Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luther (1483-1546), Geen Antisemiet!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Luther (1483-1546), Geen Antisemiet!

Over Zijn Jodengeschriften En Zijn Vermeende Invloed Op Hitler

29 minuten leestijd

In deze bijdrage willen we onder andere aandacht vragen voor een lezenswaardig artikel over ‘Luther en de Joden’. Het is wel bekend dat Luther zich uiterst negatief over de Joden heeft uitgelaten. Minder bekend is een geschrift dat hij eerder, in 1523, heeft uitgegeven onder de titel Dass Jesus Christus ein geborner Jude sei. 1 In een kort artikel in de Informationsbrief (oktober 2018) van de Duitse beweging ‘Kein anderes Evangelium’ 2 is een bijdrage opgenomen van prof. dr. A. von Campenhausen onder de titel ‘Luther en de Joden’ waarin hij er onder andere op wijst dat Luther geen antisemiet was en Hitler bij het schrijven van zijn werk Mein Kampf het inmiddels beruchte geschrift van Luther Von den Juden und ihren Lügen 3 uit 1543 niet kende.

Het trekken van een directe lijn van Luthers vermeende antisemitisme naar Hitler is een onhistorische constructie. Wel hebben in de nazitijd nationale Duitse antisemieten, onder wie nota bene zogenaamde ‘Deutsche Christen’ 4 , het geschrift bredere bekendheid gegeven en ter verdediging van hun Jodenhaat misbruikt. Maar het is dus niet zo dat Hitler zich op Luther beroepen heeft of hem geïnspireerd heeft. Luther is geen bron geweest voor het moderne antisemitisme. Na een verklaring van de begrippen anti-judaïsme en antisemitisme en een samenvatting van Luthers beide geschriften over de Joden, willen we kort de kern van dit boeiende artikel aangeven. Met toestemming van de schrijver is een integrale vertaling uit het Duits als een apart artikel achter dit artikel geplaatst, waarnaar wij de lezer hier reeds verwijzen. Andere geschriften van Luther en opmerkingen over de Joden in brieven, in zijn tafelgesprekken en in preken - bijvoorbeeld een preek kort voor zijn dood uit 1546 - laten we hier buiten beschouwing; zij brengen geen wezenlijk nieuwe inzichten. Het artikel van Von Campenhausen heeft in verscheidene Duitse kranten als ingezonden stuk gestaan.

Anti-judaïsme en antisemitisme

Allereerst dient duidelijk te zijn dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen anti-judaïsme en antisemitisme. Bij het eerste begrip gaat het om het geheel of gedeeltelijk afwijzen van de Joodse godsdienst. Wij wijzen met Luther de Joodse godsdienst af vanwege de miskenning van Jezus Christus als de Zoon van God en als de beloofde Messias en vanwege de daarmee gepaard gaande onderhouding van de Oudtestamentische ceremoniële wetten en de besnijdenis. Hiermee nemen wij een anti-judaïstisch standpunt in en zien wij de Joodse godsdienst als een valse godsdienst vanwege de verloochening van Christus als de Messias. Maar daarmee zijn wij evenmin als Luther antisemieten!

Het begrip ‘antisemitisme’ ontwikkelt zich in de 19 e eeuw en gaat vaak samen met de idee dat de Joden een apart ras zouden zijn. Het woord antisemitisme ziet letterlijk op de haat tegen de Semieten, dat wil zeggen sprekers van Semitische talen, nakomelingen van Sem, tot wie ook Arabieren behoren. Antisemitisme heeft echter uitsluitend betrekking op de Joden en kan het beste omschreven worden met Jodenhaat; men haat of behandelt een Jood onrechtvaardig enkel en alleen op grond van het feit dat hij tot het Joodse volk behoort. De nazi’s waren uitgesproken antisemieten en behandelden Joden op een verschrikkelijke wijze enkel omdat iemand tot het Joodse volk of, zoals zij wel stelden, ras behoorde. Of een Jood nu Christen was of niet, maakte geen enkel verschil. Ten aanzien van de Joden staat bij Luther hun bekering en hun geloof centraal en geen discriminatie vanwege het ‘ras’.

In het licht van Gods Woord en artikel 36 NGB wijzen wij met Luther de Joodse godsdienst en de openbaring daarvan in de openbare ruimte af, maar de Jood als mens hebben wij correct te behandelen met inachtneming van de gewetensvrijheid. Daarin ging Luther in zijn geschrift van 1543 te ver. De oudvader ds. Simon Oomius (1630-1706) gaf zelfs - onder duidelijke voorwaarden overigens 5 -, de Joodse godsdienst enige publieke ruimte, omdat de Joden het Oude Testament als boekdragers van de Christenen, zoals Augustinus (354-430) dat uitdrukte, hebben overgeleverd.

Luther was wel een anti-judaïst, maar echt geen antisemiet. Dat moge onder andere blijken uit het vroege werkje van hem over de Joden uit 1523, dat we hier met enkele sprekende citaten ten bewijze eerst willen samenvatten.

Aanleiding tot het vroege geschrift

Op 22 januari 1523 schrijft Luther aan Georg Spalatin (1484-1545), adviseur en hofkapelaan van de beschermheer van Luther, keurvorst Frederik de Wijze (1463-1525), en tevens tussenpersoon tussen Luther en de keurvorst, dat de vorst Johann von Anhalt (Johann IV von Anhalt-Dessau; 1504-1551) hem iets heeft laten weten. De broer van Karel V (1500-1558), aartshertog Ferdinand van Oostenrijk (1503-1564), heeft hem in het openbaar op de Rijksdag te Neurenberg (januari 1523) van een nieuwe dwaling beticht. Luther zou leren dat Christus uit het zaad van Abraham zou zijn, een echte nakomeling van Abraham dus, wat inhield dat hij de maagdelijkheid van Maria ontkende.

Eerst had Luther gedacht dat het om een grap ging en de uitnodiging tot een reactie naast zich neergelegd. Maar nu wil hij er ter wille van anderen wel op reageren. Het is een leugen dat hij zou leren dat Maria vóór en na de geboorte van Jezus geen maagd zou zijn geweest en dat Christus uit Jozef geboren zou zijn en Maria daarna nog meer kinderen gekregen zou hebben. In korte tijd komt daarop het geschrift Dass Jesus Christus ein geborner Jude sei (Dat Jezus Christus een geboren Jood is) in 1523 tot stand. Eerst in het Latijn, terwijl de Duitse vertaling aan een bekeerde Jood was opgedragen, die in Wittenberg Hebreeuws gaf, om hem in het geloof te versterken. Begin juni van hetzelfde jaar verschijnt de eerste herdruk al. Het geschrift bestaat uit twee delen.

Verdedigings- en bekeringsgeschrift

Het eerste gedeelte begint Luther met te stellen dat het een armzalige leugen is dat hij zou leren dat Christus uit Maria en Jozef en dus niet uit een maagd geboren is. “Ter wille van anderen” wil hij nu “uit de Schrift de redenen vertellen die” hem “bewegen om te geloven dat Christus een Jood is uit een maagd geboren”, en in de hoop dat hij “misschien ook enige Joden tot het Christelijk geloof zou mogen aanzetten.” 6 Hieruit wordt dus al duidelijk dat dit geschrift niet alleen een verdedigingsgeschrift is, maar ook dient tot bekering van de Joden.

Vervolgens keert hij zich op de hem voluit kenmerkende wijze tegen de behandeling van de Joden door de roomsen:

Want onze dwazen zoals de pausen, bisschoppen, sofisten [vertegenwoordigers van de toenmalige wetenschap; hier ironisch bedoeld als schijngeleerden; PHoptH] en monniken, die lompe ezelskoppen, hebben tot nu toe de Joden zodanig behandeld dat wie een goede Christen zou zijn geweest, liever een Jood zou zijn geworden [dan zo’n ezelskop te worden; PHoptH]. En als ik een Jood zou zijn geweest en zou zulke stumpers en knevelaars gezien hebben om de Christenen wat het geloof betreft te regeren en te onderwijzen, dan zou ik liever een varken zijn geworden dan een Christen. Want zij hebben de Joden behandeld alsof het honden en geen mensen waren, zij hebben hun niets meer verkondigd dan hen uitschelden en hun goederen nemen als men hen gedoopt had. Geen Christelijke leer noch leven heeft men hen bewezen, maar hen alleen maar aan het pausdom en het monnikenwezen onderworpen.7

Luther begrijpt volkomen dat Joden door het roomse onderwijs geen vrede voor hun ziel konden vinden en geen echt goede Christenen konden worden. Hij heeft van vrome Joodse Christenen gehoord dat zij als zij het Evangelie in Luthers tijd niet gehoord hadden, altijd Jood gebleven waren onder Christelijke dekmantel. Van hen die hen doopten en onderwezen, hebben zij nooit iets van Christus gehoord.

Vervolgens spreekt Luther zijn hoop en verwachting uit dat door een goede behandeling vele Joden tot goede Christenen zullen worden.

Ik hoop dat wanneer men de Joden vriendelijk behandelt en hen uit de Heilige Schrift zuiver onderwijst, velen van hen echte Christenen zullen worden en zo weer tot het geloof van hun vaderen, de profeten en aartsvaders terugkeren. Hiervan zullen zij alleen maar verder worden afgeschrikt, als men hun zaak verwerpt en er helemaal niets mee doet en hen alleen maar met hoogmoed en verachting behandelt. Als de apostelen, die ook Joden waren, ons heidenen zo behandeld hadden als wij heidenen de Joden, er zou onder de heidenen niemand Christen geworden zijn. Maar nu zij ons heidenen zo broederlijk behandeld hebben, dan moeten wij op onze beurt de Joden broederlijk behandelen opdat wij enigen zouden mogen bekeren, want wij zijn ook zelf met allen nog niet zo ver, laat staan ermee klaar.” 8

Luther wijst er dan op dat geen roemen op vlees en bloed past want wij blijven heidenen terwijl de Joden van hetzelfde bloed als Christus zijn. Zoals Paulus in Romeinen 9 (vers 5) ook zegt, staan zij naar het vlees dichter bij Christus dan wij. God heeft de Joden ook de eer gegeven dat alleen uit hen aartsvaders, apostelen en profeten zijn voortgekomen en uit de heidenen maar heel weinig echte Christenen. En hoewel het Evangelie aan de hele wereld is bekendgemaakt, heeft Hij de Wet en de Profeten alleen aan de Joden toevertrouwd, zoals Paulus in Romeinen 3 (vers 2) en Psalm 147 (vers 19 en 20) zegt. Cynisch eindigt Luther deze passage met een tip voor zijn “geliefde papisten” 9 dat als zij er moe van worden om hem voor ketter uit te schelden, ze hem nu voor een Jood kunnen uitmaken.

Bewijzen

Aan de hand van vier Bijbelteksten uit het Oude Testament toont Luther aan dat Jezus Christus de beloofde Messias is en ook waarlijk, rechtvaardig (onzondig) mens geworden is uit een maagd. Hij begint met het allereerste Evangelie, met de bekende moederbelofte uit Genesis 3. Daaruit wordt al duidelijk dat het beloofde Zaad van de vrouw geen gewoon mens zou zijn, maar een Zaad zonder zonde en geboren uit een maagd. Het is op natuurlijke wijze door een vrouw ontvangen, maar door bovennatuurlijke wijze door God verwekt. De vleselijke, natuurlijke verwekking door de zondige man stond hier dus buiten. Zo is vervuld dat Christus het Zaad van een vrouw is zonder zonde.

Daarna brengt Luther de beloofde zegen in zijn Zaad aan Abraham in Genesis 22 (vers 18) ter sprake. De zegen voor alle volken der aarde kon alleen maar verwerkelijkt worden door een verwekking niet door een man of een mannelijke, vleselijke daad. Daarom moest Christus uit een vrouw geboren worden, van wie het vlees en bloed wel het natuurlijke zaad voor het lichaam van Christus was, terwijl haar lichaam wel van een man, Abraham en uiteindelijk Adam, afstamde. Het zijn verstandeloze afgodendienaars die de maagdelijkheid van Maria vereren vanwege de maagdelijkheid op zichzelf. De Heilige Geest prijst de maagdelijkheid omdat zij noodzakelijk was om het gezegende Zaad voort te brengen. Want “nadat het vlees verdorven was, kon zo’n gezegende Vrucht niet anders komen dan door een maagd. Op deze wijze heeft deze tedere maagdelijkheid helemaal in vreemde dienst gestaan, ter ere van God en niet tot haar eigen eer.” 10

Dan wijst Luther erop dat de Schrift niets zegt over de maagdelijkheid van Maria na Christus’ geboorte, hoewel hij er zelf, zoals ook later blijkt, duidelijk aan vasthoudt. 11 De roomse huichelaars maken zich daarover erg druk alsof de zaligheid ervan afhangt. Volgens Luther moet het genoeg zijn dat Maria maagd is gebleven. Hij geeft overigens wel toe dat niemand daarover iets met zekerheid kan zeggen omdat de Schrift er uiteindelijk over zwijgt. Dit laatste is ook altijd het algemene standpunt onder de gereformeerden geweest. 12

Vervolgens wijst hij nog op de woorden in 2 Samuël 7 (vers 12 tot 14), die hij slechts kort aanroert, om ten slotte uitvoeriger bij de bekende tekst uit Jesaja 7 (vers 14) stil te staan: Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn naam IMMANUËL heten. Hierbij weerlegt hij uitvoerig de uitvluchten van de Joden, die het teken betrekken op het feit dat het een zoon en geen dochter is, en die op grond van het Hebreeuws uitgaan van een jonge vrouw en geen maagd.

Het tweede gedeelte

Nadat Luther aangetoond heeft dat Jezus waarlijk een Jood is uit het geslacht van Abraham en daarmee “de waardeloze leugenaars” beantwoord heeft, wil hij in het tweede gedeelte van zijn geschrift de Joden dienen met teksten die in het gesprek met hen dienstig zijn tot hun bekering. Kortom, hij wil hun nu goed onderwijs geven.

Maar omdat we nu zo ver zijn dat wij niet alleen de waardeloze leugenaars die van mij op deze punten doen spreken, willen beantwoorden, maar ook graag de Joden van dienst zouden willen zijn, opdat wij enigen van hen tot hun eigen echte geloof dat hun vaderen gehad hebben, zouden mogen brengen, willen we verder met hen handelen en hun die met hen willen handelen, een manier en teksten aan de hand doen die zij tegen hen moeten gebruiken.” 13

Luther behandelt dan vooral twee teksten uit het Oude Testament om hun te bewijzen dat Jezus Christus de beloofde Messias is. Allereerst Genesis 49 vers 10: De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Hij toont aan dat dit alleen maar kan slaan op de Heere Jezus, Die op een geestelijke wijze regeert. Hij weerlegt enige Joodse uitvluchten en verklaart daarbij ook de verzen 11 en 12.

Vervolgens komt Daniël 9 vers 24-27 aan de orde, waar de engel Gabriël aan Daniël de tijd van de wederoprichting van Jeruzalem openbaart. Ook hier toont hij door zijn uitleg aan dat de Messias voor de verwoesting door de Romeinen gekomen moet zijn, waarbij weer Joodse uitvluchten worden weerlegd. Luther eindigt dit gedeelte met de opmerking dat er geen vorst of koning te bedenken is waarop een en ander zo kennelijk van toepassing is dan op de Heere Jezus.

Bede en advies ten besluite

Dat God waarlijk mens en waarlijk God is, acht Luther voor de Joden nu nog te moeilijk. Om hen niet te ergeren, wil hij het nu bij de melk houden, voordat hij aan de wijn toekomt. In plaats van roomse dwang en een hondse behandeling wenst en adviseert hij voor hen een Christelijke behandeling en zuiver onderwijs.

Daarom zou mijn bede en advies zijn dat men zuiver met hen omging en hen uit de Schrift onderwijst om zo enigen van hen erbij te laten komen. Maar nu wij hen alleen maar met geweld bejegenen en met leugens benaderen en hun de schuld geven dat zij het bloed van Christenen moeten hebben, dat ze stinken en ik weet niet wat voor zotternij er nog meer is, dat men hen als het ware voor honden houdt, wat voor goeds zouden wij daarmee wat hen betreft kunnen bereiken?

Als men de Joden echt helpen wil, dan dient er Christelijke liefde jegens hen te worden betracht. Ze moeten dan geaccepteerd worden en een beroep kunnen uitoefenen zodat ze leer en leven van een Christen kunnen horen en zien. Sommigen zullen halsstarrig blijven. Maar dan keert Luther toepasselijk tot zichzelf in met de opmerking: wij zijn ook allemaal niet van die goede Christenen. Ten slotte wenst hij hun Gods genade toe!

Wil men hen helpen, dan moet men niet de wet van de paus, maar van de Christelijke liefde jegens hen betrachten en hen vriendelijk accepteren, hen de kost laten verdienen en geld laten verkrijgen zodat ze gelegenheid en ruimte krijgen om bij ons en rondom ons te zijn, onze Christelijke leer en leven te horen en te zien. Al zijn er dan enigen halsstarrig, wat is daaraan gelegen? Wij zijn toch ook niet allemaal goede Christenen. Hierbij wil ik het dit keer laten, totdat ik zie wat ik ermee heb uitgewerkt. God geve ons allen Zijn genade!14

Joden en hun leugens

Na het lezen van het vroege geschrift is het moeilijk te geloven dat iemand Luther nog een antisemiet kan noemen. Toch moet eerlijk worden toegegeven dat de ommekeer in de behandeling van de Joden twintig jaar later in het geschrift Von den Juden und ihren Lügen opmerkelijk is. Zeker wanneer we het laatste advies van het vroege geschrift in aanmerking nemen!

Aanleiding tot het geschrift was een verzoek van ene graaf Wolf Schlick te Falkenau (in het huidige Tsjechië) in een brief van 18 mei 1542 om een reactie op een Joods tegengeschrift te geven. Dezelfde graaf had Luther eerder verteld dat Joodse predikers in Moravië (in het oosten van Tsjechië) erop aandrongen dat Christenen zich lieten besnijden en zich aan de mozaïsche wetten, vooral de sabbat, moesten houden.

Hiertegen had Luther de pen gegrepen en gereageerd met een gschrift Wider die Sabbater (Tegen de sabbattisten) uit 1537. Daarop en op eerdere geschriften had een Jood gereageerd en menige tekst verdraaid uitgelegd. Dit Joodse weerwoord vormde de aanleiding tot het geschrift Von den Juden und ihren Lügen. Kennelijk was Luthers geduld op. Nu wilde hij de Joden niet zozeer meer tot bekering brengen, maar de Christenen voor hen waarschuwen. Het grootste deel van het geschrift kwam in 1542 tot stand; in januari 1543 kwam de eerste druk uit.

Inhoud

Luther zet in met de bedoeling van zijn geschrift. Hij voelt zich geroepen tegen de Joden op te treden omdat zij Christenen naar zich toe willen lokken. Daarom wil hij voor de Joden waarschuwen.

Na vermelding dat hij een Joods geschrift heeft ontvangen waarin Gods Woord erg verdraaid wordt, merken we direct zijn ontgoocheling over de Joodse verstoktheid en zijn boosheid over de Joodse zendingspogingen. Hun Schriftuitleg is hem inmiddels bekend genoeg en hij gevoelt geen behoefte meer daarop in te gaan. Dat is in het verleden al genoegzaam gedaan. Hij wil nu niet meer met de Joden redetwisten en “nog minder ben ik ermee bezig om de Joden tot bekering te willen brengen, want dat is onmogelijk.” 15 Al meer dan 1460 jaar geleden is het zelfbestuur ten einde en zijn de tempel en het priesterschap verwoest. Deze lange tijd bewijst dat God hen in Zijn toorn verworpen heeft. Zij zijn verhard en ongevoelig geworden.

Toch stelt Luther dit hier met innerlijk leedwezen vast en is er geen sprake van leedvermaak. “Ik ben wel geen Jood, maar ik denk serieus niet graag aan zo’n vreselijke toorn van God over dit volk, want ik schrik ervoor terug zodat het mij door lijf en leden gaat.” 16

Om het geloof te versterken wil hij een aantal dwaasheden van hun Schriftuitleg en geloof behandelen omdat zij ons geloof zo giftig belasteren. En dan blijkt dat hij hun bekering toch nog wenst: “dient het voor de een of andere Jood tot bekering zodat hij zich schaamt, is het des te beter.” 17

Vervolgens ontzenuwt hij de vermeende voorrechten waarop de Joden zich voorstonden: afkomst, besnijdenis, de wet van Mozes, het bezit van het land Kanaän, Jeruzalem en de tempel.

Het moet gezegd dat Luther hier zich soms werkelijk te buiten gaat aan te krasse bewoordingen; daarin was hij overigens in zijn tijd helaas geen uitzondering. Dan volgt het belangrijkste en uitvoerigste gedeelte van zijn betoog, dat wij hier niet samenvatten: het bewijs dat de Messias in de Heere Jezus Christus gekomen is. Hij toont in den brede, net als in het vroege geschrift, de onmogelijkheid van de Joodse interpretaties aan. De volgende Bijbelteksten komen aan de orde: Genesis 49:10, 2 Koningen 23:2 en 3, Haggaï 2:6-9 en Daniël 9:24.

Nadat Luther heeft vastgesteld dat de Joden vooral van alle teksten die van de Messias spreken, zeggen dat ze gelogen zijn, wil hij nog aandacht besteden aan dat wat zij liegen over de persoon van de Heere Jezus, over Zijn moeder en over alle Christenen. Als de duivel het niet kan winnen aangaande de leer, dan gaat hij de persoon aanvallen. Zij lasteren dat de Heere Jezus een tovenaar was en het werktuig van de duivel. Zijn moeder Maria was een hoer en de Christenen belasteren en beliegen ze. Hij roept daarom op om dit niet langer te dulden en om het bloed dat gedurende driehonderd jaar van Christenen en hun kinderen vergoten is, te wreken. Hun scholen, huizen en goederen moeten niet beschermd worden, zodat zij ons niet kunnen blijven uitzuigen en belasteren totdat ze zo machtig zijn dat zij ons vermoorden. Hierom bidden zij dagelijks.

Het is duidelijk dat Luther hier in zijn op zich terechte verontwaardiging over de godslasteringen te ver gaat doordat hij geen onderscheid meer maakt tussen personen en zaken en onverantwoord generaliseert. Hier laat Luther zich zonder meer op een beschamende wijze te veel gaan. Toch is ook hier ten diepste de wens van hun bekering op de bodem van zijn hart niet verdwenen. Van een ‘Endlösung’ van nazistische antisemieten kan niet gesproken worden, maar wel van een doorgeslagen ontgoocheling over hun verstoktheid en onbekeerlijkheid. Hen dulden en werkloos toezien kan niet meer, maar toch nog barmhartigheid en geen wraak opdat er nog bekeerd zouden worden.

Zo kunnen wij het onuitblusbare vuur van de Goddelijke toorn - zoals de profeten zeggen (Jer. 4:4) - niet blussen en de Joden niet bekeren. Wij moeten met gebed en de vreze Gods een strenge barmhartigheid beoefenen opdat wij toch enigen uit de vlammen en gloed zouden kunnen redden. Wreken mogen wij ons niet, ze zullen de wraak niet kunnen ontlopen, duizendmaal erger dan wij hun kunnen toewensen. Ik wil mijn getrouwe raad geven.18

Pastoraal, voordat hij zijn adviezen geeft, waarschuwt hij de Christenen als een echte herder om toch niet vijandig tegenover Christus en Zijn Christenen te blijven om een ergere toorn van God dan die over de Joden te ontgaan. De tijd van de genade dient niet verzuimd te worden zoals Mohammed en de paus al gedaan hebben.

Adviezen

Het is te begrijpen dat de adviezen in de lijn liggen van zijn laatste uitvallen. We vatten ze kort samen. Allereerst dienen hun synagogen en scholen met vuur verbrand te worden uit respect voor de Heere en de Christenheid. Vervolgens ook hun huizen. In de derde plaats ook hun gebedenboeken en Talmoedische literatuur. In de vierde plaats moet de rabbijnen verboden worden onderwijs te geven. Ten vijfde dient de Joden een straatverbod opgelegd te worden en vervolgens een verbod op woekerrente. Hun geld, goud en zilver dienen hun afgenomen te worden en deels aan serieus bekeerde Joden teruggegeven te worden zodat zij zich kunnen onderhouden. En ten slotte moet aan jonge en sterke Joden het nodige gereedschap, zoals bijlen, schoppen en weefgetouw, in handen gegeven worden opdat zij in het zweet van hun aangezicht het brood zouden verdienen.

In navolging van landen als onder andere Frankrijk, Spanje en Bohemen oppert Luther de mogelijkheid om de Joden maar het beste na afrekening van hun woekerwinsten uit het land te verdrijven.

Ten slotte roept hij de predikanten op te waarschuwen voor de Joden in de hoop dat de overheid haar plicht doet, en herhaalt hij zijn adviezen nog eens kort. Nu wordt het straatverbod duidelijker. In aanwezigheid van Christenen mag de Naam van God in het openbaar niet meer uit hun mond gehoord worden omdat hun loven, danken en bidden niets anders is dan de lastering van Gods Naam. Wanneer zij in het geheim met hun godsdienst verdergaan, is er nog maar één oplossing: uit het land verdrijven. Ze liegen er maar op los en zijn als leugenaars niet te vertrouwen. Weer laat Luther zich op een zeer onbetamelijke wijze enkele pagina’s lang gaan.

En dan verzoekt hij de overheid ook weer, “strenge barmhartigheid met deze ellendige lieden te willen beoefenen zoals eerder gezegd, opdat het toch iets zou helpen, hoe bedenkelijk het ook is.” 19 Hij prijst zich gelukkig de ware Messias te hebben leren kennen, want hij zou liever een varken geweest zijn dan in de Messias van de Joden te geloven. Hij bouwt niet op zijn eigen vroomheid en gerechtigheid zoals de Joden, maar op die van de ware Messias.

Al is Luthers benadering en behandeling van de Joden in dit geschrift sterk af te keuren, dan is het net als in het vroege geschrift onmiskenbaar dat Luther de Joden als ‘ras’ niet afwijst, maar hun onbekeerlijkheid en blindheid in de verloochening van de Heere Jezus Christus sterk veroordeelt. Anti-judaïst dus en geen antisemiet. Uit de laatste volzin van dit geschrift blijkt enerzijds dat hij scheef gaat in zijn benadering van de Joden, maar anderzijds, gezien zijn laatste wens, ook zijn wezenlijk goede intenties, namelijk de bekering van de Joden en een waarschuwing aan de Christenen voor hun leer.

Op deze wijze bezit hiermee (hoop ik) een Christen die overigens geen zin heeft om een Jood te worden, zoveel dat hij zich niet alleen tegen de blinde, giftige Joden goed kan verweren, maar ook moet hij de boosheid, leugens en vervloekingen van de Joden vijandig gezind worden en begrijpen dat niet alleen hun geloof vals is, maar zij zeker van alle duivels bezeten zijn.

Christus, onze lieve Heere, bekere hen in Zijn barmhartigheid en beware ons in Zijn kennis, die het eeuwige leven is, vast en onbeweeglijk. Amen.20

Conclusie en slot

In 1525 heeft Luther bezoek gehad van twee of drie rabbijnen, waarbij een van hen Christus zeer gelasterd zou hebben. In de Tafelgesprekken komt hij daarop steeds weer terug. Luther en zijn vrouw verdachten Joodse artsen hem te hebben willen vermoorden. Toch is het onmiskenbaar dat Luther in Von den Juden und ihren Lügen veel te ver is gegaan. Hij onderscheidt in zijn deels te begrijpen woede over de godslasteringen niet meer tussen personen en zaken en komt tot ongekende en zeer onverantwoorde generalisaties op grond van (middeleeuwse) vooroordelen. Veel te krasse bewoordingen gebruikt hij gedurig. Een euvel dat hem nogal eens parten speelde. Maar erger is dat hij de gewetensvrijheid schond, waar hij zelf zo’n voorstander van was. 21 Huizen van Joden te verbranden, hun goederen af te nemen en hun de openbare bewegingsvrijheid te ontzeggen ter bekering grijpt al te zeer in het privéterrein in en druist tegen de in Gods Woord gefundeerde gewetensvrijheid in. Het geweten moet wel onderwezen en gevormd worden, maar niet met zulke maatregelen gedwongen worden. Men maakt dan huichelaars. In Luthers tijd is verbanning uit een land een veel voorkomende zaak. Gezien het ‘om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst’ van artikel 36 NGB is het inbrandsteken van synagogen en scholen door de overheid - naar Oudtestamentisch voorbeeld van de afgodische beelden en altaren - te verdedigen, maar het inbrandsteken van persoonlijke huizen en de inbeslagneming van goederen niet meer.

Laat duidelijk zijn dat hij niet oproept om de Joden als een op zich minderwaardig ras te doden. Hij was geen antisemiet, maar anti-judaïst. Dat is inmiddels uit beide geschriften wel gebleken. Het gaat hem om de verwerping van de Messias en de onbekeerlijkheid van de Joden. Uit ontgoocheling daarover laat hij aan het eind van zijn leven - drie jaar voor zijn sterven - zich te veel gaan en vermeldt hij zelfs middeleeuwse vooroordelen zoals het vergiftigen van bronnen, het stelen en ritueel vermoorden van kinderen en Christenen. Hoezeer dit geschrift ook als een ernstige misser en uitglijder ten aanzien van het Joodse volk is te beschouwen, met een ‘Endlösung der Judenfrage’ heeft het in directe zin niets te maken. Volkomen terecht wijst prof. dr. A. von Campenhausen daarop in het navolgende, vertaalde artikel. Al hebben nota bene de zogenaamde ‘Deutsche Christen’ de ‘Kristallnacht’ van 9 op 10 november 1938 (‘de Nacht van het gebroken glas’, waarin behalve winkels ongeveer 1400 synagogen in brand werden gestoken en gesloopt) met Luthers geschrift willen verdedigen 22 en nationaalsocialistische antisemieten er gretig misbruik van gemaakt, een directe beïnvloeding van dit geschrift op Hitler is er niet, zoals wetenschappelijk is vastgesteld. De ‘Evangelische Kirche in Deutschland’ heeft dit geschrift getracht voor de openbaarheid zoveel als mogelijk te verbergen. Hitler putte uit andere bronnen om tot zijn vreselijke antisemitisme te komen. We bevelen het lezen van het artikel van Von Campenhausen de lezer van harte aan!


Noten:

1) M. Luther, Daß Jesus Christus ein geborner Jude sei, Wittenberg 1523. Wij maken hier gebruik van de zogenaamde Weimarer Ausgabe (WA), waarin dit werkje in deel 11 of de pagina’s 314-336 is te vinden. De Weimarer Ausgabe is de enige wetenschappelijke, kritische uitgave waarin al de werken van Luther zijn opgenomen, en bestaat uit maar liefst 127 delen. Luthers geschriften bestaan uit 80 delen (WA), zijn brieven uit 18 delen (WA BR), de Bijbel uit 15 delen (WA DB) en zijn tafelredes uit 6 delen (WA TR). Een goede, recente vertaling van het geschrift is te vinden in het onlangs uitgegeven boek onder redactie van H.J. Selderhuis, Luther verzameld, Utrecht 2016 in 2 delen (voortaan: Luther verzameld). De vertaling bevindt zich in deel 1, p. 620-644 en wordt voorafgegaan door een inleiding (p. 618-620) en afgesloten met een klein aantal noten (p. 644). Voor de geïnteresseerde is behalve de tekstuitgaven, taalkundige varianten en verklaringen de inleiding in WA van belang op pagina 307, waarvan wij onder het kopje ‘Aanleiding tot het geschrift’ grotendeels gebruikgemaakt hebben. De inleiding in Luther verzameld geeft een uitgebreidere inhoudsopgave. Het Duits van Luther is soms zeker niet makkelijk te vertalen, toch is deze vertaling zonder meer vlot leesbaar en in het algemeen betrouwbaar. Hier en daar is zij naar mijn mening echter wat te vrij. Daarom maak ik soms wat andere keuzes en gebruik bij citaten een eigen vertaling.

2) A. Freiherr von Campenhausen, ‘Luther und die Juden‘, in: Informationsbrief, oktober 2018, nr. 312, p. 13-14. Deze Informationsbrief verschijnt eenmaal per twee maanden en gaat uit van de Duitse belijdenisbeweging ‘Kein anderes Evangelium’. Deze beweging wil zich alleen baseren op “het Evangelie van Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de gekruisigde, opgestane en wederkomende Heiland, Die het Hoofd van Zijn gemeente en alleen haar Heere is” en “onderwerpt zich aan de Heilige Schrift van Oude en Nieuwe Testament als volkomen richtsnoer van het geloof, van de leer en van het leven”. Zij erkent “de belijdenissen van de Reformatie als maatgevende getuigenis van het Evangelie”. Zij verzet zich tegen de verdraaiing van de Bijbelse boodschap in de ‘Evangelische Kirche in Deutschland’ (EKD; de protestantse kerk). Ook leden van allerhande ‘Freikirchen’ (‘vrije kerken’) behoren overigens tot deze beweging.

3) M. Luther, Von den Juden und ihren Lügen, Wittenberg, 1543. We maken weer gebruik van de Weimarer Ausgabe: WA 53, 412-552. In Luther verzameld zijn gedeelten vertaald: p. 645-662.

4) De nationaalsocialistische organisatie Deutsche Christen (Duitse Christenen) stond de rassenleer, het antisemitisme en het Führer-principe van de nazi’s voor en paste die aan de leer van de kerk aan. Haar leden propageerden deze beginselen binnen het protestantisme (het positieve Christendom). Een voorbeeld is de ‘Landesbischof” (protestantse bisschop als hoofd van de landskerk) van Thüringen, Martin Sasse (1890-1942), die in 1938 in zijn geschrift Martin Luther über die Juden: Weg mit ihnen, gedeelten van Luthers geschrift uitgaf. Hij wees hierin op het feit dat toen op 10 november 1938 vele synagogen in Duitsland in vlammen opgingen, deze dag samenviel met de geboortedag van Luther.

5) S. van Heenvliedt [S. Oomius], Theologico-politica dissertatio, Utrecht 1662, p. 187-192. Ds. Oomius maakt voor de Joden wat de vrijheid van uitoefening betreft een uitzondering voor bestaande synagogen in hoogstens twee steden. Synagogen moeten echter niet worden toegelaten waar ze nog niet zijn. De Joden moeten zich ook rustig houden en zich aan de overheid onderwerpen. Bovendien mogen ze in hun verklaring van Mozes en de profeten niets ten nadele van de Christelijke religie leren. Als ze zich hieraan houden, dan mogen ze niet uit de bestaande synagogen verdreven worden, want het middel tot hun bekering, namelijk het lezen en het onderzoek van Mozes en de profeten, zou tot hun bekering gebruikt kunnen worden.

6) WA 11, p. 314. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 621. Vertalingen uit het Duits zijn van mijn hand en veelal wat letterlijker dan in Luther verzameld (zie noot 1).

7) WA 11, p. 314, 315. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 621

8) WA 11, p. 315. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 622

9) WA 11, p. 316. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 622

10) WA 11, p. 319. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 626

11) Zie: WA 11, p. 319, 320 en p. 324, 325. In: Luther verzameld, dl. 1, p. 626 en p. 631, 632

12) De meeste (oud)vaderen geloven eveneens dat Maria geen kinderen meer gekregen heeft, hoewel zij stellen dat de Schrift er geen duidelijk uitsluitsel over geeft. Dr. C. Steenblok geeft het volgende antwoord op de vraag: “Heeft Hij ook broeders gehad, of is Maria verder zonder kinderen gebleven? Sommigen menen van ja, anderen van niet. Het laatste zouden wij het liefste aannemen vanwege de heilige geboorte van de Heere Christus en in overeenstemming met onze vaderen. Absolute zekerheid is er niet over te geven en het is ook geen stuk waar de zaligheid aan gelegen is, of mee staat of valt.” Ds. G.H. Kersten gaat in zijn dogmatiek in hetzelfde spoor en begint direct in zijn antwoord op deze vraag met: “De vraag (…) is van weinig dogmatische betekenis”. Uit het vervolg blijkt wel dat hij geneigd is deze vraag in tegenstelling tot dr. Steenblok persoonlijk met ja te beantwoorden. Zie: C. Steenblok, De Gereformeerde Dogmatiek, Gouda 1986, p. 293 en G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht, Utrecht 1950, dl. 2, p. 13, 14 (hertaald).

13) WA 11, p. 325. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 632

14) Beide citaten: WA 11, p. 336. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 643, 644

15) WA 53, p. 417. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 648

16) WA 53, p. 418. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 649

17) WA 53, p. 419. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 649, 650

18) WA 53, p. 522. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 655

19) WA 53, p. 541. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 661

20) WA 53, p. 552. Zie ook: Luther verzameld, dl. 1, p. 662

21) Zie onder andere: P.H. op ’t Hof, ‘Luthers tweerijkenleer -2-, in: In het spoor, jrg. 41, nr 5, 2017, p. 263 en p. 269

22) Zie noot 4

Fotoverantwoording:

a) Christopher Michel [CC BY 2.0] via Wikimedia Commons

b) Beeld via Wikimedia Commons c) Deel van de voorkant van de door dr. A.A. Kluveld ge

c) Deel van de voorkant van de door dr. A.A. Kluveld geschreven en door uitgeverij De Banier uitgegeven SGPnota: Gewetensvrijheid in het geding. Het relationele geweten ondervraagd, Apeldoorn 2017.


Maria altijd en eeuwig maagd?

Maria was volgens rome maagd geweest vóór de geboorte van Christus, onder de geboorte en na de geboorte altijd maagd. Het huwelijk met Jozef zou altijd van dien aard geweest zijn dat ze altijd maagd gebleven is. (…) Het woord uit Lukas 1 vers 38 dat Maria zei: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord, kan echter niet de kracht hebben van een gelofte van altijddurende maagdelijkheid, wat rome ervan maakt. Haar vraag toch: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken, heeft niet de kracht van een gelofte om altijd zonder man te blijven, want ze is met Jozef in het huwelijk getreden, zoals genoegzaam blijkt uit het verder verloop van de geschiedenis uit Lukas 1, 2 en verder, en uit Mattheüs 1 vers 24, terwijl het huwelijk gesloten wordt door de toestemming van beiden, wat hier heeft plaatsgegrepen. Maar die woorden willen als vanzelf zeggen dat ze nader onderwijs in dezen begeerde. (…) Zowel de opvatting bij rome van de leer van het moederschap Gods van Maria als de blijvende maagdelijkheid van haar als gronden voor de godsdienstige verering van Maria is voortgeschreden totdat door paus Martinus I op het Lateraans concilie van 649 de eeuwigdurende maagdelijkheid van Maria officieel is vastgelegd.”

-Dr. C. Steenblok, ‘De roomse Mariaverering’, in: De Wachter Sions, 22 januari 1965 (herspeld)-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

In het spoor | 68 Pagina's

Luther (1483-1546), Geen Antisemiet!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

In het spoor | 68 Pagina's