De Herder en zijn schapen.
Daar is een groote weide.
Beneden op deez' aard.
Die is aan velen dierbaar.
Ja, meer dan alles waard.
Daar loepen zwakke schapen
Zoo groot als klein dooreen,
In uiterlijk veischeiden.
Maar toch in wezen één.
Een Herder drijft de kudde
Hij leidt met zachte hand;
Geen herder weidde immer
Zijn schaap met meer verstand.
Maar zij, wat domme dieren
De schapen dezer wei!
Zij zien gestaag naar voedsel
En kruiden van ter zij.
Zoo gaan ze dan aan 't dwalen,
Door heg en over sloot,
Ja, zonder 's Herders trouwe,
Dan gingen allen dood.
Als één te ver zou zwerven
Dan vliegt des Herders hond
Hun tegen borst en lendenen,
Ja, sleurt hen vaak in 't rond.
Zoo moet zoo'n dier het leeren
Waar dood dreigt en verderf
En, waar het voetpad zeker
En veilig is het erf.
't Moet bij den Herder blijven
En eten 't groene gras
Aan frisschen stroom zich laven
En aan geen vuile plas.
Maar o! die goede Herder!
Hij laat hen niet begaan,
Geen schaapje zal er sneven
Al komt het achteraan.
Hij kent Zijn lieve dieren
Ja, ziet hen door en door,
Hij roept: „Ik weet uw dwalen",
„Volg mij, Ik ga u voor";
Daar zijn ook wreede wolven,
Bedekt met schapenvacht;
Zie! zegt Hij tot de kudde,
Dat gij u daarvoor wacht!
Wat kan zoo'n schaap soms blaten
Van pijn , als 't bijna sneeft,
Ja, maar nog meer van blijdschap
Dat 't zulk een Herder leeft. —
Met al hun dwaze grillen
Hun dwalen van terzij,
Geen hunner kan toch leven
Dan juist in deze wei.
Kent gij die goede weide,
Dien Herder en dien hond,
Zijt gij een schaap der kudde,
Dat eens dien Heiland vond?
En ziet ge ook die wolven
Die schaap noch Herder zijn?
Al schijnt hun aard de zelfde ,
Hun wezen is slechts schijn. —
Die Herder is de Heiland,
De weide is zijn Woord,
De hond Gods geeselroede,
De wolf is 't, die verstoort.
De schapen : arme zondaars
En b eed'laars aan de poort
Maar, naar wier stem en klagen
Die trouwe Heiland hoort.
Zijn woord is hun tot voedsel
Opdat ze niet vergaan,
Dat wijst hun als een lampe
Den weg ten leven aan.
Hij voert ze immer nader.
Al valt de tocht hun bang,
Maar Jezus kent hun ure,
De weg is niet te lang.
Straks zijn ze aan het einde
Dan gaan ze in de kooi
En zijn aan geen ellende,
Geen zonde meer ten prooi.
Dan prijzen al die schapen
Dien Herder eeuwig lang.
Dan wijden al die lamm'ren
Aan Hem hun lofgezang.
Hij, 't een'ge Lam ten oifer.
Voor hen geslacht op aard,
Is ook alléén de hulde
Dank en aanbidding waard.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1904
Kerkblaadje | 4 Pagina's