Het Eerste SGP-Gemeenteprogram en de Praktijk
Over enkele weken Deo volente zullen er weer gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden. CHU en ARP schalden vroeger in verkiezingstijden door het land dat zij de eeuwige beginselen van Gods Woord tot uitgangspunt namen. Het leek alsof zij zich direct gebonden achtten aan Gods Woord en Wet, maar in werkelijkheid was dat niet zo. Hun uitgangspunt was veel meer wat is - naar hun inschatting - haalbaar. Bij de SGP lag dit destijds duidelijk anders. In dit artikel willen we aan de vooroorlogse gemeentepolitiek van de SGP aandacht schenken om daaruit lessen te trekken voor het heden.
In de eerste plaats willen we op het ontstaan van het eerste SGP-gemeenteprogram ingaan. Dit werd opgesteld in de tijd voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1923. En vervolgens op de inhoud daarvan. Met name op de principiële punten. Daarbij zullen we een reeks voorbeelden uit de SGP-praktijk van voor de oorlog aanhalen en tegelijk toepassingen maken naar het heden.
Opstelling gemeenteprogram
Op 24 april 1918 was in Middelburg door de besturen van acht Zeeuwse kiesverenigingen de SGP officieel opgericht. Nog juist vroeg genoeg om als partij op 3 juli 1918 mee te doen met de Tweede Kamerverkiezingen. In totaal werden daarbij 5.180 stemmen behaald, te weinig voor een zetel, maar het gaf de jonge partij wel in één klap bekendheid in het land, daar veel inwoners via de kranten van de verkiezingsuitslagen kennisnamen. Voor een brede deelname aan de Statenverkiezingen in maart/april 1919 en aan de gemeenteraadsverkiezingen in mei 1919 was het echter nog te vroeg. Voor het oprichten van plaatselijke en provinciale kiesverenigingen en het rekruteren van betrouwbare beginselvaste kandidaten was gewoon meer tijd nodig. Vooral inzake de gemeenteraadsverkiezingen. De jonge partij had bovendien nog geen gemeenteprogram. Wel een beginselprogram, maar daarin kwam de problematiek van de gemeenteraad minder concreet tot uitdrukking.
De roep om een gemeenteprogram op te stellen kwam al snel. Reeds op de algemene vergadering van 5 augustus 1920 kwam een voorstel van de SGP-kiesvereniging uit Borssele aan de orde waarin het hoofdbestuur werd gevraagd zo’n program op te stellen. De vergadering ging met dit voorstel unaniem akkoord. 1 Niet helemaal duidelijk is waarom op de eerstvolgende algemene vergadering van 3 augustus 1921 min of meer hetzelfde voorstel opnieuw werd ingediend. Niet door Borssele, maar door de SGP-kiesvereniging uit Kampen, terwijl de heer P. van der Meulen uit die plaats van de hoed en de rand wist. Het zou kunnen zijn dat men bewust het hoofdbestuur langs deze weg tot meer spoed en tot een actieve verspreiding van een gemeenteprogram heeft willen aanzetten. Kampen stelde voor:
“De Staatkundig Gereformeerde Partij bezorge de afdelingen een Gemeenteprogram dat in overeenstemming met het Program van beginselen aan de afdelingen de lijnen aanwijst voor een gezond gemeentelijk bestuur.” 2
Ook dit voorstel werd in behandeling genomen. Ter vergadering deelde voorzitter ds. G.H. Kersten mee dat de heer Van der Meulen uit Kampen een conceptgemeenteprogram ontworpen had en dat dit concept bij het hoofdbestuur in behandeling was. Als volgende stap stelde Kersten voor om - zodra het hoofdbe-stuur akkoord was - het gemeenteprogram naar alle kiesverenigingen toe te sturen, hetzij om instemming te betuigen hetzij om het van commentaar te voorzien. “Daarna kan het geldend zijn.” Deze procedure werd door de vergadering goedgevonden. De heer Van der Meulen maakte aansluitend nog de opmerking “dat een gemeenteprogram altijd plaatselijk is en door de kandidaten moet ondertekend worden”. 3
Concept
Een jaar later, op de algemene vergadering van 20 april 1922, was het gemeenteprogram er nog niet. Geen wonder dat er op die vergadering naar gevraagd werd. Voorzitter Kersten vroeg toen aan de vergadering om het hoofdbestuur nog even de tijd te geven en beloofde dat ervoor gezorgd zou worden. 4
Op zaterdag 16 december 1922 kwamen te Nijverdal alle SGP-kiesverenigingen uit Overijssel - voor het eerst - bijeen om een provinciale kiesvereniging voor Overijssel op te richten. Aan het einde van die vergadering werden enkele artikelen uit het conceptgemeenteprogram voorgelezen en kort besproken, wat “een leerzaam en aangenaam ogenblik” opleverde, aldus Van der Meulen in De Banier 21 december 1922. Het was toen nog steeds een concept en ook nog niet rondgezonden, terwijl in mei 1923 reeds de volgende gemeenteraadsverkiezingen gehouden zouden worden.
Pas op 1 februari 1923 kwam daar verandering in. In De Banier van die dag werden de eerste vijf artikelen van het conceptgemeenteprogram afgedrukt en als volgt geïntroduceerd:
“Reeds lang en van onderscheiden kanten bereikten ons aanvragen tot toezending van het conceptgemeenteprogram. Hierbij drukken wij een gedeelte af. Men bedenke dat het concept, dat wil zeggen, nog slechts een ontwerp is. Men bespreke het in de kiesvereniging. Van de gemaakte op- of aanmerkingen of uitbreidingen worde mededeling gedaan aan de algemene secretaris (…). Op de algemene vergadering wordt het dan definitief vastgesteld.”
In De Banier van 15 februari 1923 (De Banier verscheen toen nog niet wekelijks) waren de artikelen 6 tot en met 8 opgenomen en het slot, de artikelen 9 tot en met 14, in die van 1 maart 1923.
Wijzigingen
Ruim een maand later, op de algemene vergadering van 5 april 1923 te Utrecht, werd het conceptgemeenteprogram besproken. Door de kiesverenigingen waren wijzigingsvoorstellen ingediend. Het in De Banier van 21 juni 1923 afgedrukte verslag van dit deel van deze vergadering maakt er geen melding van hoeveel dat er waren en wat die voorstellen inhielden. Vergelijking van de concepttekst met de op die vergadering vastgestelde tekst leert dat er heel wat wijzigingsvoorstellen geweest moeten zijn, want er zijn zo ongeveer 20 wijzigingen doorgevoerd. Voor een deel gaat het om principiële aanscherpingen en aanvullingen op de oorspronkelijk door Van der Meulen opgestelde tekst. We geven daarvan een aantal voorbeelden.
In het concept was vermeld dat de gemeenteraadsvergaderingen begonnen moesten worden met gebed, de definitieve tekst zegt: vange aan en eindige met gebed. Na de zin dat de gemeentelijke overheid geen schouwburg of andere instellingen van openbaar vermaak dient te exploiteren of te subsidiëren, volgde in het concept: “Er zij een nauwlettend toezicht op het zedelijk gehalte der op te voeren stukken”. In de definitieve versie is deze zin geschrapt. En de zin: “Zij”, namelijk de gemeentelijke overheid, “were kinderen beneden 18 jaar uit de bioscoop” werd gewijzigd in: “Zij were openbare bioscoopvoorstellingen”. De eerste zin van het artikel over het onderwijs luidde in het concept: “De Gemeentelijke Overheid drage zorg voor een loyale uitvoering der Lager onderwijswet 1920.” De vergadering wijzigde dit in: “Bij de uitvoering der Onderwijswet houde de Gemeentelijke Overheid zoveel mogelijk rekening met hetgeen in artikel 10 van het Program van beginselen is neergelegd.” Dat artikel 10 begon met: “Het schreiend onrecht, aan een Christelijke natie geschied in de
beroving der scholen van Gods Woord, waardoor met staatshulp en belastinggeld een groot deel van het opgekomen geslacht buiten kennis van de Schrift groot werd, worde hersteld.” Overigens was zowel in het concept als in de eindversie ook de volgende - uit het beginselprogramma overgenomen - zin vermeld: “Uit alle onderwijs worde geweerd wat de ere des Heeren en het gezag der Overheid aanrandt.”
In het artikel over sociale aangelegenheden en in het artikel over grond- en woningpolitiek werd een clausule opgenomen die verband hield met de gemoedsbezwaren tegen verzekeren. Gesteld werd dat de gemeente de lasten van de pensioenen van het gemeentepersoneel voor eigen rekening behoorde te nemen of er in ieder geval voor moest zorgen dat het personeel niet zelf behoefde bij te dragen aan de kosten van een pensioensverzekering. Ook mocht de gemeentelijke overheid nooit van een aannemer die werk voor de gemeente deed, eisen dat deze zich moest verzekeren. Aan de zin dat de gemeentelijke overheid moest zorgen voor een algehele winkelsluiting op de dag des Heeren, werd nog toegevoegd dat de gemeentelijke overheid op zondag ook het venten langs de straat moest weren.
Overigens werd artikel 13 van het concept, dat handelde over de industrie, in zijn geheel geschrapt, maar naar we aannemen niet om principiële redenen.
Na behandeling van alle wijzigingsvoorstellen werd het gemeenteprogram door de algemene vergadering vastgesteld. Vervolgens werd het tezamen met het Program van Beginselen, de landelijke statuten van de SGP en het huishoudelijk reglement voor een plaatselijke SGP-kiesvereniging gedrukt in de vorm van een handige brochure van 16 pagina’s. In De Banier van 17 mei 1923 werd er voor het eerst melding van gemaakt dat deze brochure beschikbaar was en door de onderscheiden SGP-kiesverenigingen - voor hun leden en voor belangstellenden - bij de algemene penningmeester Van der Meulen besteld kon worden. Amper nog op tijd, want het nummer van 17 mei was in de meeste burgerlijke gemeentes het laatste nummer voor de gemeenteraadsverkiezingen. Niet volledig duidelijk is waarom het opstellen van het gemeenteprogram zo lang moest duren. Mogelijk heeft het bij het hoofdbestuur aan tijd ontbroken om de eerste opzet bij te schaven.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1923
Feitelijk waren dit de eerste gemeenteraadsverkiezingen waaraan de SGP als partij breed deelnam. In De Banier van 17 mei, een verkiezingsnummer, werden de mannen krachtig tot stemmen opgeroepen, maar de vrouwen niet. Van der Meulen schreef in dit verband:
“De verkiezingen voor de gemeenteraad zijn weer op komst. Nog bestaat officieel de stemplicht, ook voor de vrouw. Nog steeds ziet men op ons of we niet van een inconsequentie zijn te beschuldigen. Zoals men weet, we aanvaarden het vrouwenkiesrecht niet. Niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk van ons politiek leven kome dat uit. Noch rechtstreeks noch zijdelings mag de kiesvereniging de vrouwen dwingen om ter stembus te gaan. Dat is afgelopen zomer niet gebeurd, dat gebeure ook nu niet. Wij zijn en blijven in den lande de enige partij die niet alleen theoretisch, maar ook praktisch het vrouwenkiesrecht niet aanvaardt. Niettegenstaande dit werd ons pogen in 1922 gezegend. Zij er thans onder ons ook geen wankelen”!
Anno 2018 is dat wankelen er volop. Een groot deel van de vrouwen uit de SGP-achterban gaat helaas stemmen. Bovendien zijn er momenteel minstens zeven SGP-kandidatenlijsten waarop vrouwen staan. In Vlissingen en Amsterdam zelfs op nummer 1. Het Bijbelse beginsel dat de vrouw het regeerambt niet toekomt, wordt door die kandidaatstellingen van vrouwen verzaakt. Nog temeer bedroevend en zelfs stuitend is het dat diverse SGP’ers de in Amsterdam voor de SGP gekandideerde vrouw met haar kandidaatstelling feliciteerden. Felicitaties dus voor een zondige praktijk en voor het ingaan tegen het SGPbeginselprogram (art. 10). Uitholling van binnenuit!
Van der Meulen adviseerde de lezers van De Banier van 17 mei ook om toch niet strategisch te gaan stemmen, maar bij stemmen steeds het beginsel in het oog te houden. Hij schreef:
“Ook in de gemeenteraden behoort men het beginsel boven het belang te stellen. Dat is soms wel eens anders. Men vraagt bij de Kamerverkiezingen in brede kringen nog wel naar de man van beginselen, terwijl diezelfde mensen bij de gemeenteraadsverkiezingen zich laten leiden door de vraag, door de keuze: door welke man wordt mijn belang het beste gediend. Dat mag niet. Uw belang wordt te allen tijde en overal het beste gediend in de weg van behartiging van het beginsel. Zo hoort het bij mensen die Gods Woord ten richtsnoer van hun leven hebben. Niet angstvallig vragen: wat winst of verlies ik erbij op zuiver stoffelijk gebied als die of die gekozen wordt, maar frank en vrij het beginsel in het oog gevat. Hij is een man van beginsel, ik kan de behartiging daarvan aan hem toevertrouwen. Welnu, dan hem gestemd bij de op handen zijnde gemeenteraadsverkiezingen.”
In een ander artikel in hetzelfde nummer drong Van der Meulen met andere woorden nogmaals hierop aan:
“Uw belangen staan op het spel, zeker, maar ook om beginselen gaat het. En een man van beginsel weet dat zijn belang het best wordt behartigd in de weg van toepassing van het beginsel. Houdt dus het beginsel hoog, uw belang volgt dan. Dat neemt niet weg dat ge ook uw belangen moogt bepleiten, maar het beginsel ga voorop. Dat wege het zwaarst! Dat moet gehoord! Uw principiële tegenstander laat het ook horen. En tracht het in toepassing te brengen!”
Gezien de seculiere maatschappij waarin we verkeren, is het nu nog temeer van belang dat in de diverse gemeenteraden de Bijbelse beginselen telkens op geschikte momenten uitgedragen worden. Hoe eenvoudiger dit gebeurt hoe beter, want veel raadsleden en burgers buiten de SGP-kring weten nauwelijks nog iets van de Bijbel af. Niet onze materiële belangen, niet het haalbare, maar het beginsel ga voorop!
Inhoud gemeenteprogram
Het op 5 april 1923 vastgestelde gemeenteprogram was een geschikt document om nieuwe, bestaande en ook potentiële SGP-leden te informeren over wat de SGP in de gemeenteraad voorstond. Daarnaast vormde dit program voor raadsleden ook een handige leidraad bij het uitdragen van de beginselen in de praktijk. Ongetwijfeld zullen de circa tachtig in mei 1923 gekozen SGP-raadsleden, van wie de meesten voor het eerst raadslid werden, hiervan in de praktijk een dankbaar gebruikgemaakt hebben.
Hieronder zullen we voor een aantal artikelen van dit program globaal weergeven welke beginselen daarin aan de orde werden gesteld en tevens een aantal voorbeelden aanhalen hoe vooroorlogse SGPraadsleden die beginselen in de praktijk hebben uitgedragen en toegepast.
Artikel 1: Gezag en gebed
Het eerste artikel van het eerste SGP-gemeenteprogram luidde (herspeld): “De gemeentelijke overheid regeert bij de gratie Gods. Daarom vange zij haar vergaderingen aan en eindige zij die met gebed.”
Romeinen 13:1 leert ons: er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. De overheden oefenen namens God gezag op aarde uit; zij regeren bij de gratie Gods. Daarom mag voor alle overheidsbeleid niet in de eerste plaats bepalend zijn wat het volk wil en wenst, maar wat de Heere wil. Zijn Woord en Wet behoren hét richtsnoer te zijn. Slechts binnen die kaders mag een overheid, indien het verstandig is, honoreren wat het volk wil. En een beroep op de Heilige Schrift is ook in de raadszaal niet buiten de orde. Ds. P. Zandt betoogde in de Delftse gemeenteraad “dat de Heilige Schrift voor elk en bij alles het enige richtsnoer moet zijn. Als hij zich daarop beroept, is dat volkomen in orde, want hij beroept zich op de Grondwet waarnaar elk Christen moet leven.” 5
In de Goddelijke oorsprong van het overheidsgezag ligt ook de grond voor de invoering en handhaving van het ambtsgebed. Dit publiek uitgesproken gebed mag niet multireligieus van inhoud zijn, maar daarin dient alleen de ware God erkend te worden. En alleen Hem dient om Zijn hulp, leiding en zegen gesmeekt te worden bij aanvang en dankgezegd voor de verleende hulp aan het einde.
Wanneer het ambtsgebed in een gemeenteraad ontbrak en er kwam een SGP’er in de raad, dan diende deze een voorstel tot invoering van het ambtsgebed in. Soms werd zo’n voorstel overgenomen, maar in veel gevallen stuitte het op grote tegenstand. Vaak was dat ook wel te verwachten, maar de SGP’ers lieten zich daarbij niet leiden door wat haalbaar was. Ook al was het verkrijgen van een meerderheid hiervoor onwaarschijnlijk, van het openlijk bepleiten van het ambtsgebed ging niettemin een duidelijk getuigenis uit. En juist dat hebben we ook in 2018 nodig!
Artikel 2: Zondagsrust
Een belangrijk punt in de gemeentepolitiek was de bevordering en handhaving van de zondagsrust en -heiliging. Artikel 2 van het gemeenteprogram handelde daarover: “De gemeentelijke overheid bevordere met alle haar ten dienste staande middelen de zondagsrust en were op publiek terrein alles wat de heiliging van de zondag belemmert.” De gekozen SGP-raadsleden voerden het pleit hiervoor in de diverse raadszalen. Maar lang niet altijd kregen ze de andere protestantse partijen hierin mee. Zo werd in mei 1929 door de enige SGP’er in de raad van Waddinxveen een voorstel ingediend om te komen tot winkel- en cafésluiting op zondag. Indien ook de vijf raadsleden van Christelijk-historische huize (CH) en het antirevolutionaire raadslid (AR) ervoor zouden stemmen, zou het voorstel met 7 tegen 6 stemmen aangenomen worden. Het werd echter verworpen omdat slechts 2 van de 5 CH-raadsleden hun stem hieraan gaven. Twee CH-wethouders onthielden zich van stemming en één CH-raadslid stemde tegen. De Banier sprak van een “laffe houding” en dat het die personen blijkbaar niet deerde dat “zo schrikbarend Gods dag hier ontheiligd” werd. Hun slappe houding op dit punt bleek nog temeer uit het gegeven dat de Christelijk-historischen en antirevolutionairen tezamen al bijna 30 jaar lang de meerderheid in de raad hadden gehad. Niettemin bazuinden ze steeds bij verkiezingen rond dat hun “levensbeginsel” was “de eeuwige beginselen van Gods Woord”. 6 Zij hadden de naam, maar de daden ontbraken.
Maar er waren ook moedgevende voorbeelden. Toen het enige SGP-raadslid in Oud-Beijerland in december 1930 zondagssluiting van de cafés voorstelde, werd dat met 6 tegen 5 stemmen aangenomen, ondanks dat B en W het voorstel ontraadde omdat het in strijd zou zijn met de particuliere vrijheid van de burgers. Het SGP-raadslid bracht daar onder meer tegen in dat de overheid van God is ingesteld en zij daarom niet in de eerste plaats rekening moet houden met wat de mens wil, maar met wat God van haar eist. En dat de overheid geroepen is om, zoveel als in haar vermogen is, de oorzaken weg te nemen die het volk doen zondigen. Evenals koning Hizkía door het wegnemen van de bossen en beelden de oorzaak wegnam die het volk deed zondigen. 7
In Bussum werd in januari 1931 op een AR-vergadering betoogd dat een overheid niet van haar onderdanen zondagsheiliging mag eisen. Wel dient een overheid met handhaving van de zondagsrust een goed voorbeeld te geven, maar tot zondagsheiliging mag zij niet dwingen. Het commentaar van De Banier daarop luidde:
“Ons beginsel is dat de overheid op het publieke terrein, dus in het openbare leven, de zondagsheiliging heeft te bevorderen en te handhaven. Zij heeft niet alleen een goed voorbeeld te geven, zij is geroepen van haar onderdanen de zondagsheiliging te eisen in wetten en verordeningen.” 8
Hier tekende zich duidelijk een beginselverschil af tussen de SGP en de ARP. Een verschil dat ten diepste terug te voeren was op het feit dat de SGP opkwam voor het ‘alleenrecht des Heeren’, terwijl de ARP de zogenaamde geestelijke vrijheid verdedigde, of anders gezegd: het gelijk recht voor alle gezindten in het publieke leven.
Dit verschil in beginsel kwam onder andere in de gemeenteraad van Wageningen concreet tot uitdrukking toen de tweehoofdige SGP-fractie in december 1931 daar het volgende voorstel ter tafel bracht: “Door de raad wordt een verordening vastgesteld waarin algehele zondagssluiting van winkels, cafés, dancings, bioscoop, enz. wordt opgenomen en waarin alle openbare vermakelijkheden op zondag worden verboden en tevens het venten op en langs de openbare gemeentewegen.” Het voorstel werd echter zelfs door de rechtse partijen (AR, CH) niet ondersteund, zodat het niet eens in behandeling kon worden genomen. 9
Slappe handhaving
Burgemeesters van AR- en CH-huize lieten eveneens vaak meer toe dan op grond van het vierde gebod toegestaan was. Dit kwam helder naar voren in de principiële uiteenzetting die ds. Zandt in 1932 in de Delftse gemeenteraad gaf over de taak van de overheid inzake zondagsrust en zondagsheiliging. Hij wees er nadrukkelijk op
“dat de overheid ten aanzien van de dag des Heeren een haar van God opgelegde roeping heeft te vervullen. Zij heeft met alle haar ten dienste staande middelen de heiliging van en de rust op die dag te handhaven. Zij mag stellig niet toestaan dat die dag door het houden van allerlei optochten ontheiligd wordt.
Spreker betreurt het dan ook ten zeerste dat hij vanmiddag bij vernieuwing heeft moeten vernemen dat zovele antirevolutionaire en Christelijk-historische burgemeesters hun toestemming verleend hebben om op de zondag van 1 mei optochten te laten houden. Zij mogen daarmee de socialisten al ter wille geweest zijn, maar zij hebben daarbij Gods gebod overtreden. Zij staan door het verlenen van hun toestemming schuldig voor God. Zij zijn toch medeaansprakelijk voor de ontheiliging van Gods dag. Zij staan tevens schuldig voor God omdat door hun jammerlijke houding tal van mensen nog al lichter en losser over de dag des Heeren gaan denken en hem nog al brutaler gaan misbruiken dan reeds het geval is.
De gevolgen van het jammerlijk gedrag van die antirevolutionaire en Christelijk-historische burgemeesters blijven dan ook niet uit. In tal van plaatsen is het inderdaad een feit dat er op zondag meer mensen op de voetbalvelden dan in de kerken aanwezig zijn. Dit alles wordt in de hand gewerkt door de overheid die haar Goddelijke roeping verzaakt en aan haar onderdanen bovendien nog een slecht voorbeeld geeft.
Spreker vindt dit verschrikkelijk, omdat zulk een overheid Gods gebod niet alleen omlaaghaalt, maar ook bovendien oorzaak is dat Gods schrikkelijke toorn over land en volk ontsteekt. (…) De overheid die het welzijn van haar onderdanen dan ook recht verstaat, zal Gods dag doen eerbiedigen. Een burgemeester die met Gods Woord te rade gaat en het eerbiedigt, kan dan ook geen toestemming verlenen tot het houden van optochten op de dag des Heeren. Hij heeft daarbij niet te vragen wat de publieke opinie of de meerderheid van zijn ingezetenen zeggen of willen, in dezen heeft hij slechts op te volgen wat God in Zijn Woord van hem eist.
Het verheugt spreker dat de burgemeester [van Delft, mr. G. van Baren, lid van de ARP; AV] geen toestemming verleend heeft om een optocht op 1 mei te houden, maar hij betreurt het ten zeerste dat hij onlangs wel (…) toestemming verleend heeft dat een voetbalveld op zondag met een muziekuitvoering werd ingewijd. Dit is ongetwijfeld een stap in de verkeerde richting. Deze toestemming had niet gegeven mogen worden. In dezen handele de overheid strikt naar Gods Woord en zie zij niet naar links of rechts of vrage zij niet wat de meerderheid welgevallig is.
Spreker verstaat dat in deze tijd de positie van de overheid, ook van een burgemeester, niet gemakkelijk is, maar dit neemt niet weg dat deze immer een veilig pad bewandelt wanneer hij naar het geopenbaarde Woord van de levende God zijn bewind richt. Alsdan zal hij ook zijn gemeente tot zegen zijn. Aan het houden van Gods geboden is groot loon verbonden.” 10
Ds. Zandt roert hier een belangrijk punt aan. Een burgemeester - en ook een wethouder - dient zich krachtens zijn voor Gods aangezicht afgelegde eed niet in de eerste plaats af te vragen wat de meerderheid van de raad wil, maar wat God wil. Maar… kan men dan in onze tijd nog wel burgemeester zijn? Helaas moet geconstateerd worden dat dit voor een man die de Bijbelse beginselen in acht neemt, nagenoeg niet meer mogelijk is.
Voor een raadslid ligt dit een slag anders. Een raadslid kan zich vrijmaken door aan het college van B en W en aan de raad in eenvoudige woorden voor te houden wat God van ons allen vraagt, bijvoorbeeld in het vierde gebod, en door met Bijbels verantwoorde voorstellen te komen. Een voorbeeld van een goed voorstel is om voortaan alle winkels het gehele jaar op zondag gesloten te houden. Maar on- Bijbels en de SGP geheel onwaardig is het om ten aanzien van dit punt slechts voor te stellen wat nog haalbaar lijkt. Bijvoorbeeld sluiting van de winkels op een of twee zondagen per maand als die alle zondagen open zijn.
De zonden aanwijzen
Ook wanneer de nuloptie inzake koopzondagen of bordelen onhaalbaar lijkt, blijft het van groot belang dat de SGP-raadsleden met ernst en bewogenheid in het openbaar op dergelijke zonden wijzen en op een breken met die zonden aandringen. Menig SGPraadslid in vroeger dagen heeft zich daartoe gedrongen gevoeld. We geven twee voorbeelden.
In 1932 wees tijdens de algemene beschouwingen in de Alblasserdamse gemeenteraad het destijds bekende en Godvrezende SGP-raadslid J. Vermeulen Hzn. erop dat God vanwege het verlaten van Zijn ordinantiën en vanwege het toevallen van de machten van on- en bijgeloof ons land in de financieel donkere en moeilijke crisisjaren had gebracht. Vervolgens zei hij:
“Daarom kunnen wij ook niet nalaten van deze gelegenheid gebruik te maken er met klem op te wijzen dat ook in onze gemeente zovele openbare zonden om vergelding roepen. Een negeren van het Oppergezag door de gemeentelijke overheid, ook in de raadsvergaderingen, door te verzuimen Hem te erkennen in gebed en dankzegging. Het ontheiligen van de zondag door vrij openlaten van de herbergen en door het toelaten van openbare voetbalspelen en het houden van wedstrijden. Kortgeleden bleek dat de burgemeester in dat laatste wenst te volharden toen deze zei dat hij meende daarin goed te doen, hoewel dit toch duidelijk in strijd is met het vierde gebod van de Tien Geboden, en wordt dus het kwade goed geheten. Ook het ont-heiligen van Gods Naam wordt hier ongestraft gelaten. Wanneer dus blijkt dat de erkenning en het verlaten van het kwade achterblijft, dan kunnen wij niet verwachten dat de bezwaren [van de crisis; AV] zullen wijken, maar veeleer mag gevreesd worden dat ze zullen vermeerderen.” 11
Het SGP-raadslid Sonneveldt uit het nabijgelegen Ridderkerk liet zich in december 1936 in de gemeenteraad aldaar in soortgelijke bewoordingen uit. Na op de heersende grote financiële moeilijkheden en werkeloosheid gewezen te hebben, zei hij onder andere:
“De oorzaken van al deze moeilijkheden worden gezocht in allerlei omstandigheden en de oplossing wordt dan door deze en dan weer door andere maatregelen getracht gevonden te worden. Naar onze mening moet de oorzaak gezocht worden in het afwijken van Gods Woord en geboden. Ook in ons land en in onze gemeente worden de geboden Gods gruwelijk overtreden. (…) Wij staan verbaasd over de lankmoedigheid Gods, Die met ons niet doet naar [onze] zonden en hetgeen wij verdienen, daar toch de bezoldiging der zonde de dood is. We zouden dan ook wensen dat degenen die als overheid gesteld zijn, alles ter hand nemen om te weren, vooral op zondag, wat niet is naar Gods wetten, dat de herbergen gesloten werden, geen voetballen en autobusdiensten meer. En dat niet omdat ’t onze wil is, maar alleen omdat God zulks eist in Zijn Woord. Hij heeft op het houden van Zijn geboden groot loon beloofd, maar op het verzaken daarvan Zijn toorn.
Ten slotte wensen we aantekening in de notulen dat we tegen alle verzekeringen zijn. Dank U.” 12
Deze twee voorbeelden zijn nog met diverse andere voorbeelden uit andere gemeentes waarin de SGP vertegenwoordigd was, uit te breiden. Waar horen we in onze tijd zulk een getuigen tegen de zonden nog? Zulk een woord op zijn tijd in eenvoud en met ernst gesproken? Staan we hier niet allen schuldig?
Artikel 3: openbare eerbaarheid
In dit artikel werd de gemeentelijke overheid gemaand om van het publieke erf alles te weren wat de eerbaarheid en de zedelijkheid aantastte en te bevorderen wat deze verhief. Zo behoorde de gemeentelijke overheid geen schouwburg of andere instellingen van openbaar vermaak te exploiteren of te subsidiëren, de openbare bioscoopvoorstellingen te weren en de kermissen af te schaffen. Ook diende zij een strafverordening in te voeren tegen het vloeken en de ontheiliging van Gods Naam in het openbaar.
In de gemeentepolitiek kwamen diverse zaken aan de orde die met eerbaarheid, zedelijkheid of ontheiliging van Gods Naam te maken hadden. Zo gaf het Vlaardingse SGP-raadslid Den Admirant in de gemeenteraadsvergadering van november 1929 te kennen het ten zeerste af te keuren dat er een film was vertoond die de titel droeg: ‘Het is volbracht’, wat hem het roomse raadslid Reij bepaald niet in dank afnam. 13
In de gemeenteraad van Schiedam had de SGP in 1931 geen zetel. Om toch een getuigenis te geven stuurde de Schiedamse SGP-kiesvereniging ‘Groen van Prinsterer’ een brief naar de gemeenteraad waarin zij de gemeentelijke overheid verzocht om het daarheen te wenden “dat alle openbare bioscoopvoorstellingen en dansgelegenheden verboden worden”, dat het vloeken in het openbaar strafbaar wordt gesteld en dat op zondag, de dag des Heeren, alle koophandel verboden, alle spelen tegengegaan en alle openbare vermakelijkheden niet toegelaten worden. Een van de raadsleden, een atheïst, noemde dit verzoek “de krankzinnigheid ten top”. Volgens De Banier was dit raadslid “een felle hater van God en godsdienst”. 14
In de gemeenteraad van Werkendam deed in januari 1931 het SGP-raadslid De Waal het verzoek om films waarin Bijbelse geschiedenissen op het doek worden gebracht, voortaan te verbieden, inclusief de onlangs in Werkendam vertoonde film ‘De ark van Noach’. De Werkendamse burgemeester Beukenkamp was echter van mening “dat men films die niet in strijd zijn met de openbare orde of de zedelijkheid, niet mag verbieden, al is men het er persoonlijk niet mee eens”.
De redacteur van De Banier voegde hieraan veelzeggend toe dat burgemeester Beukenkamp tot de AR behoorde en “daarom”, zo schreef hij, “zullen wij ons over zijn mening niet al te zeer verwonderen”. 15
In januari 1932 zei SGP-raadslid C.N. van Dis sr. tijdens de algemene beschouwingen in de gemeenteraad van Rotterdam dat er met Gods wetten en ordinanties geen rekening werd gehouden. Dat bleek hem onder meer uit het in woord en geschrift lasteren van Gods Naam. Hij constateerde dat geschriften waarin Gods Naam gelasterd wordt, “in de door de gemeentelijke overheid gesubsidieerde openbare leeszalen voor het volk verkrijgbaar worden gesteld”. En verder dat “allerlei vermakelijkheden, zoals toneel, bioscoop en dancings, die het volk onherroepelijk ten verderve voeren, worden toegelaten, zonder dat de lands- en gemeentelijke overheid hun roeping nakomen om aan al dergelijke verderfelijke instellingen een einde te maken. (…) Wie meent langs deze weg Gods zegen te verkrijgen, zal bedrogen uitkomen. Met Gods Wet mag niet geschipperd worden”, aldus Van Dis. 16
Ds. Zandt bracht in december 1937 in de gemeenteraad van Delft diverse bezwaren naar voren tegen het openbare dansen. Onder andere zei hij: “God heeft aan de mens het leven niet gegeven voor zondig, wuft vermaak, maar om het ter Zijner eer door te brengen en de tijd is aan de mens door Hem geschonken als voorbereiding voor de eeuwigheid.” 17
Ir. Van Dis sr. gaf in april 1939 op een SGP-vergadering te kennen dat tentoonstellingen op zichzelf niet bezwaarlijk zijn, maar “indien er lunaparken bij zijn en deze bovendien op zondag geopend zijn”, dan moet een SGP’er daartegen stelling nemen. 18 Het SGP-raadslid Van Woerden drong in januari 1939 bij het college van B en W van Zeist erop aan om in de politieverordening een vloekverbod op te nemen. 19 Het leidde niet tot het gewenste resultaat.
In de gemeenteraad van Nieuwe Tonge bracht SGPraadslid L. Gebraad, de latere predikant, in juli 1939 volgens De Banier naar voren dat er op Goede Vrijdag door de gymnastiekvereniging repetitie was gehouden onder de kerkdienst. De burgemeester zei het niet geweten te hebben en het af te keuren. Van liberale zijde kreeg Gebraad vervolgens het verwijt dat hij feitelijk tegen alle amusement in de gemeente was. Gebraad antwoordde daarop dat hij zich op grond van Gods Woord tegen alle sportverenigingen verklaart. En dat hij er zeker iets van zal zeggen wanneer men onder een kerkdienst daarmee hinderlijk is. Naar aanleiding van deze discussie besloot de gemeenteraad dat onder meer de genoemde vereniging niet meer (tijdens een kerkdienst) op algemeen erkende feestdagen mocht repeteren. 20
Artikel 5: Onderwijs
Zoals reeds aangehaald, bevatte het onderwijsartikel van het SGP-Gemeenteprogram onder andere deze zin: “Uit alle onderwijs worde geweerd wat de eer des Heeren en het gezag van de overheid aanrandt.” Ook was erin vermeld: “De leraren en onderwijzers worde opgedragen liefde tot het vaderland en het vorstenhuis en eerbied voor onze nationale instellingen aan te kweken.”
De gemeentelijke overheid was bij de invulling en uitvoering van het onderwijsbeleid gebonden aan de landelijk geldende Lager onderwijswet van 1920. Die wet had alles behalve de instemming van de SGP. In de gemeenteraad van Delft gaf ds. Zandt in 1933 ronduit te kennen dat hij tegen die pacificatie van 1920 was. 21 Om reden “dat de overheid geen onderwijs mag steunen dan dat hetwelk naar Gods Woord is”. 22 Overeenkomstig het eerste gebod van de Tien Geboden, dat de Heere het alleenrecht toeschrijft, wilde ds. Zandt feitelijk dat alle scholen gereformeerde scholen naar Schrift en belijdenis zouden zijn. Daarom pleitte hij voor het onderwijssysteem van onze vaderen zoals dat voor 1795 in ons land operationeel was. In december 1938 verklaarde ds. Zandt zich in de raad van Delft nader op dit punt. Hij zei onder andere:
“Het huidige systeem waarop het onderwijs rust, draagt wel overduidelijk een revolutionair karakter. Het huldigt het systeem van elk-wat-wils. Verlangen de ouders een confessionele school, de wet staat het toe, mits er een voldoende aantal kinderen is. Begeren atheïsten een school, de wet keurt het evenzeer goed, mits slechts, evenals in het eerste geval, aan zekere wettelijke bepalingen is voldaan.
Van dit systeem betonen de antirevolutionairen zich rechte bewonderaars en voorstanders. Zij verwerpen krachtens hun beginsel nadrukkelijk de school der vaderen. Zij hebben herhaaldelijk afgekeurd dat door die vaderen - ten gevolge van overheids- en kerkelijke bepalingen - werd vastgesteld dat de jeugd in de vreze des Heeren diende te worden opgevoed en dat deze daartoe in de Heilige Schrift en de Heidelbergse Catechismus moest worden onderwezen. De antirevolutionairen geven aan het huidige systeem verre de voorkeur, daarmee het bewijs leverende hoezeer hun beginselen door die van de Franse Revolutie zijn doordrenkt. Dat stelsel van elk-wat-wils, hetwelk tot gevolg heeft dat een zeer groot deel van het volk zonder enig onderwijs in Gods Woord opgroeit, heeft in geen geringe mate meegewerkt aan de ontkerstening van het volk.” 23
Vorig jaar werd de onderwijspacificatie herdacht. Wat daarbij pijnlijk opviel, was dat er tegenwoordig in de SGP veel antirevolutionaire bewonderaars van deze pacificatie zijn. Staatkundig gereformeerden daarentegen kunnen - gelet op de eer van God en het zielenheil van onze naasten - dit stelsel van elk-watwils onmogelijk goedkeuren of verdedigen. Een stelsel immers dat in flagrante strijd is met Gods Woord en Wet, in het bijzonder met het eerste gebod, en met artikel 36 daarop gegrond. De eerste SGP-voormannen hebben herhaaldelijk hierop gewezen.
Naast principiële bezwaren was er ook een financieel bezwaar tegen de pacificatie: het elk-wat-wils-stelsel kostte relatief veel geld. Toen minister Marchant van onderwijs in 1933 wilde bezuinigen op de met miljoenen omhooggelopen onderwijsbegroting, was de SGP-fractie in de Tweede Kamer daar voor. Wel wilde de SGP-fractie feitelijk duidelijk vastgelegd hebben waar de ‘Kerstenscholen’ aan toe waren qua bekostiging, zo is tussen de regels door in de Handelingen van de Tweede Kamer te lezen. Maar tegelijk schroomde de SGP-fractie bij monde van ds. G.H. Kersten niet om in de Kamer de diepste oorzaak van de hoogopgelopen onderwijskosten luid en duidelijk aan te wijzen. Kersten:
“De fout van de topzware onderwijslast zit mijns inziens in de wet zelf. De wijze waarop de schoolstrijd beëindigd werd, is zo geweest dat men elkwat-wils gaf. En die methode moest noodzakelijk vastlopen. Het ligt niet in de eerste plaats aan wat men hier heeft aangeduid als de vele nuanceringen op onderwijsgebied. Die zijn slechts een gevolg; de fout ligt veel dieper, namelijk in het verzaken van de heilige roeping die de overheid heeft, om aan het volk onderwijs te doen geven dat gebouwd is op die beginselen waarop eenmaal de staat der Nederlanden is gegrondvest.” 24
Ds. Kersten en zijn fractiegenoten zijn ook na de aanpassingen van 1933 de Lager Onderwijswet van 1920 principieel blijven veroordelen. 25 Laat u door anderen niet wijsmaken dat dit niet zo is, want de feiten bewijzen het.
Artikel 8: Sociale aangelegenheden
Dit artikel van het gemeenteprogram bevatte onder andere de zin: “Gehuwde vrouwelijke ambtenaren worden in de gemeentedienst niet toegelaten, tenzij bij hoge uitzondering.”
In De Banier van 22 maart 1928 werd in de rubriek ‘Vragenbus’ naar aanleiding van een bespreking over de plaats van de vrouw in het maatschappelijk leven, de vraag gesteld hoe wij hebben te staan tegenover de positie van de vrouw als onderwijzeres. Een broer van ds. Kersten, de heer A.J. Kersten uit Rotterdam, gaf daarop het volgende heldere antwoord:
“De vrouw heeft in de schepping een eigen plaats gekregen in het leven. Haar roeping ligt niet op het publieke terrein van het leven. Dit beduidt geen minderwaardigheid, maar eer het tegendeel. Door de vrouw te dringen naar een plaats waar ze niet behoort, tast u haar erepositie aan. Zie in Spreuken 31 wat haar taak en haar eer is. Met name de gehuwde vrouw behoort in haar huis. Aan die taak behoort zij niet onttrokken te worden. ‘Haar man is’ echter ‘bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands’ (vs. 23). Zij heeft een zeer belangrijke taak in het opvoeden van de kinderen, ‘op haar tong is leer der goeddadigheid’ (vs. 26b). Is daarmee in strijd dat zij de jeugd opvoedt en onderwijst op de scholen? Wij menen van nee. Dat wil zeggen, zolang als de vrouw nog ongehuwd en geen eigen huisgezin heeft. Gehuwde onderwijzeressen achten wij dan ook verkeerd en strijdig met de roeping van de vrouw. In artikel 8 van ons Gemeenteprogram zeggen wij dan ook: gehuwde vrouwelijke ambtenaren worden in gemeentedienst niet toegelaten, tenzij bij hoge uitzondering.” 26
Ook op dit punt zijn de panelen gaan schuiven binnen de gereformeerde gezindte. Een moeder met schoolgaande kinderen dient in de regel thuis te zijn. Zelfs seculiere onderzoeken bevestigen de grote waarde van een moeder die er is voor de kinderen als zij uit school komen. En nog belangrijker is dat moeder thuis is in de voorschoolse periode.
Artikel 11: Armenzorg
Het eerste gemeenteprogram bevatte ten aanzien van de armenzorg door de overheid een heel wezenlijke en principiële beperking: “De gemeentelijke armenzorg strekke zich slechts uit tot degenen die door de familie, de kerken of door particuliere verenigingen niet of niet voldoende worden gesteund.”
Wat de overheid op dit terrein doet, dient zodanig ingericht te zijn dat de familiale en diaconale zorg er niet door van de hun door God toegewezen plaats verdrongen wordt. Veel sociale voorzieningen en verzekeringen doen dat wel. Die regelingen zijn dan ook moeilijk Bijbels te verdedigen.
Artikel 13: Subsidies
In dit laatste artikel van het gemeenteprogram worden vier voorwaarden gesteld voor het verlenen van subsidies door de gemeentelijke overheid: subsidies worden slechts verleend tot het bereiken van enig doel van publiek nut. Subsidies komen direct noch indirect ten goede aan wat slechts dient tot publiek vermaak. Zij mogen nooit het karakter van subsidies, dat is van aanvulling, verliezen. En een gemeentelijke overheid dient aan subsidies zulke voorwaarden te verbinden “dat zij niet indirect toelate of begunstige wat zij direct behoort tegen te gaan of te bestrijden”. Werd er subsidie gevraagd voor een activiteit die of voor een doel dat in strijd was met Gods Woord en Wet, dan stemden de SGP’ers tegen.
Ten besluite
Wat is eis van beginsel, wat wil God, dat stond voorop bij de SGP-raadsleden.
We eindigen dit artikel met een daarop toepasselijk citaat uit het openingswoord van ds. G.H. Kersten dat hij hield op de algemene vergadering van de SGP van 5 april 1923. Hij zei:
“Niet om de mens, niet om de Christen wie de ontheiliging van Gods dag en Naam hindert, maar om ’s Heeren wil worde de overheid de eis gesteld Gods dag te eerbiedigen, de vloeker te straffen, de zedeloosheid te keren, in één woord: op het publieke levensterrein de Wet Gods te handhaven. Zo maar ons volk weer in Gods ordinantie zijn leven vindt, zal het een kracht ontwikkelen als in de dagen van ouds.” 27
Noten:
1) Zie: ‘Kort verslag’, in: De Banier, juli 1921
2) Zie: ‘Algemeene vergadering’, in: De Banier, juli 1921 (herspeld)
3) Zie: ‘Kort verslag’, in: De Banier, september 1921 (herspeld)
4) Zie: ‘Kort verslag’, in: De Banier, mei 1922
5) Handelingen Gemeenteraad Delft, 15 oktober 1930, p. 132 (herspeld)
6) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 1 juni 1929
7) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 11 december 1930
8) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 20 januari 1931
9) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 23 december 1931
10) Handelingen Gemeenteraad Delft, 13 juli 1932, p. 113- 114 (herspeld)
11) Zie: ‘Een kloek getuigenis’, in: De Banier, 19 november 1932 (herspeld)
12) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 22 december 1936 (herspeld)
13) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 21 november 1929 (herspeld)
14) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 4 februari 1931 (herspeld)
15) Zie: ‘Plaatselijk nieuws’, in: De Banier, 15 januari 1931 (herspeld)
16) Zie: ‘Uit den Rotterdamschen Raad’, in: De Banier, 14 januari 1932 (herspeld)
17) Handelingen Gemeenteraad Delft, 22 december 1937, p. 167 (herspeld)
18) Zie: ‘Rotterdamsch nieuws’, in: De Banier, 5 april 1939
19) Zie: ‘Plaatselijke berichten’, in: De Banier, 20 januari 1939
20) Zie: ‘Plaatselijke berichten’, in: De Banier, 17 juli 1939; zie meer hierover in: H.A. Krijgsman, ‘Raadslid ‘in Gods kracht’’, in: In het spoor, februarinummer 1999, p. 24-31
21) Handelingen Gemeenteraad Delft, 21 december 1933, p. 200; zie meer over zijn standpunt: ‘De begrooting van onderwijs’, in: De Banier, 14 december 1933
22) Handelingen Gemeenteraad Delft, 20 december 1933, p. 157 (herspeld)
23) Handelingen Gemeenteraad Delft, 21 december 1938, p. 142 (herspeld)
24) Handelingen Tweede Kamer, 1932-1933, 20 juli 1933, p. 140 (herspeld)
25) Zie meer hierover in de brochure De vrijheid van onderwijs veroordeeld, verkrijgbaar bij de Landelijke Stichting.
26) Zie: ‘Vragenbus’, in: De Banier, 22 maart 1928
27) Zie: ‘Kort verslag’, in: De Banier, 3 mei 1923 (herspeld)
Fotoverantwoording:
a) ZB, Krantenbank Zeeland, De Zeeuw, 20 april 1918, p. 1, 3
b) Foto Omar AV [CC BY 3.0], via Wikimedia Commons
c) Foto Edo de Roo [CC BY-SA 4.0], via Wikimedia Commons
d) Foto Kleon3 [CC BY-SA 3.0], via Wikimedia Commons
e) Foto Stokvis, collectie Haags Gemeentearchief
SGP-beginselprogram
Artikel 10
De opvatting van het vrouwenkiesrecht voortkomend uit een revolutionair emancipatiestreven, strijdt met de roeping van de vrouw. Dat laatste geldt ook voor het zitting nemen van de vrouw in politieke organen, zowel vertegenwoordigende organen als bestuurlijke. (…)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2018
In het spoor | 64 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2018
In het spoor | 64 Pagina's