Lam hem onuitsprekelijk veel dierbaarder geworden.

Maar het ging op de dood aan. Weer zo’n onbegrepen weg. Dat Lam moest geslacht en Johannes met Hem de dood in. Dat is gebeurd toen hij op de vloekheuvel zag dat het Lam gekruisigd werd en Zijn zijde doorstoken werd, waar bloed en water uit voortkwam. Hebben wij daar ook iets van geleerd? Dat geslachte Lam moest nu toegepast worden. Hoe moest dat? Daar bleef van Johannes zelf niets over. Maar op de Paasmorgen ging het Licht enigszins stralen in zijn hart, want hij zag de tekenen in het graf. En op Paasavond kwam het Lam. Het stond in het midden van de discipelen. Onvergetelijk. Toen heeft Johannes mogen leren wat Pasen betekent voor zijn eigen ziel.

Maar er kwam weer een tijd dat hij afscheid moest nemen van het Lam, toen Het naar de hemel voer. Waartoe dit afscheid? Opdat Christus de Vader zou bidden en Johannes een andere Trooster zou ontvangen Die bij hem zou blijven tot in der eeuwigheid.

Daarna is een tijd van veel strijd gevolgd. Negentig jaar geworden bleef er een arme zondaar op Patmos over. Daar weende hij zeer. Hij moest als een klein kind opnieuw beginnen. Daar ziet u dat de Heere Zijn Kerk altijd weer terugbrengt bij af. Zijn er onder ons nog van die wenende zondaren, die onder al wat er in ons land gebeurt, niets meer kunnen zeggen, alleen maar kunnen wenen en God leren rechtvaardigen? Dan is er hoop en verwachting, vanwege het Lam Dat geslacht is en Dat staat (Ps 93:4 ber.):

Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;

Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.

De heiligheid is voor Uw huis, o HEER’,

Eeuw in, eeuw uit, tot sieraad en tot eer.


Partijrede ‘vier hoornen’

Door de Landelijke Stichting is een herdruk verzorgd van de rede die ds. G.H. Kersten op de partijdag van 1937 gehouden heeft onder de titel: Vier hoornen. Hieraan is toegevoegd het verslag van de bespreking inzake de afwijzing van de CNA door het SGP-hoofdbestuur en de rede van ds. P. Zandt gehouden op diezelfde vergadering. Omvang brochure: 48 pagina’s. Prijs: € 3,50 (incl. porto). Bestellen? Bel: 06 - 22626140 (b.g.g.: 0146 - 693844) of mail naar: inhetspoor@kliksafe.nl. Deze brochure is overigens ook gratis te downloaden via www.inhetspoor.nl onder Publicaties - Partijredes.

Het bestuur

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2017

In het spoor | 60 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2017

In het spoor | 60 Pagina's