Ds. Wittewrongel Over Het Toneel -6-
In de vorige vijf artikelen 1 hebben we gezien dat ds. Petrus Wittewrongel in zijn Christelijke huishouding tegen het vieren van roomse hoogtijdagen (hfdst. 99), tegen kaart- en dobbelspelen (hfdst. 100), tegen brasserij en dronkenschap (hfdst. 101), tegen het dansen (hfdst. 102) en tegen het oppronken van onze lichamen en huizen (hfdst. 103) gewaarschuwd heeft. In het daaropvolgende laatste hoofdstuk van zijn werk keert hij zich tegen het toneel. 2 Tot slot willen we daarop in dit artikel ingaan.
“Dit hebben wij nog voor het laatste als een groot kwaad der zonde aangemerkt dat de scholen der ijdelheid, de toneelspelen, in grote achting bij ons zijn. Zo dat zelfs Christelijke huisvaders en huismoeders, ook lidmaten van de kerk, tegen alle waarschuwingen van Gods dienaren, die niet ophouden daartegen zeer eenparig te getuigen, daarnaartoe gaan. Zeer ver is het er dus vandaan dat zij hun kinderen en huisgenoten daarvan af zouden brengen”, aldus Wittewrongel. 3 Ja, de toneelspelen waren in zijn dagen in Amsterdam “een algemene afgod, een zeer overheersend kwaad” geworden, wat hij met grote droefheid aanschouwde. De liefhebbers daarvan waren er zelfs “zo verzot op” dat ze op dit punt geen tegenspraak of veroordeling konden verdragen. Wittewrongel: “Wie er niet naartoe gaat en ertegen waarschuwt, wordt meteen als een eigenwijze of een te stipte lastpost gebrandmerkt”, terwijl het eertijds in het vroege Christendom juist een kenmerk van een Christen was dat hij niet naar die openbare toneelspelen ging.
Ook over de ernstige waarschuwingen die ds. Wittewrongel tegen het toneel had laten uitgaan, onder andere in zijn preken, waren de toneelliefhebbers in Amsterdam boos. Zij hadden hem daarom met spot en hoon overladen. Hij schrijft in dit verband: “Wij hebben daarvan voor ons persoonlijk ook al enige tijd geleden onze portie gehad. Maar wij danken God dat Hij ons geleerd heeft de pamfletten en schotschriften waarmee bepaalde verdedigers die voor deze zondige schouwtonelen pleitten, hun bittere gal tegen de kerk en haar leraren hebben willen uitbraken, ten enenmale te verachten”. 4 In plaats van erover te zwijgen, was hij juist des te meer tegen de ijdele toneelspelen ontstoken geworden. Het is duidelijk dat een en ander de strijd van de Amsterdamse predikanten en kerkenraad tegen de vertoning van het treurspel Lucifer, geschreven door de in Amsterdam wonende Joost van den Vondel (1587-1679), tot achtergrond heeft. Op 2 februari 1654 was dit toneelstuk, waarin Bijbelstof gebruikt werd, voor het eerst opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg. Na de tweede voorstelling op 5 februari 1654 werden verdere opvoeringen door het stadsbestuur verboden, nadat de kerkenraad daarop met klem had aangedrongen. Ook wist de kerkenraad gedaan te krijgen dat het toneelstuk niet gepubliceerd mocht worden. Een en ander tot groot ongenoegen van Vondel, die daarop enkele hekeldichten publiceerde waarin onder anderen Wittewrongel het moest ontgelden. Vervolgens dichtte Vondel een nieuw treurspel onder de naam Salmoneus waarin hij opnieuw in een Woord vooraf het toneel verdedigde (1657).
Wittewrongel wil met zijn hoofdstuk tegen de ijdele toneelspelen bereiken dat alle Christelijke vaders en moeders er een afkeer van krijgen en het zondige er-van gaan inzien, opdat zij noch hun kinderen zich eraan zouden bezondigen. Wittewrongel richt zich niet alleen tegen de toneelspelen van de heidenen en roomsen, maar tegen alle toneelspelen. Met een keur aan argumenten maakt hij duidelijk dat het onvruchtbare werken der duisternis zijn.
Achtereenvolgens gaat hij in op de oorsprong van de spelen (1), op de schande een toneelspeler te zijn (2), op de inhoud van de toneelspelen (3), op de manier waarop de toneelspelen worden uitgevoerd (4) en ten slotte op de vruchten die van de verdorven toneelboom geplukt worden (5).
Het is anno 2017 ten zeerste nuttig om van zijn argumenten tegen toneel kennis te nemen, want dezelfde argumenten zijn heden ten dage ook grotendeels van toepassing op het bezoeken van een bioscoop en op het kijken naar allerlei (speel)films, ongeacht of dit nu via tv, computer of smartphone gebeurt.
1. Oorsprong
De oorsprong van de toneelspelen deugt volgens Wittewrongel “absoluut niet, omdat die uit de blindheid en ongebondenheid van de vuilste heidenen voortgekomen zijn.” Heidenen, die de duivel tot hun meester hadden, zijn er de eerste uitvinders van geweest. Men meende door deze spelen “de toorn en ongunst van hun duivelgoden” te verzoenen. Volgens Augustinus (354-430) hebben zij deze spelen dikwijls ingesteld om daardoor beter van de pest en andere besmettelijke ziektes verlost te mogen worden. Ook de oude leraren van de kerk, die veel van de heidenen wisten, hebben niet geschroomd om de eerste herkomst van de toneelspelen aan de duivel toe te schrijven. Zij noemden schouwburgen om die reden duivelskapellen en duivelstempels.
“Als deze werken der duisternis zo’n schadelijke oorsprong hebben (…), zullen die dan”, zo schrijft Wittewrongel, “onder de gereformeerde Christenen nog plaatsvinden? Zullen die de blinde heidenen in zulke zondige ijdelheden navolgen? (…) Zal een Christen gemeenschap willen hebben met hetgeen in de duivel zijn oorsprong heeft en allereerst aan zijn dienst gewijd is geweest?” Nee. Ook mogen wij de afgodische heidenen geenszins in hun verdorven zeden navolgen of ons met hun zondige gewoontes verontreinigen. Immers, wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? En wat samenstemming heeft Christus met Bélial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige? (2 Kor. 6:14-15). 5
2. Schandelijk
Naar het oordeel van de verstandigsten onder de heidenen is hij die toneelspeelt, een eerloos mens. Bij de Romeinen werd het bijvoorbeeld als een schande gerekend om zich toneelspelend aan het volk te vertonen. Het werd vaak als een schandvlek van keizer Nero (30-68) aangemerkt dat hij zich bij de toneelspelen had laten zien en verschillende rollen zelf gespeeld had. “Indien dan de verstandigsten van de heidenen zo’n afkeer van de toneelspelen gehad hebben dat zij de toneelspelers voor verachte en eerloze mensen hebben aangezien, zullen wij die Christenen zijn en ons voor gereformeerde Christenen willen uitgeven, dan de schouwburgen en degenen die daar spelen, bij ons in achting laten zijn? Het is immers niet betamelijk dat wij die door de zaligmakende genade van God beschenen zijn, net zo veel eerbaarheid en standvastigheid niet zouden hebben als de blinde heidenen”, aldus Wittewrongel. 6
3. De inhoud
De toneelspelen waren in het algemeen volgens hem vol onkuisheid, wreedheid, bloedig, vol van verzonnen fabels en leugens, vol bijgeloof, vol van beschimpingen en bespottingen van vroomheid en Godsvrucht en van degenen die ze liefhebben. Ook de verstandigsten onder de heidenen hebben geoordeeld dat de toneelspelen vuil en schandelijk van inhoud waren. Dat die inderdaad zo zijn, leert ons ook de praktijk, aldus Wittewrongel. “Want wat niet naar lichtzinnigheid en vleselijke ijdelheid smaakt, is geen geschikte spijze om op het toneel te brengen”. Dat is overigens heden ten dage met veel films niet anders. “Welk vroom gemoed”, schrijft Wittewrongel, “zal zulke komedies en tragedies niet verfoeien? Oprechte Christenen behoren immers heilige en zuivere maagden te zijn, wier eerbare oren niet naar onkuise praatjes luisteren”. De filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) prees de zedigheid van iemand die een of andere onkuisheid wilde vertellen, maar door eerlijke schaamte er toch van zweeg. Zal het dan onder de Christenen geoorloofd zijn in openbare schouwburgen allerlei vuile woorden te spreken en aan te horen? En hoe zullen wij zonder droefheid en met vermaak kunnen aanhoren dat de grote Naam van onze God lichtvaardig in de mond wordt genomen? Alsook dat de religie, de waarheid van God, de zuivere godsdienst, de vrome regenten van het land en de ijverige leraren van de kerk, bespot en op de hak genomen worden? Het is helder dat we dit niet kunnen verdedigen.
Ook moeten wij niet denken dat de toneelspelen beter zouden zijn, zo betoogt Wittewrongel, wanneer de geschiedenissen van de Heilige Schrift op het toneel nagespeeld worden. God heeft niet het toneel, maar de prediking van Zijn Woord, het horen ervan en de bediening van de heilige sacramenten ingesteld “tot levendige vertoningen van Zijn hemelse verborgenheden”. Het heeft Hem behaagd om door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven (1 Kor. 1:21). “Dat men nu de schouwburgen tot preekstoelen zou willen maken en de mensen wil uitnodigen om bepaalde Schriftuurlijke lessen aan te horen, is Gods Woord krachteloos maken en er een spel van maken.” Wittewrongel acht het zonder meer goddeloos om zo de grote Naam van God en Zijn heilig Woord “lichtvaardig in de mond te nemen” en tot vermaak “zo schandelijk te misbruiken”. “Men mag het Woord des Heeren niet met dartelheden vermengen. Dit is met ongewassen handen tot heilige dingen naderen”, aldus Wittewrongel. 7
4. De manier waarop
Als het gaat over de manier waarop de toneelspelen worden uitgevoerd en vormgegeven, dan kan in het algemeen gesteld worden dat de toneelspelen niet anders zijn dan levendige vertoningen van allerlei ondeugden en streken. Toneelspelers proberen die ondeugden zo vlijtig, levendig en natuurgetrouw na te spelen dat ze ten dele die zonden ook daadwerkelijk bedrijven. En al zou het in die spelen slechts om een “uiterlijke vertoning” van die gruwelen gaan, dat alleen al zou ons van die toneelspelen terug moeten houden. “Want”, zo zegt Wittewrongel, “als het niet geoorloofd is deze zonden dan alleen met de hoogste verfoeiing te noemen, overeenkomstig hetgeen de apostel daarvan zei: Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt (Ef. 5:3), hoeveel te minder is het dan geoorloofd deze naar het leven te vertonen!”
En als wij ons van allen schijn des kwaads (1 Thess. 5:22) moeten onthouden, hoeveel te meer moeten wij dan van de daad zelf “een afkeer en gruwel hebben”. Wie kan het dan goedpraten dat men op het toneel “ook de meest schandelijke acties zo levendig vertoont en de rol van de slechtste hoeren en boeven, ja, van de duivel zelf en zijn lakeien speelt?” Toneel spelen zijn in zeker opzicht eigenlijk nog erger en slechter dan bordelen. In bordelen wordt allerlei schandelijkheid nog achter gesloten deuren en in kamers bedreven, maar op het toneel is “niets zo gruwelijk wat niet tot vermaak van de ogen en oren in het openbaar en naar het leven voorgesteld en vertoond wordt”, aldus Wittewrongel. Veel kerkvaders hebben dan ook de schouwburgen niet anders dan als “ijdele winkels van alle vuiligheid” en als “scholen van de ongerechtigheid en openbare zonden” beschouwd. Al die onbetamelijke, onkuise gezichtsuitdrukkingen, gebaren, kussingen, omhelzingen op het toneel en al die openbare vertoningen van gruwelen vormen “een zeer droevige samenknoping der ongerechtigheid (Hand. 8:23)”.
Wat die toneelspelen nog gruwelijker maakt, is het feit dat er nog vele andere zondige dingen bijkomen. Hoe vaak dragen toneelspelers geen ijdele, hoerachtige kleding en vinden er op het toneel “wellustige en ongepaste danspartijen” plaats, “die geheel in strijd zijn met de Christelijke zedigheid”. En wat een “vuile en onkuise liederen worden er niet menigmaal tijdens de toneeluitvoeringen gezongen”. “Zullen gereformeerde Christenen, die hun God zouden moeten danken met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens (Ef. 5:19), in zulke duivelse liederen en beestachtige gezangen hun vermaak hebben?” De kerkvaders hebben mede hierom de toneeluitvoeringen vervloekt en veroordeeld.
Voorts was het in de tijd van Wittewrongel niet ongewoon dat mannelijke toneelspelers zich als vrouw verkleedden, wat hij een zeer schandelijke overtreding achtte van Gods gebod in Deuteronomium 22 vers 5, waar we de bekende woorden lezen dat het kleed van een man niet zal zijn aan een vrouw en dat een man geen vrouwenkleed zal aantrekken, want al wie zulks doet, is den HEERE (…) een gruwel. Hij toont aan dat dit gebod niet behoort tot de ceremoniële, maar tot de morele wet en daarom nu nog geldt. In toneelspelen komen ook veel lichtvaardige eden, vervloekingen en verwensingen voor. En veel oneerbaarheid, zot geklap en gekkernij, welke niet betamen (Ef. 5:4). Wat wordt er vaak onmatig gelachen, dat ook zondig is en in wezen een goedkeuring te kennen geeft van de vertoonde zonden en ijdelheden. Christenen behoren in de op toneel vertoonde zonden geen vermaak te scheppen. De rechtvaardige Lot kwelde dag op dag zijn rechtvaardige ziel in Sódom door het zien en horen van hun ongerechtige werken (2 Petr. 2:8). En David had er verdriet over als mensen trouwelooslijk handelden en Gods Wet niet onderhielden. Hij liet er waterbeken om afvlieten uit zijn ogen (Ps. 119:136, 158). Hoe zullen wij dan het zien van zonden en ongerechtigheid onze vreugde laten zijn? “Het is voor de Heere niet te verantwoorden dat zowel de spelers als de toeschouwers hun vermaak in dingen willen zoeken waarover zij zich met reden zouden moeten schamen”, aldus Wittewrongel. Temeer, daar het “niet te geloven” is “hoeveel wellustige, onkuise en schandelijke grappen en grollen er menigmaal op het toneel gebracht worden”. 8
5. De schadelijke vruchten
De verdorven boom van de toneeluitvoeringen brengt bovendien veel schadelijke vruchten voort. Ten eerste zorgt het voor verkwisting van veel kostbare tijd, menigmaal tot grote schade voor de ziel. “Men ziet dat de wereldse mensen liever naar de schouwburgen dan naar de kerk gaan. Terwijl zij bij een toneelvoorstelling vele uren na elkaar met vermaak kunnen doorbrengen, zal hun één uur of twee aan het aanhoren van een predicatie te besteden meteen te veel zijn”, aldus Wittewrongel. Overigens wil hij de mensen “niet alle tijd voor eerbaar vermaak ontnemen, want zowel het lichaam als het gemoed moet soms ook zijn verkwikking hebben”, zo schrijft hij. Maar wel is het schandelijk en te veroordelen als men zijn tijd in oneerbare vermakelijkheden doorbrengt. Ten tweede wordt er veel geld aan toneelvoorstellingen verkwist. “Dat zou men veel beter voor het bouwen van kerken en godshuizen” (daaronder verstond men toen weeshuizen, oudemannenhuizen, enz.) “kunnen gebruiken of aan onderhoud van de armen kunnen besteden”. “Er is een vloek over zulke geldverkwistingen”, zo schrijft Wittewrongel.
En ten derde is het ergste van alles de “verderving van zeden” die deze spelen veroorzaken. Zowel spelers als toeschouwers worden erdoor verdorven. “Zo de boom, zo de vrucht!” De toneelspelen zijn “scholen van onkuisheid”, “stinkende poelen van allerlei vuiligheden” en “voedsters van allerlei onreinheid”.
Wie zou dan daar naar school kunnen gaan en niet vergiftigd worden? Het deed de vermaarde Seneca (4 v.Chr. - 65 n.Chr.) zeggen: ‘Ik kom ijdeler, ja, wreder thuis, omdat ik onder de mensen bij de toneelspelen geweest ben’. “Het is” volgens Wittewrongel “onmogelijk dat een mens die zijn vermaak in zulke ijdelheden schept, door zijn eigen begeerlijkheid niet zou afgetrokken en verlokt worden (Jak. 1:14)”. “De verlokkingen van de satan, de wereld en de zonde zijn zeer sterk”. Te zeggen dat men zich niet brandt aan het vuur van die verlokkingen in de toneeluitvoeringen, is feitelijk hetzelfde als een kaars onder hooi zetten en dan ontkennen dat het hooi zal gaan branden. Men begeeft zich door daarnaartoe te gaan in zeer groot gevaar van te zondigen. In de toneelspelen blijft nauwelijks een van Gods geboden ongeschonden. “Zodoende wordt het gemoed van de mensen daar volkomen verdorven.” 9 Anno 2017 geldt voor het kijken naar de meeste films hetzelfde!
Wittewrongels conclusie
De conclusie van Wittewrongel is duidelijk: “Wat ons betreft, zeer beminde Christenen, laten wij de toneelspelen houden voor wat ze inderdaad en in waarheid zijn. Ware scholen van de satan, die meer en groter besmetting aan de ziel dan de pestilentie aan het lichaam geven kunnen, omdat het verstand en het geheugen verontreinigd, het gemoed verwoest, de deugd onteerd en het hart tot alle ondeugd en goddeloosheid getrokken en verlokt wordt”. 10 De ware Godzaligheid wordt erdoor verachterd en uitgeblust en de jeugd in zeden verdorven. Wittewrongel acht het ook “een al te duidelijk bewijs dat zij die liever een toneelstuk dan een predicatie willen horen, de zoetheid van het Evangelie nooit gesmaakt en de scherpe snede van de wet in hun harten nog nooit gevoeld hebben”. 11
Dat er door voortreffelijke en geleerde mannen ook verantwoorde blij- en treurspelen geschreven en met stichting gelezen zijn, is voor Wittewrongel geen argument om de toneeluitvoeringen toe te staan, want die te lezen is iets anders dan die te spelen.
Vele concilies en synoden hebben vele eeuwen na elkaar de toneelspelen veroordeeld en tegen dit kwaad getuigd, zo schrijft Wittewrongel. En zullen wij dan “hetgeen zij zo uitdrukkelijk veroordeeld hebben, nog willen goedkeuren en verdedigen?”
Ten besluite
Het valt op dat Wittewrongel één belangrijk argument tegen de toneelspelen niet uitdrukkelijk noemt, namelijk dat het kruipen in de huid van een ander als speler een vorm van onoprechtheid en liegen is. Dit neemt niet weg dat Wittewrongel een veelheid aan argumenten tegen het toneelspel aangevoerd heeft. Op grond daarvan moet het toneelspel beslist afgewezen worden. Ook op bruiloften. En daarnaast zijn veel van zijn argumenten tegen het toneelspel ook zonder meer van toepassing op het kijken naar de meeste hedendaagse films en tv-programma’s. Van veel films en tv-programma’s moet immers gezegd worden dat de inhoud ervan strijdig is met Gods Woord en Wet, niet in de laatste plaats met het zevende gebod. En dat de verleidingen die ervan uitgaan om Bijbelse normen en waarden los te laten, indringend zijn, terwijl ons vlees zwak is. Daarom is de voorheen - voor de komst van het internet - in bevindelijk-gereformeerde kring betrachte distantie van tv en films nog steeds hoogstnoodzakelijk. Geen distantie betrachten is zich moedwillig in veel geestelijke gevaren storten. En ten dele geldt dit ook voor diverse wereldse nieuwssites. Die te raadplegen is in het algemeen gesproken beslist niet nodig, daar www.refdag.nl hiervoor ruimschoots toereikend is.
Als we geen distantie betrachten van films en tvprogramma’s, dan kan dat niet anders dan funeste gevolgen voor ons hebben. Immers zij die destijds dachten baas te zijn over de tv-knop, bleken na verloop van tijd in het algemeen gesproken naar alle programma’s, zelfs de goddelooste, te kijken en zijn voor een belangrijk deel het slachtoffer geworden van een snel voortschrijdende en breed om zich heen grijpende secularisatie. Het is zeer pijnlijk te moeten constateren dat deze geschiedenis zich nu langzaam maar zeker - met name door middel van internet en smartphone - herhaalt binnen een groot deel van de bevindelijk-gereformeerde kring.
Het in dezen niet of onvoldoende betrachten van distantie is ook een hoogst ernstige zaak in het licht van de eeuwigheid. Wittewrongel schrijft: “Als wij in waarheid aan ons einde, de tijd van de dood en het laatste oordeel zouden kunnen denken, dan zouden wij deze toneelspelen vervloeken en zeer spoedig ons hart daarvan aftrekken.” Daarom eindigde hij zijn betoog met de volgende waarschuwende woorden, waarmee we ook dit artikel ter waarschuwing willen besluiten:
“Ik zal u tot besluit van deze zaak de woorden van Hippolytus, een oude martelaar, die rond het jaar 220 heeft geleefd, ook eens laten horen. Hij zegt, als hij over de voleinding van de wereld spreekt, dat Christus ten jongste dage ook tegen de liefhebbers van de toneelspelen zeggen zal: ‘Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt’ (Matth. 7:23). U bent werkers voor een andere meester geweest, namelijk voor de duivel. Ik heb uw oren gemaakt dat ze de Schrift zouden kunnen horen en u hebt die voor de gezangen van de duivels bereid. Ik heb uw ogen geschapen, opdat u het licht van Mijn geboden zou zien en die zou volbrengen, maar u hebt ze voor alle vuiligheid en onkuisheid geopend. Ik heb uw mond gesteld om God te prijzen, geestelijke lofzangen te zingen en uw gestadige overdenkingen naar voren te brengen over hetgeen u lezen zou. Maar u hebt ze tot zweren, lasteren en bespotten van anderen gegeven. Uw voeten heb Ik bereid dat u wandelen zou in de bereidheid van het Evangelie des vredes, zowel in de kerken als in de huizen van Mijn heiligen. Maar u hebt ze geleerd naar danspartijen en toneelspelen te lopen. Nu, als de (…) vertoning van deze wereld geëindigd is, klinkt het: ‘Gaat weg van Mij (…) in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is’ (Matth. 25:41). Wij voegen de woorden van Chrysostomus daarbij: ‘De toneelspelen volgen, is de algemene weg ten verderve’.” 12
Noten:
1) Zie: In het spoor, decembernummer 2016, p. 332-335, februarinummer 2017, p. 14-19, meinummer 2017, p. 105- 108, julinummer 2017, p. 134-140 en oktobernummer 2017, p. 207-213
2) Zie: P. Wittewrongel, Oeconomia Christiana of Christelijke huishouding, dl. 5, Wijk en Aalburg 2016, p. 483-519 (hierna: Wittewrongel)
3) Wittewrongel, p. 483
4) Wittewrongel, p. 484
5) Wittewrongel, p. 488-490
6) Wittewrongel, p. 490-493
7) Wittewrongel, p. 493-497
8) Wittewrongel, p. 497-503
9) Wittewrongel, p. 504-507
10) Wittewrongel, p. 513
11) Wittewrongel, p. 512
12) Wittewrongel, p. 518-519
Fotoverantwoording:
a-c) Depositphotos
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017
In het spoor | 72 Pagina's