Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

16 minuten leestijd

Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt . Romeinen 8:34b

Christus is veertig dagen na Zijn opstanding uit de dood opgevaren naar de hemel en heeft daar een plaats mogen innemen aan de rechterhand van de Vader. Daarvan lezen we in ons tekstwoord. Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt.

Waarom moest Christus sterven? Wat maakte Zijn dood noodzakelijk? Paulus schrijft dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften (1 Kor. 15:3). De Zijnen hadden de dood verdiend, maar Christus is voor hen Borg geworden. Hij in de plaats van de Zijnen. Schuldovernemend en plaatsbekledend heeft Hij de schuld willen betalen. Hij heeft uitgeroepen: Het is volbracht (Joh. 19:30m).

Christus heeft ook de dood als straf op de zonde willen ondergaan. Vanwege Adams eten als bondshoofd moest immers de mens de dood sterven (Gen. 2:17). Christus stierf aan het kruis. Dat Hij vervolgens in het graf is gelegd, is het overtuigende bewijs dat Hij werkelijk gestorven was.

Hij is niet alleen gestorven. Paulus werkt naar een climax toe. Hij zegt: Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is. Uit Zijn opwekking blijkt dat de Vader het amen, Zijn hoge goedkeuring, uitgesproken heeft over het volbrachte werk van Zijn Zoon. Want als Christus voor één zonde niet betaald had, dan lag Hij nog in het graf. Christus is opgewekt om onze rechtvaardigmaking, zo schrijft Paulus in Romeinen 4:25. Als Christus zo gekend mag worden, zo door het geloof omhelsd mag worden, dan mag de Kerk het weten: de schuld is betaald, de straf is gedragen, de zonden zijn verzoend. Verzoening door voldoening!

Maar Christus is ook opgevaren ten hemel. De hemel moest voor Hem weer opengaan. Wanneer dat in het geloof gekend mag worden, dan mag de Kerk niet alleen van verzoening weten, maar ook van teruggebracht te worden in de gemeenschap met God.

Christus is een volkomen Zaligmaker. Zalig maken is het verlossen van het allergrootste kwaad, dat is de zonde, en terugbrengen tot het allergrootste goed. Dat doet Christus! Hij zit nu ter rechterhand Gods. Waar wijst dat op? Dat is de plaats van eer en macht. Die heeft Hij gekregen niet naar Zijn Goddelijke natuur, maar naar Zijn menselijke natuur. Alle macht. Hij heeft het Zelf gezegd voordat Hij ten hemel opvoer: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18b). Dit wijst op Zijn Koninklijk ambt: Hij regeert. De Vader heeft alle dingen Zijn Zoon overgegeven en de Zoon gaat het werk der zaligheid volbrengen. Zeker, het is volbracht, de zaligheid is verworven, maar Hij is niet alleen een Middelaar van verwerving, maar Hij is ook een Middelaar van toepassing. Weet u wie dat zo mooi en zo duidelijk heeft beschreven? De evangelist Lukas. Hij heeft in zijn Evangelie de verwerving van de zaligheid beschreven en in zijn tweede boek, Handelingen, de toepassing van de zaligheid in de harten van zondaren door de bediening van de Heilige Geest.

Christus gaat door Zijn Geest plaatsmaken in het hart van een zondaar voor Zichzelf. Wat wordt dat plaatsmakende werk van Christus ook in onze kringen geloochend. Er moet in ons hart plaats voor Christus gemaakt worden. Want zoals er geen plaats was in de herberg in Bethlehem, zo is er ook geen plaats in ons hart voor Christus. Het is de Heilige Geest Die gaat wonen en werken in het hart van een zondaar. Het is de Heilige Geest Die een mens van dood levend maakt en Die een mens plaatst in het gemis dat hij God kwijt is. Maar ook verder gaat werken zo dat hij Christus nodig krijgt om door Hem met God verzoend te worden. Het gaat zo’n ziel om de verzoening met God. Dat is een belangrijk kenmerk van het geestelijke leven!

Die ook ter rechterhand Gods is, zo luidt ons tekstwoord. In Openbaring 12 vers 5 lezen we: En zij baarde een mannelijken Zoon, Die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar Kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. Christus is weggerukt tot God en Zijn troon. Ook de Zijnen zullen daar komen. Zij zullen weggerukt worden uit deze ondergaande wereld en gevoerd worden tot God in de hemel.

De hogepriester onder het oude verbond droeg twaalf stenen op de borstlap. Hij vertegenwoordigde de twaalf stammen van Israël, maar meer dan Aäron is hier. Christus draagt de Kerk in Zijn hart. De schenker vergat Jozef, toen hij uit de gevangenis verlost was, maar Christus vergeet de Zijnen nooit! Hij zit daar aan de rechterhand van God Zijn Kerk ten goede. Hij heeft alle macht. Hij maakt machteloze zondaren zalig. Daar aan de rechterhand des Vaders is Hij gedurig bezig, dag en nacht, ja, Hij bidt daar: Die ook voor ons bidt.

Bidt Hij ook voor de wereld? Nee, in het Hogepriesterlijk gebed zegt Hij: Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe (Joh. 17:9b). Hij bidt voor Zijn uitverkorenen.

Begint het nu in het leven van een mens met de uitverkiezing? Van Gods kant wel. En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen (Rom. 8:30a). Maar aan de kant van de zondaar? Wat schrijft Petrus daar ook alweer over in zijn algemene zendbrief? Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen (2 Petr. 1:10). In het geestelijk leven begint het dus niet met de verkiezing. De Kerk komt voort uit het welbehagen van God. Dat welbehagen Gods wijst ons op de vrijmacht van God en op Zijn liefde. God heeft van eeuwigheid een volk liefgehad met een eeuwige liefde. Hij heeft gezegd tegen Jeremía: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid (Jer. 31:3b). Dat betekent dat God die liefde gaat uitstorten in het hart van de zondaar en dan gaat er wat gebeuren. Want dan komt er een breuk in het leven. Een breuk, waarmee? Dan komt er een breuk met de zonde en met de wereld. Want dan gaan we het verstaan: God is het eeuwig waard om geëerd, gediend en gevreesd te worden. Dan komt er een betrekking op Die voor ons onbekende God. Dan komt er liefde tot Hem. Als we het over de verkiezing hebben, wat heeft Johannes daarover geschreven: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft (1 Joh. 4:19). Het gaat alles van Hem uit! Hij is de eerste. Het is een eenzijdig Goddelijk werk en daarom krijgt God alleen de eer. Het komt uit God voort en het eindigt in God. Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid (Rom. 11:36).

Die ook voor ons bidt. Waar bidt Hij voor in het Hogepriesterlijk gebed? De Kerk moet worden toegebracht. Daar bidt Hij om. Dat is het loon op Zijn arbeid. Dat heeft de Vader Hem toegezegd. De Vader heeft ze aan Hem gegeven. Als dan dat uur van Gods welbehagen is aangebroken, dan gaat Hij ze zalig maken, dan wordt Hij ze te sterk, dan roept Hij ze een halt toe.

Christus bidt aan de rechterhand van de Vader. Bidt Hij daar voor onbekeerde mensen? Ja, maar die worden wel toegebracht. Die liggen onder het zegel van de verkiezing. Wie het zijn, weten we niet, maar Paulus schrijft: Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid (2 Tim. 2:19).

Als het gaat over het woordje ‘kennen’ in de Bijbel, dan moeten we altijd maar denken dat dit niet zomaar een kennen is. Dat is geen kennen zoals wij iemand kennen en zeggen: Die ken ik wel. Nee, kennen betekent in Gods Woord altijd als het over God gaat: beminnen. Hij heeft ze gekend van eeuwigheid, bemind van eeuwigheid. Zo gaat Hij ze ook trekken en toebrengen.

Maar de Zijnen komen wel in deze wereld terecht. Dat is een wereld vol verleidingen, zeker in onze tijd. De duivel probeert hen te verleiden. Hij heeft daarin al veel praktijkervaring! We zien allerlei verschuivingen optreden, zo langzamerhand gaat het steeds een klein stapje verder. Maar wij mensen zijn zo hoogmoedig. Wij zeggen: Tot hiertoe en niet verder; verder gaan we niet… Zou dat echt waar zijn? Als wij dat zeggen, dan loochenen wij eigenlijk de diepte van de val. Want in het paradijs waren u en ik - mag ik het zo zeggen - de baas. Daar hadden wij het voor het zeggen, ja, God had het voor het zeggen, maar wij waren koning. En Eva had tegen de duivel kunnen zeggen: ‘Ga weg, satanas.’ Dat heeft de Heere Jezus wel gezegd na de verzoeking in de woestijn. Maar die macht had de mens in het paradijs ook, we konden de duivel weerstaan, maar dat hebben we niet gedaan. Toen zijn we gevallen. Toen zijn we ons koningschap kwijtgeraakt. Wij zijn nu de baas niet meer. Nee, wij zijn een slaaf van de duivel geworden. Wij staan van nature onder zijn heerschappij.

Overigens moeten we ook niet denken dat we weer ‘de baas’ zijn na ontvangen genade. Dat kan alleen maar in afhankelijkheid van Koning Jezus. Hij bewaart de Zijnen, ook in deze wereld vol verleidingen. In eigen kracht kunnen zij niet staande blijven. Maar Hij bidt voor de Zijnen! Die ook voor ons bidt. Als Hij eens even zou ophouden met bidden? Als nu die grote Ambtsdrager eens heel even met vakantie zou gaan, zo zei een dominee eens, dan was het met de Kerk afgelopen. Denkt u maar aan wat Hij gezegd heeft tegen Zijn discipelen en in het bijzonder tegen Petrus: Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders (Luk. 22:31-32).

Christus bidt aan de rechterhand des Vaders dat de Zijnen bewaard mogen worden tot de zaligheid. De erfenis ligt boven. Die wordt voor hen veilig in de hemel bewaard. Daar kan de duivel niet bij komen. Wij zouden zeggen: dat is de beste kluis die er is. Dat is de grote schat van Gods strijdende Kerk hier op aarde. Christus is de strijd al te boven, Hij is al in de hemel met eer en heerlijkheid gekroond. Het Hoofd is al boven en het lichaam, Zijn Kerk, zal volgen. Hij heeft ze allemaal meegenomen in Zijn Hogepriesterlijk hart. Ze zullen eens allemaal daar zijn, waar Hij is; ja, daar bidt Hij ook voor: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld (Joh. 17:24). Hij vergadert Zichzelf als de Koning van de Kerk door Zijn Geest en door Zijn Woord een gemeente, uitverkoren ten eeuwige leven. Het welbehagen des Heeren zal gelukkiglijk voortgaan!

De Kerk is alleen maar rechtvaardig in Hem. Niet één zondaar kan anders voor God bestaan. God heeft van eeuwigheid een weg uitgedacht in Christus waardoor en waarlangs zondaren hersteld kunnen worden in Zijn gunst en in Zijn gemeenschap. Hoe staat het nu met ons? Zijn we al onderdanen van Christus door een oprecht geloof? Zijn we al door een oprecht geloof Hem ingelijfd? U kunt een lieve moeder of achtenswaardige vader gehad hebben die reeds juicht voor de troon. Dat is groot, maar met het geloof van uw moeder of vader kunt u niet zalig worden. Wij moeten persoonlijk tot een bidder gemaakt worden. Van nature kunnen wij niet bidden. Het is alleen de Geest der genade en der gebeden Die een mens bidden kan leren. Als Die in ons werkt, dan zal van ons gaan gelden wat van Saulus geschreven staat: want zie, hij bidt (Hand. 9:11b). Als we werkelijk tot een bidder gemaakt worden, dan is ons bidden een smeken, als de Heere het geeft. Bidden als een rechteloze. Een pleiten door het geloof, net als die Kananese vrouw. De Heere aangrijpen op Zijn eigen Woord. God te dwingen en toch: ze dwongen God en bleven vrienden. Geestelijk uw klomp tussen de deur te mogen zetten. Kent u het, dat aanhouden in het gebed? God vrij te laten en toch niet los te kunnen laten? Verder kan een kind van God het nooit brengen. U moet eens denken aan Mozes. Hij was een voorbidder onder het Oude Verbond. Hij ging zelfs zo ver, toen de Heere dat volk wilde verdelgen nadat ze gedanst hadden om het gouden kalf, dat hij zei: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben. Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt (Ex. 32:31b-32).

Kon de Heere dat gebed verhoren? Kon Hij Mozes uit Zijn boek delgen? Nee, dat kon niet. Mozes wilde dat wel, maar dat was nu onmogelijk. Mozes had niets waar hij op kon wijzen. Maar Christus wel! Als het gaat over de grond van Zijn voorbede, dan kan Hij de Vader wijzen op Zijn bloed. Hij is als Die grote Hogepriester ingegaan in het binnenste heiligdom. Nee, niet met het bloed van stieren of bokken, maar Hij is ingegaan met Zijn eigen dierbaar bloed. Daarom gaat Hij eisen en gaat Hij zeggen: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt. Dat betekent natuurlijk niet - laat daar geen misverstand over bestaan! - dat Hij Zijn Vader moet dwingen. Nee, zo is het niet. Wat de Vader wil, dat wil de Zoon ook, en wat de Zoon wil, dat wil de Vader ook. Daar is een volkomen harmonie, een volkomen overeenstemming. Maar Hij kan wat een zondaar niet kan. Hij kan zeggen: Vader, Ik wil. Hij kan eisend bidden en dat doet Hij in de hemel. Hij eist Zijn arbeidsloon dat Hem van de Vader is toegezegd. En dat loon wordt nog steeds uitbetaald. Dat betekent dat er nog steeds worden toegebracht tot die Kerk die eeuwig zalig zal worden. Daar gaat Hij mee door tot de jongste dag toe. Het ligt alles vast in de voorbede van Christus. Vroeger heb ik op catechisatie gegaan bij ouderling Van Bochove in de Ger. Gem. van Rotterdam-Centrum aan de Boezemsingel. Hij wees ons op iets opmerkelijks in Johannes 17. Daar staat namelijk het Hogepriesterlijk gebed, maar dat gebed wordt niet besloten met het woordje ‘Amen’. Weet je wat dat voor jullie betekent, zei hij dan: Dat betekent dat jullie nog zalig kunnen worden!

Die ook voor ons bidt. Wat doet Christus nu in de hemel? Hij legt de gebeden van Gods kinderen op het gouden reukofferaltaar van Zijn verdiensten. Zo kan de Vader alleen maar horen en verhoren. Hij reinigt die gebeden, want daar zit zoveel van de mens tussen. Dat ik, dat is als kruipolie, dat gaat overal tussen zitten, maar dat moet ertussenuit. Gelegd door Christus op het reukofferaltaar van Zijn verdiensten worden hun gebeden tot een aangename reuk voor God de Vader. Die gebeden gaat Hij verhoren.

Het toepassende werk van Christus zal doorgaan tot op de jongste dag. Tot het getal vol is. Dan is de genadetijd voorbij! Dan is die welaangename tijd, die dag der zaligheid voorbij (2 Kor. 6:2)! Wij laten de tijd zomaar voorbijgaan. Of niet? Die kostbare tijd glipt zomaar tussen onze vingers door.

De dag der zaligheid is met de nieuwe bedeling begonnen. Hoeveel jaren is dat al niet geleden! Toch spreekt Paulus maar van een dag. Een dag is kort, een dag is zo voorbij. Als dan de dag der zaligheid al kort is, hoe kort is dan wel niet het leven van een mens. Al zouden we honderd jaar worden, het is zo voorbij. Wat is er daarom een heilige haast geboden! Wij kennen onze noden niet. Maar als de Heilige Geest zaligmakend in ons gaat werken, dan gaat Hij onze ogen openen voor de grote nood waar we in verkeren. Hij gaat ook het gebed geven. Als de grote hemelse Advocaat gaat Hij de woorden in de mond leggen om de nood aan het Hemelhof te gaan vertolken. Dan worden we bidders en dan gaan we onze tijd uitkopen. Ja, want dan gaan we het verstaan dat we moeten sterven, dat we God moeten ontmoeten. Het moet en het kan niet. Nee, het kan van nature niet. Dat wordt de nood van de ziel! Want als we sterven zoals we geboren zijn, dan is het eeuwig kwijt. Maar het kan nog! Dan gaan we de troon der genade bestormen, dan gaan we God vrijlaten en Hem toch niet loslaten. Dan worden we geweldigers van wie de Heere Jezus heeft gezegd: En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld (Matth. 11:12). Wat is dan dat heilige geweld? Dat is dat aanhoudende gebed aan de troon der genade, evenals bij Jakob: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent (Gen. 32:26b). Dan worden ze waarlijk bidders. En zulke bidders worden ook verhoorde bidders.

Wat zou ons volk er goed mee zijn als er werkelijk nog voorbidders mogen zijn in ons land. Als we nu eerlijk zijn, dan moeten we ook na ontvangen genade zeggen: Wat is ons gebedsleven eigenlijk? Dan komen we alles te kort, ook daarin. O, wat is het groot dat er nu in de hemel een biddende Hogepriester is. Daarin ligt alles vast. Dat wist ook de psalmdichter van Psalm 72 vers 7 (berijmd), en daarmee willen we eindigen:

Nooddruftigen zal Hij verschonen;

Aan armen, uit genâ,

Zijn hulpe ter verlossing tonen;

Hij slaat hun zielen ga,

Als hen geweld en list bestrijden,

Al gaat het nog zo hoog;

Hun bloed, hun tranen, en hun lijden,

Zijn dierbaar in Zijn oog.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

In het spoor | 68 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

In het spoor | 68 Pagina's