Niet door onze werken, maar allen uit genade rechlvaardig en zaliig.
Joh. 1: 17.
Een iegelijk, die zich geiieel en alleen op Jezus Christus verlaat, rust op den onbedrieglijken grond der zaligheid. De genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Juist datgene, wat de wet wilde en bedoelde, maar niet geven kon, is door Jezus Christus aangebracht.
De genade, dat is de vergeving der zonden, de uitdelging der schuld, de verlossing van vloek en toorn, — leven, eeuwig leven, gemeenschap met den volzaligen (jod. De genade, dat is alles wat met de vergeving der zonden verbonden is, het rechtvaardig zijn, in overeenstemming zijn met Gods wet en de gerechtigheid des levens, de heiligmaking des Qeestes, de wandel in de waarachtig goede werken, het volharden tot den einde en onberispelijk en onbestraffelijk bevonden worden in de toekomst des Heeren. Dit alles behoort tot de genade. Wij hebben er onder te verstaan degeheele nieuwe schepping, waarin God de Zijnen naar het eeuwig voornemen van Zijnen wil geschapen heeft, waarvan het heet: „Zoo iemand in Christus Jezus is, die is een nieuw schepsel. Het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden." (2 Cor. 5: 17).
En „de waarheid" voegt de Evangelist Johannes er bij, om de waarachtigheid der genade, hare realiteit, hare werkelijkheid aan te toonen Het is ontwijfelbaar zeker, eeuwig gewis, dat door Jezus Christus Gods heil geworden is. Het staat in Hem vast. Wij kunnen er ons op verlaten, dat wij, geloovende in Zijnen Naam, vergeving van zonden, gerechtigheid en eeuwig leven hebben. De Heere leidt ons in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. Hij voleindigt het werk, dat Hij voor ons volbracht heeft, ook in ons door Zijnen Geest. Hij doet ons uit Zijne volheid ontvangen ook genade voor genade, in eiken weg, in iedere roeping, óók onder alle kruis en beproevingen. En als wij Gods raad hierbeneden hebben uitgediend, neemt Hij ons op in Zijne heerlijkheid.
Woelen en tieren dan de zonden ook in ons, schijnt het ons vaak, alsof de zonde bij ons heerscht, staan wij gereed, om toch te werken met onze kracht en wijsheid, om de zonde te dooden, de hartstochten te bedwingen ; en wij ondernemen het en worden teleurgesteld, te schande gemaakt — wij winnen niet maar verliezen — ach wij liggen terneer en wanhopen aan ons zelven; — wanhopen moeten en mogen wij aan ons zelven, maar nooit aan den Heere. Zijne belofte luidt: „De zonde zal over u niet heerschen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." Daarop mogen wij ons verlaten, daarop kunnen wij staat maken, want de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.
Alzoo : alles, wat wij ter zaligheid noodig hebben, is niet bij Mozes, maar alleen bij den Heere Jezus Christus te vinden. Wij verkrijgen de zaligheid niet door, van of op werken der wet, maar uit loutere genade Gods in en om Zijnen lieven Zoon, Die in de wereld is gekomen om de zondaren zalig te maken. Het is dus Evangelie, een blijde boodschap, welke ons hier gepredikt wordt. Het is geen gebod op gebod, maar belofte op belofte. Zie, hierin is Wet en Evangelie te onderscheiden, dat de wet eischt, het Evangelie geeft. De wet legt lasten op, het Evangelie neemt de lasten weg. De wet beschuldigt, verschrikt, beangstigt, verdoemt, het Evangelie daarentegen spreekt vrij, bemoedigt, verblijdt, zegent.
Maar hoe is dat onderscheid tusschen wet en Evangelie te verstaan, daar toch beide door God gegeven zijn ? Niet in dien zin, zooals beide van God zijn, uit Zijn hart voortgekomen — want -God bedoelt met Zijne wet, wier opschrift: „Ik ben de Heere Uw God, Uw Verlosser", Zijne genade verkondigt, niets anders dan wat Zijn Evangelie predikt, n.1. de zaligheid eens zondaars uit vrije ontferming. In dezen zin staat dus Christus volstrekt niet tegenover Mozes, het Evangelie niet tegenover de wet. De Heere Jezus Christus is de Vervuiler van de wet en de profeten. Maar het onderscheid en verschil ligt in onze verhouding tot de wet en tot het Evangelie. Wij zeggen, evenals de kinderen Israels tot Mozes zeiden: „Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen." En als dan straks, onze wijsheid en kracht, onze vroomheid en heiligheid schipbreuk lijden, dan nemen wij de toevlucht tot het Evangelie; dat moet er ons dan (om zoo te zeggen) weer boven op helpen. Zie, dat huichelachtig, zelfrechtvaardigend en onwaarachtig doen, dat half wezen en stukwerk wil de Heere God niet. Dat duldt Zijne éénheid en Zijne waarheid niet. In dat ontduiken van Zijne gerechtigheid komt Hij ons tegen, en handhaaft Zijne wet Zijne geboden bij ons, ons toeroepende: „Gij zult en gij zult niet!" En dat klinkt den goddeloozen, hoogmoedigen, vermetelen mensch, zoolang als een verschrikkend en verdoemend woord in de ziel, totdat hij, door Gods hand verbroken en verslagen terneder ligt als een onreine en vervloekte voor de wet des Heeren. En dan, dan ver neemt hij in zijne verbrijzelde ziel wederom de toeroeping: „Gij zult en gij zult niet", maar nu niet als een donderwoord, dat hem verplet, maar als eene liefelijke, blijde boodschap, die hem rechtvaardiging en heiligmg, zegen en leven predikt uit het eeuwig, vrijwillig liefhebbende hart Gods. Wat den zich tegen God handhavenden mensch wet is, is den zich voor God verootmoedigden mensch belofte van genade; maar geen genade, die tegenover de wet Gods staat, maar die met haar in overeenstemming is, welke rust op de eeuwige gerechtigheid, waarvan Gods wet de openbaring is. Daarom heet het ook n/ef.- De wet door Mozes gegeven, is afgeschaft, en daarvoor is de genade en de waarheid van Jezus Christus in de plaats gekomen. — Dat is de leer van hen, die de wetten van eigen maaksel, volgens een evangelie naar den mensch, hooger schatten dan de eeuwig geldende geboden Gods. Neen, maar dit Evangelie-woord predikt ons eenvoudig en klaar deze waarheid, dat wij uit de wet de kennis onzer ellende ontvangen en dus in eeuwigheid niet uit de werken der wet gerechtvaardigd en zalig worden. Gerechtigheid en zaligheid hebben wij alléén door de verdiensten van Jezus Christus; de genade en de waarheid is door Hem geworden.
De Evangelist-Apostel Johannes verheft dus den Heere Jezus Christus als het leven en licht der menschen Buiten Hem heerschen slechts dood en duisternis. Hij is de éénige, algenoegzame, volkomen Heiland en Zaligmaker. En de Heilige Geest roept ons door dit Christus-verheerlijkend getuigenis toe: Gelooft in Hem, wandelt in Hem, blijft bij Hem !... Maar dat gelooven, wandelen, blijven in Jezus Christus wordt ons nu niet weer als eene wet gepredikt, als eene soort Evangelische wet. Neen, stellig niet! Het is de blijde boodschap aan verlorenen, aan de vermoeiden en belasten : Gij moogt u met heel uw zondenlast, in uw afgetobd en afgewerkt zijn ter zaligheid, op de genade van Jezus Christus verlaten. Hij zal zich over Zijne ellendigen ontfermen. Hij zal het gekrookte riet niet verbreken en de rookende vlaswiek niet uitblusschen. Hij heeft Gods raad tot redding van verlorenen volkomen volvoerd en zal het door Hem u verworven heil eeuwiglijk handhaven en bevestigen.
De genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Door zijn leven en werken op de aarde, door Zijn lijden en strijden, door Zijne gehoorzaamheid tot in den dood, den dood des kruises, zijn deze weldaden ons aangebracht. Daarin ligt het anker onzer hoop des eeuwigen levens vast. Daarin hebben wij de zekerheid, dat God, de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, onze God en onze Vader is en wij Zijn duur gekocht eigendom zijn, gekocht door het dierbare bloed van Zijn vlekloos Lam. Die dan in den nood zijner ziel, de verwachting heeft van den Heere Jezus Christus alleen, hij kan en zal niet beschaamd worden. De Heere is genadig en rechtvaardig. AI onze schuld en misdaden heeft Hij verzoend. Dat was Zijn lust en welbehagen. En evenzoo is Hij getrouw en waaraéhtig. Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Het gaat dus om het geloof, het oprechte geloof in Jezus Christus, zonder Wien niemand tot God, den Vader, tot de zaligheid komt. Wil men van Mozes, d. i. van de wet, niet weten, en erkent men ook den Heere Jezus Christus niet als den eenigen Middelaar Gods en der menschen, — en helaas! hoe menigvuldig openbaart zich dat in het tegenwoordige christendom, door ongeloof en bijgeloof — dan moet men de heerlijkheid, de gemeenschap van den eeuwig levenden God voor altoos blijven derven, „wantniemand heeft ooit God gezien de eenig geboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard." Waarachtig is en blijft het: Rechtvaardiging en heiliging en vrede en rust der ziel, en verlossing en bewaring van het verderf èn een zalig einde zijn alléén ons deel door Jezus Christus. En of dat heil in Hem ons betwist wordt en bestreden, of wet en geweten, duivel en wereld ons beschuldigen en beangstigen, — het feit, de daadzaak blijft: de genade en de waarheid is ons door Jezus Christus geworden. En Zijne goedertierenheid duurt eeuwiglijk en Zijne trouw wankelt niet. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid!
A. E.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1910
Kerkblaadje | 4 Pagina's