De SGP en de Republiek der Zuid-Molukken
Veertig jaar geleden werden door jeugdige Zuid-Molukkers tegelijkertijd twee gijzelingsacties (1977) uitgevoerd, namelijk één in een lagere school in Bovensmilde en één in een trein die tot staan was gebracht tussen Assen en Groningen (in de buurt van het dorp De Punt). Bij de door mariniers uitgevoerde beëindiging van de gijzeling in de trein kwamen zes kapers en twee gegijzelden om het leven. Vanwege een rechtszaak aangespannen door nabestaanden van de kapers is momenteel de vraag actueel of de dood van die kapers niet (deels) voorkomen had kunnen worden. Daarmee is ook de achtergrond van deze twee gijzelingsacties weer enigszins actueel geworden. Daarop willen we in dit artikel ingaan.
Ouderen onder ons weten misschien nog wel het een en ander af van de kwestie Ambon en van de daarmee samenhangende problematiek van de Zuid-Molukkers, van het onrecht hun aangedaan, maar veel jongeren niet meer. Daarom is het nuttig om deze geschiedenis nog eens op te halen. Overigens lijkt het erop dat ook de Molukse gemeenschap in Nederland de status quo aanvaard heeft. Hun volkslied ‘O Maluku, Tanah Airku’ (‘Molukkenland, mijn vaderland’) schijnt vervangen te zijn door het Wilhelmus. In dit artikel beschrijf ik eerst in vogelvlucht de geschiedenis van de Republiek der Zuid-Molukken, de komst van de KNIL-militairen naar Nederland en de behandeling van de Zuid-Molukkers in en door ons land. 1 Vervolgens ga ik in op de houding van de SGP, voornamelijk van ds. P. Zandt en ir. C.N. van Dis sr., in deze kwestie.
Republiek der Zuid-Molukken
Op 17 augustus 1945 riep Soekarno (1901-1970) de onafhankelijke staat Indonesië uit, terwijl het een kolonie van Nederland was. Nederland kwam daartegen in verzet. Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), waarin naast Nederlandse soldaten ook veel Zuid-Molukkers dienden, werd ingezet om de opstand te onderdrukken, wat (deels) ook gelukte. Maar onder druk van de Verenigde Staten werd in 1949 tijdens een rondetafelconferentie in Den Haag tussen Nederland en Indonesië overeengekomen dat de soevereiniteit zou worden overgedragen aan de ‘Verenigde Staten van Indonesië’, een federatie van Indonesische staten, genoemd: Republik Indonesia Serikat (RIS). Die soevereiniteitsoverdracht vond op 27 november 1949 plaats en precies een maand later, op 27 december 1949, was de bedoelde federatie van Indonesische staten een feit met Soekarno als president.
Afgesproken was dat de Zuid-Molukken, die op dat moment nog een provincie van de deelstaat Oost- Indonesië vormden, recht op onafhankelijkheid zouden hebben. Indien namelijk de deelstaat Oost- Indonesië de Zuid-Molukse belangen binnen deze federatie niet zou kunnen waarborgen, mochten de Zuid-Molukkers uit deze federatie stappen. Veel Zuid-Molukkers waren in het koloniale tijdperk overgegaan tot het Christendom, terwijl de meeste inwoners van Indonesië aanhangers van de islam waren gebleven. Soekarno schafte echter reeds op 15 februari 1950 de genoemde federatie af om een Indonesische eenheidsstaat te vestigen. Veel Zuid- Molukkers - onder wie ook de latere president J.A. Manusama (1910-1995) - vertrouwden hem daarom niet meer. Nadat pogingen om de deelstaat Oost- Indonesië zelfstandig te maken mislukt waren, riepen zij op 25 april 1950 de onafhankelijke Republik Maluku Selatan (RMS) uit, die in het Nederlands de Republiek der Zuid-Molukken werd genoemd. Deze stond onder leiding van president Johanis Hermanus Manuhutu (1908-1984). Deze proclamatie van de onafhankelijkheid was geen opstand, maar een gebruikmaken van het aan hen toegekende recht op dit punt. Men schatte dat de aanhang voor de RMS op Ambon 50 tot 70 procent was. Een deel van de Ambonese KNIL-militairen trad in dienst van het RMS-leger.
Aan hun lot overgelaten
Soekarno accepteerde deze afscheiding niet, met als gevolg een invasie van de Indonesische strijdkrachten op Ambon (28 september 1950), een van de eilanden van de Zuid-Molukken. De RMS zocht militaire steun in Nederland (via Nieuw-Guinea, dat nog Nederlands bezit was), Australië en de Verenigde Staten, maar het was tevergeefs. De RMS stond er alleen voor. Nederland liet het pijnlijk afweten, ondanks dat veel Ambonese KNIL-militairen Nederland jarenlang trouw hadden gediend. Er kon zelfs geen Nederlandse erkenning van de RMS af. Op 5 november 1950 viel de hoofdstad Ambon in handen van het Indonesische leger. Begin december vluchtte de RMS-regering naar het eiland Ceram, dat ook tot de Molukken behoort, en zette vandaaruit de oorlog als guerrillastrijd voort.
Soekarno bood de Ambonese KNIL-militairen op Java een dienstbetrekking aan in het Indonesische leger. De helft accepteerde dit aanbod, de andere helft niet. De laatstgenoemden weigerden de wapens op Java neer te leggen. Ze wilden die meenemen naar Ambon, waar de onafhankelijkheid van de RMS al geproclameerd was (25 april 1950), maar Soekarno wilde dit niet toestaan. In dit conflict koos de Nederlandse regering uiteindelijk pijnlijk de kant van Soekarno. De Ambonese KNIL-militairen zouden de wapens moeten inleveren. Zij beriepen zich echter op de Nederlandse rechter, die uitsprak dat zij niet gedwongen mochten worden om de wapens op Java in te leveren. De Nederlandse regering heeft toen circa 3000 Ambonese KNIL-militairen met hun gezinnen (totaal ongeveer 12.500 personen, onder wie vele Christenen) naar Nederland gehaald en daarmee in veiligheid gebracht.
Hun verblijf hier zou maar voor zes maanden zijn. De Zuid-Molukkers hoopten dan ook spoedig naar hun vaderland te kunnen terug keren. Meteen bij aankomst in Nederland werden de Ambonese militairen uit dienst ontslagen. Zij werden opgevangen in centrale woonorden, onder andere in de voormalige concentratiekampen Vugt en Westerbork.
De Zuid-Molukkers op Ceram waren niet opgewassen tegen het Indonesische leger, al konden zij zich nog wel lange tijd in de onherbergzame binnenlanden handhaven. Toen echter hun politieke leider, mr. dr. Ch.R.S. Soumokil (1905-1966), in handen van het Indonesische leger viel (2 december 1963), was de strijd zo goed als beslecht, al heeft men de strijd nog tot 1966 volgehouden. Al snel nadat Soeharto (1921- 2008) de macht had overgenomen van Soekarno (11 maart 1966) werd Soumokil geëxecuteerd (12 april 1966). Manusama volgde hem op als president van de RMS in ballingschap.
Nederlandse Molukkers
Voor de in Nederland opgevangen ex-KNIL-militairen volgden tientallen jaren van teleurstelling, ontgoocheling en frustratie, enerzijds omdat zij ontheemd en krachteloos gemaakt waren voor de RMSvrijheidsstrijd en anderzijds omdat zij aanvankelijk voor een belangrijk deel buiten de Nederlandse maatschappij werden gehouden; zij waren hier toch maar tijdelijk. Het waren voor velen vrij doelloze jaren.
Na verloop van tijd probeerde de Nederlandse overheid actief de Zuid-Molukkers in de Nederlandse samenleving te integreren. De Zuid-Molukkers voelden zich daarom verraden door de Nederlandse overheid. Toen na de executie van haar man mevrouw Soumokil en haar zoontje naar Nederland kwamen (26 juli 1966), stichtten de Zuid-Molukkers uit woede over die executie brand op de Indonesische ambassade te ’s-Gravenhage. Dat was het begin van de jaren durende onlusten. De eerste generatie Molukkers legde zich op den duur min of meer bij de situatie neer, maar vertelden wel met weemoed de verhalen door aan hun kinderen (de tweede generatie). Deze radicaliseerde. Het lukte de Molukse leiding niet om de jongeren in het gareel te houden.
In 1970 bezetten Molukse jongeren de woning van de Indonesische ambassadeur, waarbij een Nederlandse politieman om het leven kwam. In het voorjaar van 1975 probeerden ze koningin Juliana te gijzelen, maar dat mislukte. Van 2 tot 14 december 1975 was er de treinkaping bij Wijster en de bezetting van het Indonesisch consulaat te Amsterdam, waarbij een dode viel. Bij Wijster stierven drie passagiers. In 1977 vond de in de inleiding genoemde treinkaping bij De Punt plaats, tegelijk met een gijzeling van een basisschool in Bovensmilde. Bij de beëindiging van de treinkaping kwamen zes kapers en twee gijzelaars om het leven. In 1978 hielden de Zuid-Molukkers weer een gewelddadige actie in het provinciehuis van Assen. Er werd een ambtenaar doodgeschoten, waarna een dag later de politie en het leger het gebouw bestormden, waarbij een tweede ambtenaar gewond raakte die enkele weken later aan zijn verwondingen overleed. Manusama trad tijdens deze acties als bemiddelaar op. Nog in 2000 was er sprake van een dreiging van een Molukse groepering die in Amsterdam tijdens de dodenherdenking een actie wilde plegen. Inmiddels bestaat de leiding van de RMS uit in Nederland geboren personen.
Houding van de SGP
Feitelijk vanaf de proclamatie van de Republiek der Zuid-Molukken op 25 april 1950 hebben de SGPvoormannen ds. P. Zandt en ir. C.N van Dis sr. het zelfbeschikkingsrecht van de Zuid-Molukkers krachtig en bij de voortduur bepleit en de lakse en slappe houding van de Nederlandse regering op dit punt veroordeeld.
Bijvoorbeeld op 21 december 1950 tijdens een interpellatie van prof. P.S. Gerbrandy (1885-1961; ARP) over de situatie van de ex-KNIL-militairen, in het bijzonder die van de Ambonezen, sprak ds. Zandt in de Tweede Kamer onder andere deze woorden:
“De behandeling van de Ambonese militairen, waarover deze interpellatie loopt, is een van de ellendige gevolgen van de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië. Daardoor is Indië verkwanseld en een Nederland getrouw volk, de Ambonezen, schandelijk verraden. En daar is het zelfs nog niet bij gebleven. Dit volk is door Indonesië met behulp van Nederlandse wapens aangevallen, beschoten en geterroriseerd, terwijl bovendien nog met Nederlandse schepen Indonesische troepen naar Ambon zijn vervoerd. Dit vormt wel een heel schandelijke bladzijde in Nederlands historie. Het was de plicht van de Nederlandse regering om krachtig op te komen voor het zelfbeschikkingsrecht van Ambon. In plaats daarvan heeft zij er hard aan mee geholpen dat de door mij bovengenoemde indroeve feiten hebben kunnen plaats grijpen.” 2
En op 17 november 1953 bij de vaststelling van de begroting inzake de Overzeese Rijksdelen voor het jaar 1954 merkte ds. Zandt onder meer het volgende over deze kwestie op:
“Volgens de Haagse Rondetafelovereenkomst hadden en hebben de Zuid-Molukken volgens het daarin aan de Indonesische volkeren toegekende zelfbeschikkingsrecht een wettig recht op een zelf-standig volksbelang. Instede nu dat de regering voor de door haar eigenhandig gesloten overeenkomst opkomt en de betrokken personen als wettige regering erkent, noemt zij hen op een voor hen vrij grievende wijze vooraanstaande aanhangers van de Republiek der Zuid-Molukken, als waren zij rebellen en oproermakers die zich een recht willen zien toegekend waarop zij niet de minste aanspraak kunnen doen gelden. De zaak ligt echter gans anders. Zij komen op voor een hun wettig toegekend recht en kunnen deswege aanspraak maken op de steun van allen die recht en gerechtigheid liefhebben. De regering heeft kortgeleden nog bij monde van de minister-president erkend dat de Indonesische staten door geweld het zelfbeschikkingsrecht is ontnomen. Daarom hadden deze personen met hun bevolking recht op ondersteuning, ook van de Nederlandse regering. Instede daarvan zijn zij echter op een laakbare en voor hen grievende wijze in het regeringsantwoord neergezet. Even laakbaar en grievend is het als deze personen en met hen de Ambonezen in het antwoord nog wel als vreemdelingen zijn aangeduid. Dit is niet alleen grievend, maar ook totaal bezijden de waarheid. De Ambonezen zijn toch voor ons geen vreemdelingen. Hoe komt men erbij een volk als het Ambonese dat meer dan drie eeuwen lang zo nauw met Nederland verbonden is geweest, als vreemden aan te duiden? Vreemder kan het al haast niet! Het is de regering toch evengoed als ons bekend dat de Ambonezen eeuwen aaneen Nederland met de grootst mogelijke trouw hebben gediend. Daarop lettend had van regeringswege een gans ander antwoord gegeven moeten worden dan er gegeven is. Het doet mij innig leed dat de Ambonezen, die zelfs nog in de laatste oorlog goed en bloed voor ons opgeofferd hebben, bij vernieuwing nog eens hebben moeten ondervinden dat de Nederlandse regering hen met schromelijke ondank heeft beloond.” 3
Een maand later, op 16 december 1953, tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken roerde ds. Zandt dit onderwerp opnieuw aan. Hij zei:
“Wat de positie van de onderscheidene Indonesische volkeren, inzonderheid die der Zuid-Molukken betreft, zijn en blijven wij van oordeel dat onze regering betreffende de hun op de Haagse Rondetafelconferentie toegekende rechten niet naar behoren is opgetreden en nog niet optreedt. De regering had er zich veel krachtiger tegen dienen te verzetten dat het door de Republiek Indonesië aangegane akkoord aangaande het zelfbeschikkingsrecht totaal is geschonden. De minister-president, dr. Drees4, heeft bij de algemene begrotingsdebatten zelf erkend dat de Indonesische volkeren met militair geweld het zelfbeschikkingsrecht is ontnomen. Deze bekentenis stellen wij op prijs, maar daarmee is deze aangelegenheid voor ons toch volstrekt niet van de baan. Niet alleen had de regering zich scherp tegen deze geweldpleging en verkrachting van het overeengekomen akkoord behoren te verzetten, maar ook had zij de Republiek der Molukken openlijk de facto en de jure als wettig moeten erkennen en al haar invloed moeten aanwenden dat de Indonesische regering zulks ook gedaan had of alsnog deed. In plaats daarvan heeft zij wapens en schepen aan de Indonesische regering beschikbaar gesteld om het Ambonese volk, dat Nederland eeuwenlang zo trouw gediend heeft, onder het dwangjuk van de Indonesische regering te brengen. Een daad welke wij niet genoeg kunnen verfoeien. En ook thans duldt zij nog helaas de blokkade van de Zuid-Molukken door de Indonesische Republiek. De gehele gedragswijze van onze regering ontmoet in deze gehele aangelegenheid dan ook bij ons de scherpste afkeuring. Eveneens keuren wij ten scherpste af de houding welke de organisatie der Verenigde Naties tegenover de Republiek der Zuid-Molukken heeft aangenomen. Het heeft dan ook, gelet op de gedragingen van deze organisatie, geen zin dat de regering zich betreffende deze aangelegenheid tot haar wendt. Wij zien er alleen heil in dat onze regering onversaagd voor het recht opkomt, want het geldt hier een rechtszaak. Het is dure plicht van de regering voor het recht op te komen. In dezen zijn wij het volkomen eens met het pleidooi dat hier vandaag door de geachte afgevaardigde de heer Gerbrandy is gehouden en waarin hij de nadruk heeft gelegd op het recht. Daarop dient de nadruk gelegd te worden. Het is een rechtsverkrachting die de regering helaas maar bestendigt. Wanneer zij onversaagd met geoorloofde middelen voor het recht opkwam, zou zij misschien mensen, mogelijk vele mensen tegen zich krijgen, maar dan kan zij op de goedkeuring en de steun rekenen van Hem Die machtiger is dan alle mensen tezamen.” 5
Ook ir. C.N. van Dis sr. heeft meermalen in de Kamer namens de SGP-fractie het woord over dit onderwerp gevoerd. Hij liet inhoudelijk eenzelfde geluid horen als ds. Zandt. Bijvoorbeeld op 13 november 1956 bij de behandeling van de begroting inzake maatschappelijk werk sprak hij:
“Mijnheer de Voorzitter! Verleden week hebben de regering en de Kamer sterke afkeuring uitgesproken over het afschuwelijke optreden van de Russische machthebbers in Hongarije.6Bij de behandeling van deze begroting wordt (…) aandacht gevraagd voor een volk dat, hoewel veel kleiner in aantal dan het Hongaarse, toch in het wezen van de zaak al even afschuwelijk en al even verraderlijk behandeld is, namelijk de Ambonezen, van wie een deel met behulp van Nederlandse kanonnen, Nederlandse wapens en Nederlandse schepen in strijd met plechtig aangegane overeenkomsten ten onder is gebracht, een ander deel nog voor zijn vrijheid vecht en nog een ander deel zich in Nederland bevindt en sedert vijf á zes jaar elk jaar in deze Kamer een onderwerp van bespreking uitmaakt. Dit zou niet nodig geweest zijn wanneer de Nederlandse regering van meet af op grond van de ook door haar plechtig aangegane overeenkomsten van de Haagse Rondetafelconferentie de Republiek der Zuid-Molukken had erkend en aan de Ambonese ex-KNIL-militairen recht had laten wedervaren door hen in de gelegenheid te stellen naar hun vaderland terug te keren. Op die terugkeer hadden de Ambonezen, toen zij zich als KNIL-militairen in Indonesië bevonden, het volste recht. Bij Gouvernementsbesluit van 1935 toch was bepaald dat alle niet Europese KNIL-militairen recht hadden op opzending en daarna ontslag uit de KNILdienst naar elke plaats op het grondgebied van Nederlands-Indië, waar zij zich wensten te vestigen. De Nederlandse regering is nalatig gebleven deze bepaling uit te voeren en heeft daarmee de Ambonese ex-KNIL-militairen die thans in Nederland in kampen moeten verblijven, groot onrecht aangedaan. Wij zijn van oordeel, Mijnheer de Voorzitter, dat dit onrecht door de regering ongedaan behoort te worden gemaakt, evenals het onrecht daarin bestaande dat deze ex-KNIL-militairen kort na hun aankomst in Nederland werden gedemilitariseerd, waardoor zij in één slag hun inkomsten, pensioenrechten, eventuele betaling van achterstallige salarissen tijdens Japanse krijgsgevangenschap en andere rechten verloren en aldus tot armlastigen en steuntrekkers werden gedegradeerd. Evenals alle onrecht verjaart ook dit de Ambonezen aangedane onrecht niet en het is de plicht van de regering om dit onrecht te herstellen.” 7
SGP-Beginselprogramma
In 1962 meldde het Gereformeerd Gezinsblad, later Nederlands Dagblad genoemd, dat er nog maar twee Kamerleden waren die een duidelijk standpunt innamen inzake Nieuw-Guinea en Ambon. Dat waren ir. C.N. van Dis sr. namens de SGP-fractie en P. Jongeling namens de GPV-fractie. De andere partijen lieten het in deze kwestie te veel afweten.
In De Banier van 2 mei 1963 werd er melding van gemaakt dat de ARP in 1963 - met het oog op de toenmalige Tweede Kamerverkiezingen - niet meer een aparte ‘Ambonparagraaf’ in haar Program van actie had opgenomen. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1959 was dit nog wel het geval geweest. In die paragraaf stond toen dat zowel nationaal als internationaal al het mogelijke gedaan moest worden om de rechtmatige aanspraken van de Republiek der Zuid-Molukken te ondersteunen. De reden van weglating in 1963 was de wens van de ARP om zo spoedig mogelijk te komen tot een herstel van normale en vruchtbare betrekkingen met Indonesië, wat door het opnemen van een aparte ‘Ambonparagraaf’ bemoeilijkt zou kunnen worden. Het commentaar van De Banier hierop luidde:
“Hieruit blijkt dat de antirevolutionairen, die eerst hebben meegeholpen Nederlands Nieuw-Guinea aan Soekarno uit te leveren, nu ook al de Zuid- Molukkers in de steek laten. Zeer terecht merkte ir. Manusama, hoofd van de politieke missie van de RMS, naar aanleiding hiervan op dat de ARP bereid blijkt te zijn zaken van recht en gerechtigheid terzijde te stellen en in de ijskast te zetten, opdat het herstel van de betrekking met Indonesië, dit wil zeggen, de onderdrukkers van het volk der Zuid-Molukken, niet gehinderd zal worden. De SGP keurt deze daad van de ARP onvoorwaardelijk af. Zij acht het dure plicht voor het recht, ook dat van de Zuid-Molukkers, te blijven opkomen en door middel van haar Kamerleden voor de erkenning van de Republiek der Zuid-Molukken te blijven opkomen.” 8
De soevereiniteitsoverdracht van Nederlands Nieuw- Guinea aan Indonesië in 1963 leidde ertoe dat in 1964 artikel 17 van het toenmalige SGP-beginselprogram door de partij herschreven werd. Van deze gelegen-heid werd gebruikgemaakt om ook de kwestie van Zuid-Molukkers in dit artikel te vermelden. Sinds 1950 stond in dit artikel onder andere dat “het verbreken van de eeuwenoude band tussen Nederland en Indië” betreurd werd. In 1964 werd daaraan toegevoegd dat ook “het schenden van de belofte inzake het zelfbeschikkingsrecht gedaan aan de Indische volkeren, met name aan de Republiek der Zuid-Molukken”, betreurd werd. 9
Van Dis bleef volhouden
Van Dis bleef er vrijwel jaarlijks bij de regering op hameren dat het onrecht de Zuid-Molukkers aangedaan hersteld diende te worden, onder andere door de Republiek der Zuid-Molukken te erkennen. Bijvoorbeeld op 7 februari 1968 tijdens het Kamerdebat over de begroting van Buitenlandse Zaken ging hij hierop nog vrij uitvoerig in. Na zijn overlijden werd hij mede voor zijn strijd tegen het onrecht begaan aan de Zuid-Molukkers geprezen. Het Nederlands Dagblad schreef: “Hij zette zich ten volle in waar hij onrecht bespeurde, zoals inzake Ambon en Nieuw-Guinea”. 10 En al stond hij niet bekend als een heel goede spreker, hij was wel bijzonder trouw en ijverig. En hij kwam voor de beginselen uit. Met al zijn krachten heeft hij getracht om Gods Woord tot meerdere erkenning te brengen in Nederland. Het onrecht rondom de Zuid-Molukken en Nieuw- Guinea raakte hem diep. Ook ageerde hij tegen het culturele verval van Nederland en dat de overheid dit verval subsidieerde. Over vivisectie en het beschermen van gewetensbezwaarden tegen vaccinatie had hij een duidelijke visie. Hij was tegen de EG, onder andere vanwege het dominerende roomse element daarin. En de Verenigde Naties bestreed hij op grond van haar verwerpelijke humanistische grondslag.
Ten slotte
De SGP kwam van oudsher op voor de belangen van minderheden. Zoals reeds aangehaald kregen de miskende Ambonezen uiteindelijk alleen nog steun van GPV en SGP. De overige partijen lieten de Zuid-Molukkers vallen uit politieke overwegingen. Dit wil overigens niet zeggen dat de SGP het eens was met de door Zuid-Molukkers uitgevoerde kapingen en gijzelingen. Dat niet! Maar de SGP begreep wel dat het onrecht dat Nederland en Indonesië deze groep had aangedaan, de belangrijkste oorzaak hiervan was. De RMS zal waarschijnlijk wel altijd in ballingschap blijven. Hadden de Verenigde Staten, Australië en Nederland de RMS geholpen, dan had er waarschijnlijk een RMS bestaan, een Christelijke enclave in het overwegend islamitisch Indonesië. Het heeft niet zo mogen zijn. In een brochure die de Voorlichtingsdienst Republiek der Zuid-Molukken opgesteld heeft, trof ik een uitspraak van de liberaal J.R. Thorbecke (1798-1872) aan: “Niemand heeft de verwezenlijking van zijn ideaal in de hand. Maar waarheen koerst men, wanneer men dat ideaal niet in het oog blijft houden?” 11 Daar gaat het om, ook als wij naar onze huidige tijd kijken: geloven we dat de Heere machtig is om van Nederland weer een Christelijke natie te maken? Of gaan we uit van de status quo en proberen we door middel van compromissen zoveel mogelijk te bereiken? Compromissen die nooit zonder vuile handen gemaakt kunnen worden. Compromissen die tegen Gods Woord en Wet ingaan. In die weg blijft er alleen maar schuld over en is een verdere afglijding te verwachten. Dat vanwege de hoogheid Gods de eis van beginselen toch meer bij ons mocht gaan wegen! Op overheid en onderdaan rust namelijk de dure plicht om Gods Woord en Wet tot richtsnoer te blijven nemen.
In veel opzichten staan we schuldig. Schuld kan alleen vergeven worden door het bloed van de Heere Jezus dat Hij voor Zijn uitverkoren Kerk gestort heeft op Golgotha. Onze bede mag daarom wel dagelijks zijn om Hem te leren kennen, want alleen door Hem krijgen we verzoening met God. Hem te leren kennen is het belangrijkste. Van Dis mocht daar ondervinding van hebben. Hij eindigde zijn laatste rede (1 november 1972) met de volgende woorden, waarmee we tevens dit artikel willen besluiten:
“Er staat in de Schrift dat de gehele wereld verdoemelijk zij voor God. Wanneer men hiervan iets mag ondervinden en mag onderschrijven, wanneer men zich leert kennen als hellewaardig, dan komt de verlossing. Dat heb ik op de vroege morgen van 29 januari 1939 mogen ondervinden, toen Christus mij werd geopenbaard en ik Hem mocht omhelzen: in Zijn lijden, sterven en opstanding, waardoor Hij een eeuwige overwinning heeft aangebracht. Die overwinning staat vast. De wereld kan nog zoveel in beweging zijn, er kunnen nog zoveel oorlogen plaatshebben en de Kerk kan nog zozeer verdrukt worden, de overwinning is aan de Heere Jezus Christus en in en door Hem aan de Kerk. Ik heb gezegd.” 12
Noten:
1) Voor dit artikel is onder meer van de volgende literatuur gebruikgemaakt: N.N., Appeal to right and justice. South Moluccan exiles in the Netherlands, z.j.; mr. Mas Slamet, Japansche Intrigues. De nasleep van de Japansche bezetting, Amsterdam z.j.; Ernst Utrecht, Ambon. Kolonisatie, dekolonisatie en neo-kolonisatie, Amsterdam 1972; N.N., Confrontatie met een kwart eeuw discriminatie van het Zuidmolukse Zelfbeschikkingsrecht, ’s Gravenhage 1975; G. Heeringa, Amboina * Ambon, Lunteren 1964; H. Rose, Het Indië, dat Nederland vergeet, z.p. 1948; G. Goossens, Nieuw-Guinea, de koude oorlog en de Anti-Revolutionaire Partij, Franeker 1962; Bung Penonton, De Zuidmolukse republiek. Schets voor een beschrijving van de nieuwste geschiedenis van het Zuidmolukse volk, Groningen z.j.; prof. mr. P.S. Gerbrandy, De scheuring van het rijk. Het drama van de Indonesische crisis, Kampen 1951; dr. J.W. Meijer Ranneft, De weg voor Indië, Amsterdam, z.j.; dr. D.K. Wielenga G.zn., Mijn sponde in het dodenrijk, Kampen z.j.; Charles Burki, Achter de kawat als Japans krijgsgevangene, Franeker 1979; Teuku Tjoet Mohammed Hoessin, De Nederlandse begraafplaats ‘Peutjoet’ onthult de geschiedenis van de heldenmoed van het Atjehse volk, Atjeh z.j.; N.N., 120 jaar Wereldgeschiedenis door de ogen van het Leidsch Dagblad, Leiden z.j.; De Spiegel, Christelijk Nationaal Weekblad, jaargang 1948-1949.
2) Handelingen Tweede Kamer, 1950-1951, 21 december 1950, p. 1014 (herspeld)
3) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 17 november 1953, p. 448 (herspeld)
4) Dr. W. Drees sr. (1886-1988) behoorde tot de SDAP/ PvdA en was president van 1948 tot 1958.
5) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 16 december 1953, p. 684 (herspeld)
6) Op 4 november 1956 waren troepen van het Warschaupact Hongarije binnengevallen, omdat het in opstand was gekomen tegen het communistische regime.
7) Handelingen Tweede Kamer, 1956-1957, 13 november 1956, p. 3034 (herspeld)
8) Zie: ‘De ARP en de Ambon-paragraaf’, in: De Banier, 2 mei 1963 (herspeld)
9) Vijfentwintig jaar later, bij de aanvaarding van een vol- ledig herschreven SGP-beginselprogram (1989), verdween deze clausule uit het program zonder dat het onrecht was opgeheven.
10) Zie: ‘Ir. C.N. van Dis (79) in het harnas gestorven’, in: Nederlands Dagblad, 6 januari 1973
11) N.N., Confrontatie met een kwart eeuw discriminatie van het Zuidmolukse Zelfbeschikkingsrecht, ’s-Gravenhage 1975, p. 18
12) Zie: Woord en wet. 1918-1988. 70 jaar SGP, z.j., p. 150
Fotoverantwoording:
a) Foto stichting Moluks Historisch Museum
b) Foto H. Peters, Anefo, Nationaal Archief
c) Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief
d) By Pemerintah RMS [CC BY-SA 3.0] via Wikimedia Commons
e) Fotocollectie Anefo, Jac. de Nijs [CC BY-SA 3.0] via Wikimedia Commons
f) Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017
In het spoor | 72 Pagina's