Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gewetensvrijheid - Het Geweten van de SGP Ondervraagd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gewetensvrijheid - Het Geweten van de SGP Ondervraagd

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. A.A. Kluveld, universitair hoofddocent aan de Universiteit van Maastricht op het gebied van cultuurwetenschappen, heeft voor het Wetenschappelijk Instituut van de SGP onderzoek verricht naar de gedachten over en het functioneren van de vrijheid van geweten in de kring van de SGP. 1 Op grond van de resultaten daarvan maant zij de SGP om haar oude rol als beschermer van de gewetensvrijheid - zoals die destijds door ds. G.H. Kersten met verve werd vervuld - weer op te pakken. Uit haar studie blijkt tevens dat de historisch juiste interpretatie van artikel 36 NGB nu binnen de SGP in het geding is. Kortom, het geweten van de partij wordt in dit boek stevig ondervraagd.

Het leek ons nuttig om over dit boek, getiteld: Gewetensvrijheid in het geding - Het relationele geweten ondervraagd, een recensie te schrijven in dit blad. Het gaat immers over heel belangrijke beginselen binnen het staatkundig gereformeerd gedachtegoed.

De auteur van dit boek

Mevrouw Kluveld komt niet uit de gereformeerde gezindte, behalve dan dat haar grootouders van gereformeerde afkomst zijn. Ze typeert zichzelf als een buitenstaander (p. 13). In het verleden was Kluveld regelmatig te gast in uitzendingen van de Humanistische Omroep waarin Christenen negatief werden weggezet. Maar naar verloop van tijd is ze van het humanisme naar het Christendom overgegaan. Tevens waarschuwt ze nu voor het mohammedanisme als een gevaarlijke religie.

Vanwege haar seculiere en progressieve achtergrond zal zij niet al te veel kennis gehad hebben van het staatkundig gereformeerde gedachtegoed. Maar vooral de laatste vijf jaar heeft zij zich uitvoerig verdiept in de beginselen en de geschiedenis van de SGP. In het bijzonder in kwesties die betrekking hebben op of verband houden met gewetensvrijheid.

Gelet op haar seculiere afkomst moet het voor haar beslist geen kleinigheid geweest zijn om dit boek te schrijven. Het moet gezegd worden dat het een goed leesbaar boek is geworden met zaken die ertoe doen. En zo nu en dan doet ze opmerkelijk heldere uitspraken. Bijvoorbeeld als het gaat over de waardering van de godsdienstvrijheid door de SGP. Zij heeft wel terdege door dat de oude SGP ‘publieke godsdienstvrijheid voor alle gezindten’ als strijdig met artikel 36 NGB verwierp, maar dat de huidige SGP voor een belangrijk deel dit standpunt niet meer deelt. Vorig jaar is de SGP immers in zekere zin, weliswaar met een aantal kanttekeningen en beperkingen, openlijk en officieel overgestapt op het positief aanvaarden van het liberale en seculiere recht van godsdienstvrijheid.

Recent stelde Kluveld in Terdege 2 dat prof. G. Wisse (1873-1957) de ontwikkelingen in zijn tijd in de samenleving scherp analyseerde en daarop zijn visie gaf zonder compromissen te sluiten met de seculiere buitenwereld. Die radicaliteit spreekt haar aan. Ze geeft daarom aan personen in de gereformeerde gezindte die op vooraanstaande posten staan, het advies: “Doe als Wisse. Laat je niet zo veel gelegen liggen aan de seculiere omgeving vanuit de wens om mee te mogen spelen, maar koester het goede dat je bezit en draag dat uit.” Graag zouden we zien dat de SGP-top dit advies ter harte neemt!

Het belang van dit boek

Kluveld heeft op zich een goed boek geschreven. Zij gaat op tal van zaken in die de moeite van het lezen zeker waard zijn. Niettemin zijn er ook nogal wat zaken die alles met het geweten en de godsdienstige overtuiging te maken hebben, maar waar niet of nauwelijks op doorgegaan wordt. Partijhistorische, maar ook theologische doordenking en bezinning daarop is wenselijk en noodzakelijk. Een aantal zaken die Kluveld wat laat liggen of niet nader uitwerkt, noem ik in deze bespreking.

Het mooie van deze studie is dat zij als historica recht heeft gedaan aan de historische werkelijkheid, juist als het gaat om de oorspronkelijke beginselen van de SGP en de huidige standpuntbepaling van de partij over een aantal zaken. Daarin is zij zeker te prijzen!

Tegelijk is dit ook het verdrietige van deze studie, namelijk dat op een aantal punten de oude paden van de SGP ingeruild zijn voor nieuwe. Een SGP-prominent heeft mij weleens verteld dat hij de periodiek In het spoor zonde van het papier en geldverspilling vond. Gelukkig denken heel veel mensen daar heel anders over! Kennelijk wilde die persoon niet horen dat de huidige SGP op een aantal punten van de Bijbelse beginselen afwijkt. En daarin staat hij helaas niet alleen. Zo ontkent de meerderheid van het SGPhoofdbestuur nog steeds dat het van de beginselen is afgeweken door vrouwen als volwaardig lid van de partij toe te laten. Hetzelfde is het geval met het positief aanvaarden van de vrijheid van godsdienst, zij het met enige beperkingen. Maar die betreffende persoon zal naar we vermoeden daarom ook niet blij zijn met het onderhavige boek.

Doel, opbouw en bronnen van het boek

Het boek telt 350 pagina’s tekst en is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en wat voorwerk. Het voorwerk bestaat uit een ‘Woord vooraf’, een verantwoording en een inleiding.

Wat de gebruikte literatuur betreft, is het een groot gemis dat er niets gedaan is aan de bestudering van de oude gereformeerde theologie, waar ook de eerste voormannen van de SGP zich voortdurend op beriepen. Gezien haar afkomst is deze omissie de historica nog niet zozeer aan te rekenen als wel de begeleidingscommissie indien deze haar daarop niet gewezen en daarvoor de nodige aanwijzingen verstrekt heeft.

Overigens gold dit manco ook al, zij het in iets mindere mate, voor de andere SGP-studie die gelijktijdig verscheen en door mij al is besproken in dit blad, namelijk Tolerantie in balans van dr. M.J. Kater. Hij noemt nog wel John Owen en Samuel Rutherford. De SGP kan de oude gereformeerde theologie echter niet dan tot haar grote schade negeren. De meeste van haar principes zoals vastgelegd in het beginselprogramma, wortelen namelijk in de Bijbel en in de daarop gegronde oude orthodox-gereformeerde theologie.

Kluveld had voor haar informatie meer artikelen uit In het spoor kunnen lezen. Ze verwijst gelukkig wel naar deze periodiek in haar literatuuropgave (p. 253). Ook heeft ze van enkele artikelen kennisgenomen (p. 265 en 268). Dat laatste acht ik een pluspunt. In mijn bespreking van het boek van dr. Kater heb ik al gesignaleerd dat er in zijn boek twee keer uit In het spoor geciteerd wordt. Ik ben hoopvol gestemd. Misschien is het een wolkje als eens mans hand dat het oude SGP-geluid nog weer eens meer belangstelling krijgt.

Zelf heb ik al laten zien in dit blad hoe bijvoorbeeld de predikanten Johannes Polyander (2015), Wilhelmus Schortinghuis (2016), Jacobus Tichlerus (2016) en Jacobus Hondius (2017) tegenover artikel 36 van de NGB stonden. Dit hebben andere scribenten weer gedaan bij andere oude schrijvers. Niemand van de oude schrijvers dacht eraan om het onverkorte artikel 36 maar buiten werking te stellen. Integendeel, de overheid werd aangesproken op haar politieke taak en verantwoordelijkheid als dienares van God.

In de inleiding van het boek staat ook het doel en de opbouw van deze studie (p. 25-27). Het doel is een bijdrage te leveren aan de doordenking van het geweten en de gewetensvrijheid. Met aandacht voor verwante vrijheden en kwesties (zoals godsdienstvrijheid). Dit alles vanuit staatkundig gereformeerd perspectief en in relatie tot seculiere opvattingen en emoties over deze zaken. Kluveld gaat daarbij ook in op de geschiedenis van de SGP (p. 25).

Hoofdstuk 1

In hoofdstuk 1 worden de begrippen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid besproken in de context van de rechten van de mens. Ook wordt ingegaan op een aantal SGP-beschouwingen over deze thema’s. Hoofdstuk 1 draagt als titel: Forum internum en externum. Met die titel wordt gezinspeeld op de vrijheid van het geweten in de private (internum) en de publieke sfeer (externum). “Waar het gaat om het forum internum is de gewetensvrijheid een opzichzelfstaand en absoluut recht”, aldus Kluveld. Zij bedoelt daarmee te zeggen “dat niemand het forum internum of de interne dialoog van de ander mag aantasten, bijvoorbeeld door hem te drogeren of te martelen.” Maar de gewetensvrijheid is volgens haar “niet onbeperkt en absoluut waar het gaat om het forum externum: de manifestatie of uiting van overtuigingen en geloof in handelingen en gedragingen of het leven in overeenstemming met het persoonlijke geweten.”

In hoofdstuk 1 wordt ook de visie van de SGP op artikel 36 van de NGB neergezet. Tevens wordt geconstateerd dat deze in spanningsvolle relatie staat met de maatschappij van Nederland. Kluveld stelt vast dat de SGP het laatste decennium steeds meer is opgeschoven in de richting van de acceptatie van godsdienstvrijheid (p. 40). Was de SGP-visie eerder ‘wel gewetensvrijheid, geen godsdienstvrijheid’, in 2016 werd de expliciete stap gezet naar wel godsdienstvrijheid voor niet-gereformeerde religies, zij het met nog enige beperkingen: geen volledig gelijke behandeling. Heel duidelijk is dat de SGP voor wat het thema godsdienstvrijheid betreft, de bakens heeft verzet. Partijvoorzitter Van Leeuwen stelde in reactie op de nota Gerechtigheid verhoogt een volk. Bijbels genormeerde politiek in een democratische rechtstaat (2016) in het Reformatorisch Dagblad dat gewetensvrijheid “vraagt om een zekere belijdenisvrijheid, en dus ook om ruimten waarin mensen die een bepaald geloof belijden, elkaar kunnen ontmoeten” (p. 39-40).

De afweging daarbij was als volgt: “Gezien onze wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening kunnen we de bouw van de moskee niet verhinderen. We kunnen daar, denkend vanuit de rechtsstaat en de eed op de Grondwet, niet enkel op godsdienstige gronden tegenstemmen.” Alsof we Gode of Gods Wet niet meer zouden moeten gehoorzamen dan menselijke wetten.

De SGP is er wel open en eerlijk over dat men de stap naar ‘wel godsdienstvrijheid’ heeft gezet, maar zij ontkent helaas dat dit een afwijking van een belangrijk Bijbels beginsel is: het alleenrecht des Heeren. Het verwondert dan ook niet dat een Bijbels theologische fundering voor deze stap nog ontbreekt. Mocht die er wel komen dan zal nog meer zichtbaar worden dat de nieuwe SGP op dit punt ook inhoudelijk theologisch is opgeschoven richting politieke partijen als de CHU en de vroegere ARP van Kuyper, waar zij zich in het verleden altijd scherp tegen afgezet heeft.

Hoofstuk 2

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van enige populaire en meer theologische en filosofische noties over het geweten en de gewetensvrijheid. Ik mis in dit hoofdstuk pijnlijk de bezinning op de oude gereformeerde theologie. Dr. H. Bavinck (1854-1921) en dr. W.J. Aalders (1870-1945), die respectievelijk in 1881 en 1935 een boek met als titel Het geweten schreven, zijn de namen die domineren in dit hoofdstuk (p. 44). In voetnoot 8 op deze pagina wordt gezegd dat Aalders constateerde “dat er in zijn tijd geen enkel Nederlands boek van protestantse huize over het geweten bestond. Hij kende alleen enkele opstellen.” Verlegenheid op dit terrein is echter niet nodig. We hoeven echt niet opnieuw het geweten ‘uit te vinden’. Daar wordt al eeuwenlang, breed en wijs over nagedacht. Naar mijn smaak mocht in dit verband het sprookje over Pinocchio en Walt Disney, waarmee Kluveld komt, wel plaatsmaken voor een uitstapje over bijvoorbeeld de functie van de griffier, dat is het geweten, in stad Mensenziel van De Heilige Oorlog van John Bunyan (1628-1688). Dan was ook meteen een Engelse puritein uit de zeventiende eeuw behandeld.

Feitelijk wreekt zich hier dat de historica Kluveld naar het schijnt zich nog niet zoveel verdiept heeft in de oude gereformeerde theologie (p. 13), wat wel zeer aan te raden is. In dit verband kan genoemd worden het boek De Conscientia (1630) [Over het geweten] van de Franeker theologiehoogleraar en nadere reformator William Amesius (1576-1633), waarvan in 1660 in Amsterdam een vertaling verscheen onder de titel: Vyf Boecken Vande Conscientie en haar regt of gevallen. Dit werk is in onze tijd ook digitaal in te zien. 3 Amesius schrijft wel vijf boeken vol over gewetenskwesties. Hij citeert ook weer de vader van het puritanisme, William Perkins (1558-1602), die zich ook al uitvoerig met het geweten heeft beziggehouden.

In het Engelse puritanisme, maar ook in Nederland in de Nadere Reformatie en binnen de gereformeerde orthodoxie speelde het geweten een belangrijke, fundamentele rol. Ik volsta hier met een verwijzing naar het werk van de Utrechtse theologiehoogleraar en nadere reformator Gisbertus Voetius (1589-1676), genaamd De praktijk der godzaligheid (1664), en naar zijn literatuuroverzicht daarin over het geweten [p. 289]. 4

Hoofdstuk 3

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de historische opvattingen van de SGP over gewetensvrijheid met een centrale plek voor ds. G.H. Kersten. Kluveld stelt: “Kersten maakt duidelijk dat in de politiek het geweten in het geding is, ja zelfs, dat de politiek om de consciëntie dient te draaien. Dit betekent volgens hem dat het vasthouden aan de beginselen belangrijker is dan krijgen wat je wilt. Meer stemmen krijgen, weegt niet op tegen het laten varen van het principe dat stelt dat stemmen niet tot de taak van de vrouw behoort, gezien haar plaats in de scheppingsorde.” Ook schreef Kersten: “Voor de vierschaar van uw geweten moet ge niet geoordeeld staan. En dat kan alleen als men naar beginsel handelt.”

De SGP zou in onze tijd wel een flinke scheut ‘Kersten’ kunnen gebruiken. Kersten maakte zich sterk voor de gewetensvrijheid om God naar Zijn Woord te dienen. Hij deed geen positief beroep op liberale, seculiere vrijheidsrechten zoals de vrijheid van godsdienst.

Hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 wordt geschetst op welke manier de veranderingen in de samenleving de visie op de gewetensvrijheid hebben beïnvloed, zowel binnen de SGP als in het bredere publieke debat. Ook wordt ingegaan op de zogenaamde hostierel in 2010 naar aanleiding van het feit dat een pastoor te Reusel een homoseksuele prins carnaval de communie weigerde. Een PvdA-gemeenteraadslid in Nuenen deed daarop een oproep aan lesbiennes en homo’s om toch daar naar de communie te gaan. De communie werd hun geweigerd, waarop een aangifte tegen de pastoor volgde wegens discriminatie. PvdA-voorzitter Ploumen steunde de oproep van de homobelangenorganisaties om vervolgens het protest voort te zetten in de bisschoppelijke Sint-Janskathedraal in Den Bosch (p. 131-132). Dit voorbeeld laat zien dat de zogenaamde ‘godsdienstvrijheid’ bij bepaalde politici echt niet in veilige handen is. Hier blijkt al dat dit echt geen veilig schild zal zijn voor de huidige SGP tegen overheidsbemoeienis met de godsdienst. Ook bij Groen- Links blijkt dat er best begrip bestaat voor wat er in Den Bosch gebeurde (p. 133).

Wat mij betreft, had Kluveld ook wel wat uitgebreider in mogen gaan op zaken waar we dichter bij huis mee te maken hebben. Ik denk aan het op straat zetten en niet meer nieuw willen aannemen van de gewetensvolle en Bijbelgetrouwe trouwambtenaren. Kluveld laat wel zien hoe onredelijk er bij D66 geargumenteerd wordt over wat ze noemen ‘weigerambtenaren’. Ze worden geheel ten onrechte geassocieerd met geweld tegen Joden en homoseksuelen (p. 140-141). Echter een theologische doordenking van het principiële standpunt en hoe daar in de praktijk mee om te gaan, ontbreekt. Ook wordt er niet breed op ingegaan hoe binnen en buiten de SGP in Nederland hierover wordt gedacht.

Kluveld laat zien dat de SGP in het proces over het vrouwenstandpunt geheel ten onrechte werd vergeleken met moslimfundamentalisten zoals de taliban (p. 136-137). Uiteindelijk is de SGP als gevolg van dit proces overstag gegaan. Maar Kluveld werkt deze casus niet verder uit. Een interessante vraag zou zijn wat ze daar zelf van vond. Is het terecht dat de SGP overstag ging of had de SGP voet bij stuk moeten houden? Maar ook wat men binnen en buiten de SGP daarvan vond, wordt niet verder behandeld. Zij laat na om aan te wijzen dat er hier - net als in het geval van het omarmen van de godsdienstvrijheid door de huidige SGP - sprake is van een principiële verandering en koerswijziging bij de SGP. Deze ontwikkeling liep globaal als volgt: eerst was er het actieve stemrecht voor vrouwen waartegen geen fundamentele bezwaren meer werden vernomen, toen het lidmaatschap van de partij voor vrouwen en vervolgens het toelaten van het passieve stemrecht voor vrouwen: vrouwen op de kandidatenlijst, waarvan inmiddels gebruikgemaakt wordt.

Een andere fundamentele gewetenskwestie is: hoe zit het met het benoemings- en toelatingsbeleid op de reformatorische scholen? Door het schrappen van de enkele feitconstructie waarbij iemand op grond van zijn homoseksuele leefwijze geweerd kon worden, is dat een actuele kwestie voor het reformatorisch onderwijs. Hier gaat Kluveld helaas niet op in.

Hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 worden de gevolgen van de veranderingen in de visie van de samenleving op gewetensvrijheid vanuit een internationaal perspectief benaderd. Dat begint trouwens pas op pagina 155. Eerst wordt ingegaan op de perikelen van media en politiek rondom de polio-epidemie en het inenten daartegen in Nederland (p. 143-152). Ook wordt er kort stilgestaan bij allerlei sancties en procedures tegen gewetensbezwaarden (p. 152-155).

Wat het internationale perspectief betreft, worden zaken besproken die in de Verenigde Staten van Amerika hebben gespeeld. Het gaat om mensen die een dienst weigerden op grond van hun geweten en godsdienst en zo te maken kregen met een rechtszaak, veroordeling en geldboetes. Bijvoorbeeld een fotografe die weigerde foto’s te maken voor een partnerschapsceremonie van twee vrouwen (p. 158-160). Of een bakker die geen taart wilde bakken met teksten die ingingen tegen zijn levensovertuiging (p. 169-172). Op de taart zou komen te staan: ‘Support Gay Marriage’. Dat wil zeggen: steun het homohuwelijk. De voorbeelden laten zien dat in zulke gevallen de gewetensbezwaarden het onderspit moeten delven. Niet de homo’s hebben het zo moeilijk, maar juist de Christenen die voor het klassieke huwelijk en tegen de herdefiniëring van het huwelijk zijn. We kunnen hier wellicht nog niet van vervolging spreken. Er worden geen mensen gemarteld of gedood om hun geloof. Maar wel is hier sprake van verdrukking. De fotografe en de bakker kregen immers te maken met een flinke geldboete en werden daarmee financieel gedupeerd. Ze kregen ook veel haat en nijd van de media en boze burgers te verduren. En een moeilijke juridische procedure met alle spanningen die dat met zich meebrengt.

Met de zaak van de zogeheten weigerambtenaar W. Pijl te Den Haag (p. 191-193) is Kluveld weer terug bij Nederlandse gewetenskwesties.

Hoofdstuk 6

In hoofdstuk 6 wordt de recente discussie over gewetensvrijheid in relatie tot de vrijheid van godsdienst binnen de partij beschreven. Wat ons opvalt is dat verscheidene partijprominenten tegenwoordig in de praktijk geen principieel bezwaar meer maken tegen de komst van een afgodshuis zoals een moskee. Ze willen geen nee meer verkopen aan de gemeente om de bouw van het afgodshuis te blokkeren.

De casus van wat te doen als er een aanvraag komt bij de gemeente voor de bouw van een moskee, speelt door heel het boekje heen. In hoofdstuk 6, dat de titel draagt: Ambivalentie nopend tot bezinning, komt het meer keren naar voren. In 1994 stelde het SGP-raadslid in Bodegraven, de heer A.A. van der Schans, dat als de vestiging van een moskee past in het geldende bestemmingsplan, hij uit hoofde van de ambtseed die hij als raadslid heeft afgelegd, weinig of geen ruimte heeft om ertegen te zijn. Hij voegt daaraan toe: “Ik geloof niet dat het juist is als we als SGP onderscheid proberen te maken tussen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid. Ik geloof dat we dat moeten toegeven.” (p. 211).

In 2000 komt op de SGP-partijvergadering opnieuw de vraag naar voren hoe in de gemeenteraad om te gaan met de aanvraag voor de bouw van een moskee. Van der Staaij laat weten dat een SGP’er bij het verlenen van een bouwvergunning gebonden is aan beperkte toetsingskaders, namelijk verordeningen en bestemmingsplannen. Hij heeft namelijk de eed afgelegd van trouw aan de wetten van het land. Hier heeft hij geen ruimte om tegen te stemmen (p. 223).

In 2004 stelde wijlen partijvoorzitter Kolijn dat hij als raadslid niet tegen de komst van een moskee zou stemmen. De SGP in Middelburg stelt zich in 2006 op hetzelfde standpunt door in te stemmen met de bouw van een islamitisch gebedshuis aan de rand van de gemeente (p. 224).

In 2011 stelt SGP-fractievoorzitter Van der Staaij in de Tweede Kamer dat godsdienstvrijheid een recht is voor iedereen. Hiermee week hij af van het officiële partijstandpunt dat alleen aan Christenen dat recht verleent en niet aan aanhangers van valse religies (p. 214). Een jaar later spreekt SGP-Kamerlid Dijkgraaf zich waarderend uit over godsdienstvrijheid (p. 215).

Het is mooi dat er in dit hoofdstuk ook een tegengeluid wordt geplaatst. De heruitgave door de Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen van de brochure De godsdienstvrijheid veroordeeld 5 wordt kort besproken (p. 216-218). Helaas wil de huidige SGP naar dit oude SGP-geluid niet meer horen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zou ik zeggen. De SGP kan door studies als van Kluveld duidelijk zien, ook al weet ze dat zelf natuurlijk ook wel, waar ze de bakens verzet heeft. De oude paden en de rechte sporen blijven echter de enige paden en sporen die dageraad zullen hebben.

Hoofdstuk 7

En ten slotte worden in hoofdstuk 7 de contouren geschetst voor een toekomstige staatkundig gereformeerde visie op gewetensvrijheid. Met enkele woorden laat Kluveld zien wat op dit punt het verschil is tussen de oude SGP onder leiding van Kersten en de nieuwe SGP: “Kersten deed nooit een beroep op het principe van godsdienstvrijheid. Hij zag dan ook niets in dat soort rechten als een beschermend schild tegen de overheid. Het beschermend schild was voor hem God” (p. 242).

Kluveld is gewoon elk hoofdstuk te laten eindigen met een paar gewetensvragen voor de SGP. Daar kan de SGP over doordenken. De vraag die ik zou willen stellen, is deze: Voor Kersten was het beschermend schild God. Voor de huidige SGP is dat in zekere zin het Godonterend principe van de godsdienstvrijheid voor alle gezindten. Maar is dat seculier vrijheidsrecht wel zo’n goed defensief voor een gereformeerde partij? Wat is er - met eerbied gesproken - mis met het oude beschermende Schild dat het nu verruild is voor het nieuwe schild? Het nieuwe schild heeft de SGP niet geholpen toen zij zich voor de rechter moest verantwoorden voor het vrouwenstandpunt. Zal dit schild dan in de toekomst wel echt bescherming en veiligheid bieden?

De SGP-case voor godsdienstvrijheid

Kluvelds boek laat drie argumenten van de huidige SGP voor godsdienstvrijheid zien:

1. Tegen godsdienstvrijheid zijn, kan niet meer in deze tijd. We hebben in onze tijd immers te maken met bestuurlijke verordeningen en met de Grondwet.

Het staat de SGP’ers echter nog steeds vrij om op basis van hun geloofsovertuiging tegen de bouw van een moskee te stemmen. Het feit dat erover gestemd moet worden, bewijst dit al. Maar willen ze dat ook? Als het goed is, heeft een SGP’er meer te doen met de bouwplannen van God dan met die van mensen. Medewerking verlenen aan de bouw van een afgodstempel druist rechtstreeks in tegen Gods Woord.

2. Als we tegen een godsdienstvrijheid voor niet-gereformeerde religies zijn en die vrijheid voor hen inperken, zal er opstand uitbreken van groepen gelovigen en ongelovigen die geen ruimte krijgen om hun (on)- geloof te beleven.

Dit is bangmakerij. Net als destijds met het vrouwenstandpunt. De partij wijzigt al van koers, terwijl er nog geen schot gelost is. We moeten echter veel banger zijn voor Gods ongenoegen dan voor dat van mensen. Bovendien behoeft de overheid zich niet te laten chanteren door opstandelingen.

3. Een ander veelgebruikt argument is: godsdienstvrijheid is voor ons een beschermend schild tegen de huidige seculiere overheid.

Ook hieruit spreekt het ongeloof. Men verwacht het van een seculier vrijheidsrecht in plaats van God. Intussen blijkt die godsdienstvrijheid niet veel voor te stellen. Dat heeft de SGP kennelijk ondervonden toen ze onder druk gesteld werd om inzake het vrouwenstandpunt water bij de wijn te doen. Laten we het kwade promoten (godsdienstvrijheid), opdat het goede (bescherming van eigen godsdienst) daaruit zal volgen, is de algemene tendens van deze argumentatie. Terwijl de apostel Paulus zo duidelijk waarschuwt tegen deze goddeloze redenering in Romeinen 3 vers 8.

De bestaansgrond en het bestaansdoel van de SGP

Toen ik het boek van Kluveld las, moest ik denken aan een opiniestuk dat ds. D.J. Budding in 2012 in het RD geschreven heeft met als titel: Hedendaagse godsdienstvrijheid ergste vorm van gebondenheid. 6 In dit opiniestuk keert hij zich tegen de huidige godsdienstvrijheid. Ds. Budding was van 1994 tot 2004 partijvoorzitter van de SGP. Ds. Budding schreef dingen die we van de huidige SGP-voorzitter helaas niet meer horen. Integendeel. Hij verdedigt juist de godsdienstvrijheid, zij het in enigszins beperkte vorm. Ds. Budding is wat dat aangaat dichter bij de Drie Formulieren van Enigheid en in het bijzonder bij de 21 woorden van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) gebleven dan velen die zich wel in naam daaraan strikt willen binden, maar het heeft kennelijk geen consequenties voor het bedrijven van Bijbelgetrouwe, dat wil zeggen staatkundig gereformeerde, politiek in de praktijk. Volgens ds. Budding betekent echte godsdienstvrijheid vrijheid om God naar Zijn Woord te dienen. Dat is niet alleen een recht, maar een plicht die alle mensen betaamt. De vrijheid van het eerste gebod om geen andere goden dan de Heere te dienen, gunnen wij aan ieder mens, aldus Budding. Het moderne begrip godsdienstvrijheid noemt Budding een gebondenheid aan de satan. Ook stelde hij dat de Grondwet van Nederland Gods Wet moet zijn, de eerste Tafel van de Wet incluis. Dit beginsel heeft de SGP vanaf haar oprichting onderscheiden van alle andere politieke partijen. De SGP heeft het steeds als haar Bijbelse roeping gezien om land en overheid terug te roepen tot God en Zijn Wet. Ds. Budding besloot zijn opiniebijdrage als volgt: “Laat de SGP haar Bijbelse ideaal nooit verloochenen. Want daarmee zou ze haar bestaansgrond en haar bestaansdoel verliezen.”


Noten:

1) Naar aanleiding van: A.A. Kluveld, Gewetensvrijheid in het geding. Het relationele geweten ondervraagd, Apeldoorn 2017, ISBN 978 94 0290 1474, 350 pagina’s.

2) H. de Vries, ‘Het rare meisje op het schoolplein’, in: Terdege, 20 december 2017, p. 36-42

3) Zie: www.prdl.org, zoeken op: William Ames. Prdl staat voor: Post Reformation Digital Library, oftewel: Na Reformatorische Digitale Bibliotheek.

4) G. Voetius, De praktijk der godzaligheid, Utrecht 2002, p. 237

5) Ds. G.H. Kersten e.a., De godsdienstvrijheid veroordeeld, Wijk en Aalburg 2012, 88p.

6) D.J. Budding, ‘Hedendaagse godsdienstvrijheid ergste vorm van gebondenheid’, in: Reformatorisch Dagblad, 29 december 2012, Bijlage Puntkomma, p. 14

Fotoverantwoording:

a) Beeld Twitter

b) Depositphotos

c) Depositphotos

d) Depositphotos


Stemmen is mannenwerk!

Grietje Verschoor: “Alles is zo van zijn plaats dat de vrouwen mannenwerk moeten doen vanwege de stemplicht die ingevoerd is. Daar heeft mijn ziel menige zucht over doen opgaan om dat droevig gebrek niet toe te vallen. Er werd tegen mij gezegd: ‘Dat begrijp ik niet’. Ik zei: ‘In de eerste plaats weegt de toestand van mijn arme ziel mij meer dan dat. En ik ben gisteravond bedroefd naar bed gegaan dat wij zo diep gezonken zijn in Nederland dat de vrouw mannenwerk moet doen in strijd met Gods Woord: Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den men heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva (1 Tim. 2:11-13). Ik werd de volgende morgen wakker met Psalm 119 vers 15 (ber.): Weer snood bedrog, o God, van mijn gemoed; enz. Ik mocht daaronder vallen en bukken en mocht het niet doen [namelijk stemmen; red.]. Dus niet zorgeloos daaronder.”

-Bron: Grietje Verschoor-Dekker, Gedachtenis aan het verborgen leven met God, Gorinchem z.j., p. 28-29 (herspeld)-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2018

In het spoor | 64 Pagina's

Gewetensvrijheid - Het Geweten van de SGP Ondervraagd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2018

In het spoor | 64 Pagina's