Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen regen.1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen regen.1)

18 minuten leestijd

11 Kron. VI, vs. 26 en 27. Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd hebben ; en zij in deze plaats bidden, en Uwen Naam belijden en van hunne zonden zich bekeeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben. Hoor Gij dan in den hemel; en vergeef de zonden Uwer knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg, in denwelken zij wandelen zullen en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Op de vraag: wat is meer het tijdelijke of het eeuwige ? zullen ongetwijfeld de meeste menschen antwoorden: natuurlijk heteeuwige. Maar in de praktijk is het anders. Daar doet en beweegt iedereen zich, alsof het tijdelijke 't meeste ware.

Dit komt voort uit ons ongeloof. En ons ongeloof is %ulk 'n vreeselijke zonde, dat wij daarom voor eeuwig verloren gaan.

Wat zijn er vele dingen, waarvan een mensch last heeft, die hem hinderen, waarover hij klaagt, maar het doet hem geen pijn, dat hij zoo ongeloovig is, dat God niet zijn hoogste goed is en dat Zijn Woord hem nog niet een spijze der ziel is geworden. Wijl er geen geloof is, is er geen vertrouwen, is er ook geen gebed, s:een toevlucht nemen tot den troon der genade, om nog uitkomst te verkrijgen en geholpen te worden ter bekwamer tijd. Dat hierover verootmoediging kome, niet slechts in 't algemeen, wat vaak zoo oppervlakkig is, maar persoonlijke verootmoediging, zoodat er een erkentenis is van zonde en vragen om ontferming. Zoo zal er bekentenis komen en een gaan in den rechten, den goeden weg, om den Heere welbehagelijk te zijn, in kinderlijke vreeze en eerbied.

De woorden in 2 Kron. 6 zijn ontleend aan het gebed van Salomo bij de inwijding van den tempel. De koning knielde neder voor het altaar en breidde zijn handen uit naar den hemel, ten teeken van zijn hulpeloosheid en afhankelijkheid van den Koning der koningen.

Hij voelde zijn nood en riep den Heere aan. Hij wendde zich tot den God zijns levens» om door Hem rijkelijk te ontvangen wat hij als mensch, wat hij als koning behoefde, maar ook wat voor zijn volk noodig was.

Een biddende koning !j Een koning, geknield voor de hoogste Majesteit, opdat het Woord des Heeren vervuld worde, dat het alles kome wat Hij gesproken heeft, opdat Zijn groote en heerlijke Naam geprezen en het heil van Zijn volk bevestigd worde. Zij die biddende koning ons een vooibeeld.

Geen regen ! Een vreeselijke toestand voorwaar 1 o Zeker nog van meer beteekenis voor het land van het Oosten dan voor ons, maar toch ook in het Westen hebben wij in de laatste weken gevoeld, wat het zeggen wil: geen regen I In de hooger gelegen streken van ons vaderland en in een groot deel van Europa méér dan hier ter plaatse, doch ook hier krijgen wij er ons deel van. En al is het plaatselijk nog niet die nood als elders, wij staan töcn niet op onszelf, wij hebben er het grootste belang bij, dat in andere deelen van ons land de gevolgen van de langdurige droogte op pijnlijke wijze worden gevoeld.

Geen regen ! Vanwaar dit verschijnsel ? Dat komt uit de natuur voort, zoo heeft een ongeloovig geslacht gebazeld en de afgoderij, die met een blinde onbewuste macht is gepleegd, heeft velen bevredigd, omdat zij meenden daardoor van den levenden God verre te kunnen blijven. Maar dit is slechts een dwaze waan. Wij hebben allen met God te doen en wij zullen gewis, al hebben wij ook ons leven lang ons niet om Hem bekommerd, toch met Hem te doen krijgen, als wij voor Zijn rechterstoel zullen verschijnen en Hij ons zal vergelden naar onze werken.

Geen regen! Vanwaar komt dit ? Daar staan op 't oogenblik de wereldwijzen voor. Zij zoeken een verklaring en wanneer deze met eenig vertoon van geleerdheid wordt voorgedragen, dan zijn er duizenden menschen, die ze aanvaarden. Dat is niets ongewoons, dat men op de ongerijmdste dingen ja en amen zegt, terwijl men om Gods Woord glimlacht. Met dien ouden Bijbel mag men den spot wel drijven, als men maar meedoet met de vereering van de goden van den tijd en een antwoord heeft op de vragen: Wat zullen wij eten ? Wat zullen wij drinken en waarmede zullen wij ons kleeden ? dan is alles in orde. Het is een gruwel om te zien, hoe de wereld, die nog naar Christus genoemd is, al meer in het heidendom wegzinkt.

Geen regen ! Het is geen wonder, dat men u uitlacht, als gij gelooft, dat dit komt, omdat God geen regen geeft. Zoo ijdel, zoo dwaas en zoo blind is de mensch, dat hij meent, dat wat hij niet ziet, ook niet bestaat en dat gij dan nog rekening houdt met het geloof, dat God leeft en dat Hij alles bestuurt en regeert en dat er geen kwaad in de stad is, dat de Heere niet doet Zie zulk geloof is voor de wereld onverdragelijk. En als zij niet te „humaan" was, zou zij u dooden, maar dat behoort niet meer tot dezen tijd. Men uit zijn afkeer en bitterheid, door u te bespotten en met een schouderophalend gebaar u voor niet toerekenbaar te verklaren.

En toch en ondanks alle ontkenning blijven wij in allen eenvoud bij het verschijnsel: geen regen I dit hieraan toeschrijven : „Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd hebben." De Heere bindt de wolken samen, zoodat er geen druppel op het dorstend aardrijk neervalt. Telkens worden zij gezien aan het uitspansel, de wolken en toch, er komt geen verkwikking. Het was na de drie jaren en zes maanden van groote droogte, door den profeet Elia aan koning Achab aangekondigd, dat er een wolkje als eens mans hand gezien werd en weldra werd het geluid van den piasregen gehoord. En thans, hoe vaak hebben wij in de laatste weken ze niet zien opkomen en dachten: nu zal 't zijn, maar de wolken werden door den Noordewind weggevaagd en de hemel bleef gesloten. Wat is er véél over gesproken 1 Gering echter is het getal van hen, die tot de erkentenis komen met toepassing op zichzelf, waar toch wel de oorzaak ligt.

„Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd hebben." Och, daar ligt de breuk. Zij hebben tegen U gezondigd. Zij d.i. het volk Israels, d.i. het volk des Verbonds, dat zijn wij dus, want wij hebben tegen den Heere gezondigd. o Het is geen wonder, dat de Heere Zijn gramschap laat blijken, dat Hij Zijn heilig ongenoegen toont, want is het niet verschrikkelijk wat God aanschouwt, als Hij neerziet van Zijn hoogen hemel hier op aarde ? Wat gaat er niet om onder de volkeren I Welke geest uit den afgrond is omhoog gekomen, om het volk te verleiden, dat zij zichzelf verderven ? En is het niet ontzettend wat er voorvalt in ons eigen vaderland, in onze eigen gemeente ? Hoe groot is de afval, het ongeloof, de ontkenning van Gods Woord ! Hoe algemeen is de ontheiliging van den dag des Heeren! Hoe neemt allerwege het zedenbederf toe! Hoe liefdeloos en koud zijn de mensahen jegens elkander! Wat 'n bijten en vereten van elkander in kerk en maatschappij! „Hatelijk zijnde en elkander halende." Hoe wordt de goddelooze leer van Kaïn in toepassing gebracht: „ben ik mijns broepers hoeder!" En dat onder den schijn veeltijds van filantropie en zorgende liefde. Hoe is bij allerlei gelegenheden de ontketening der hartstochten groot! Wat 'n uitgieting der overdadigheid! Wat 'n schromelijke miskenning van Gods lankmoedigheid en groot geduld! Men rekent niet meer met Hem, omdat Hij zoo geduldig is, doch niettemin blijft Zijn Woord gelden: „deze dingen doet gij en Ik zwijg : gij meent dat Ik ten eenemale ben als gij. Ik zal u straffen en zal het ordentlijk voor uw oogen stellen." Ps. 50 Vs. 21

En bij zulk 'n snood verzaken van hetgeen God zegt in Zijn Woord is er toch een zichzelf handhaven, is er toch een zoeken van allerlei vonden, waarmee de mensch meent, dat hij toch staande kan blijven. Hij wfl niet in de schuld vallen en denkt, dat hij het met God even goed in orde kan maken als met de menschen.

Ach, op welk 'n zelfbedrog moet dat uitloopen 1 De Heere schouwt uit den hemel en ziet alle menschenkinderen. En Hij wordt getergd door hun gedrag zooals het geroep van de zonden van Sodom en Gomorra ook ten hemel klom.

Waarom spot men met dien almachtigen Koning? Men vreest Hem niet en toch Hij zal de zonden niet ongestraft laten. Dat zou Zijn eer te na komen. En als wij dan ervaren, dat de Heere in Zijn oordeelen, waarmee Hij op de aarde komt, ons Zijn gerechtigheid wil laten zien. Iaat ons dan daarvoor bukken en erkennen, dat het rechtvaardig is, dat Hij ons vanwege onze zonden voor eeuwig van Zijn aangezicht wegdoet. Hier komt het op aan, dat wij nederig en ootmoedig onze zonden voor God belijden, dat wij dus niet als de hond bijten op den steen, maar zien op Dien, die hem werpt. Dat kan ons geenzins helpen, dat wij veel over hetgeen ons wedervaart spreken, wij moeten weten. waarom het de Heere ons doet ondervinden". Dat wij zoo oiue zonden gevoelen, dat wij van schaamte onzen mond niet meer opendoen, maar erkenajefl in verbreking des harten, als het naar recht zou gaan, o Heere, dan kwamen wij voor eeuwig^ om.

„En zij in deze p^l^ts bidden* en Uwen Naam belijden en van hun zonden zich bekeeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben."

Wat drijft tot het gebed ? De nood.

De catechismus zegt ook, dat wij, om te kunnen bidden onzen nood en ellendigheid recht en grondig zullen gevoelen.

O, daar wordt veel gebeden, maar is het werkelijk bidden ? De Heere zegt: „Roept Mij aan in den dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eeren " Laat u niet terughouden, ook niet door den grootsten nood, de vreeselijkste ellende. Neen, juist waar deze niet slechts gekend, maar erkend wordt, is een toevlucht nemen tot den Heere. Maar veel menschen willen daar niet toe komen. En dat houdt hen dan terug. De Heere -wil echter, dat wij tot Hem komen zooals wij zijn en voor Hem erkennen, hoe diep ellendig, hoe arm en nooddruftig wij zijn. Wij moeten dus niet meenen, dat wij op de een of andere manier wel onszelf zullen helpen, doch het ootmoedig en oprecht belijden: zoo is het met mij, Heere! Er is geen raad en geen hulp, hier kan alle macht van het zichtbare niets uitrichten en nu kom ik tot U, den eeuwigen almachtigen God, die niet slechts redden en helpen kunt, maar ook wilt, omdat Gij barmhartig en genadig zijt en er veel vergeving bij U is. Gij zegt: „Toon Mij uw gedaante." En dat doe ik nu Heere. Ik belijd het voor U, hoe ik om en om verloren ben, geheel goddeloos' en hoe ik met mijn geaachten, woorden en werken tegen U overtreden heb. Zoolang de mensch nog een achterdeur heeft, dan is de Heere God nog niet zijn eenige Toevlucht. Heeft de mensch dit of dat ondervonden, heeft hij steun in het zichtbare, zegt hij: ik heb wel veel gezondigd, maar nu zal ik het weder beter maken, dan bekommert hij zich om God niet. Het is noodzakelijk, dat hij zijn nood en ellendigheid recfit en grondig erkent, opdat hij ".itgedreven worde tot het gebed. Dan zullen zij ook den Naam des Heeren belijden als „den eenigen Naam, die er onder den hemel gegeven is waardoor wij zalig moeten worden." En dan zullen zij zich bekeeren van hun zonden. Het kan toch niet anders, wanneer wij het recht Gods erkennen, dan beseffen wij, dat wij niet voort kunnen gaan. Hebben wij ingezien, dat wij met den rug naar God gekeerd staan, dat al onze gedachten tegen God en Zijn Woord zijn en dat er dus een omkeer moet plaats hebben, dan komt die bekeering tot stand. Daarom wordt overal in de Schrift op bekeering aangedrongen. „Bekeert u en leeft!" Zoo luidt de eisch. En is die eisch door ons verstaan, dan komt het ook tot het gebed: „Heere bekeer ons tot U en wij zullen bekeerd zijn 1"

„Als Gij hen geplaagd zult hebben." Plaagt de Heere de Zijnen ? Hij plaagt hen, niet uit lust tot plagen. Hij kastijdt hen. Hij beproeft hen, opdat zij Zijner heiligheid deelachtig worden. Hij leidt hen in de diepte, opdat Hij hen verhooge. Jozef wordt als slaaf verkocht naar Egypte, komt weldra in den kerker, maar langs dezen weg van diepe vernedering tot hooge eer.

Ach, wij zijn zulke hardleersche schepselen. De Heere moet wel zulke wegen met oas gaan, waarin wij diep verootmoedigd worden. Hij moet ons wel hard stooten en in de engte drijven, opdat wij Zijne gereehtigheid erkennen en dat wij proeven en smaken, dat de Heere goedertieren is, om te ervaren: „De Heer bewaart Zijn gunstgenooten,

„De Heer bewaart Zijn gunstgenooten, De Heer heeft Zelf mij uitgerukt,"

Onze barmhartige Hoogepriester Jezus Christus is Zelf zoo hard gestooten geworden, zoo diep gesmaad, zoo ontzettend gekweld en gemarteld, opdat Hij tot de hoogste eer zou komen. En in deze eer zullen allen, die in Hem gelooven, ruimschoots deelen, als zij achter Hem aan gaan en Zijn lijden gelijkvormig worden, Hem volgen als den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs.

Zoo voelen wij wel, dat er een onderscheid is, zooals met de klei en het was. Als de zon schijnt, zal de klei hard worden en het was zal smelten. Als God Zijn oordeelen op de aarde zendt. Zijn plagen, waarmede Hij de kinderen der menschen bezoekt, dan zal dat tweeërlei uitwerking hebben. Daarom moeten wij onszelf ernstig onderzoeken: Wat leer ik uit dat alles watGodlaatgebeuren? Is het mij tot een vloek of een zegen ?

De Heere is een volkomen Zaligmaker. Neen Hij begint geen zaak of Hij voleindigt die ook. Wanneer Salomo bidt voor Zijn volk. als 't volk des Verbonds, dat met berouw en in ootmoed smeekt: „Hoor Gij dan in den hemel", dan is dat als het ware een belofte. De Heilaad, zegt zelf: „3Ldt en uzal gegeven, worden." Dat is een gpj^olg daarvati,datd« Heere Zelf eerst Zijn volik behoeftig maakte Vanwege Zijn oordeeleaover ojize zonden i$ de hemel gesloten, ^uaaivanwege Zijne barnj^ hartigheid in Christus Jezus over Zijn arm en ellendig volk wordt de hemel geopend.

„Hoor Gij dan in den hemel." Ja, daar is een versche en levende weg tot den troon der genade opengesteld in het bloed des Verbonds. En zoo komt het, dat de Heere niet ver is van een iegelijk, die Hem zoekt, dat Hij nabij isv 't haït, dat schreiend tot Hem vlu,cht. „HOGW Gy^dan in den hemel en vergeef de zonden Uwer knechten en van Uw volk Israël." Bedenkeo-w4j het toch wel: de zonden moeten ons vergeven worden, uit het midden weggedaan zijn. Er moet een verzoening plaats hebben.

De taak van Gods dienstknechten is om die reden het evangelie te prediken en de gemeente te bidden .-^ „Iaat u met God verzoenen !"

„o Dat dit eens verstaan werd, zoodat er een gebed kwam ; „Vergeef de zonden Uwer knechten en van Uw volk Israël. Hoe zal God ons de zonden vergeven ? „Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving." Waar Christus heeft Zich laten nagelen aan 't hout des kruises opdat wij gelooven zouden! „het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden." Hij heeft als de Borg alle schuld betaald en een eeuwig geldende gerechtigheid aangebracht. Daarop heeft Salomo ook't oog gehad, toen hij stond voor het altaar, dat een afschaduwing is van Christus, den waren Hoogepriester en de voN komen offerande, om verzoening te doen voor onze zonden.

„Als Gij hun geleerd zult hebbenden goeden weg, waarin zij wandelen zullen. Laat ons bedenken, dat niet één mensch den goeden weg uit zichzelf weet. Wij ^moeten dien goeden weg leeren. En wij kunnen dien niet leeren, als God Zelf ons niet in vriendelijke erbarming onderwijst.

Maar dat wil Hij doen, zooals Psalm 25- zegt:

Hij zal leiden 't zacht gemoed,

In 't effen recht des Heeren.

Wie Hem needrig valt te voet.

Zal van Hem Zijn wegen leeren.

Hij onderwijst ons door Zijn Woord en Geest, als er bij ons maar de erkentenis is, dat wij 't niet weten, dat wij blind zijn, maardat de Heere den blinde 't gezicht geeft. Dan gaat het, naar de ondervinding van David (Ps. 32):

Mijn leer zal u o mensch naar 't recht [doen handlen

En wijzen u den weg, dien gij zult wandleri.

Ik zal u trouw verzeilen met Mijn raad.

Terwijl Mijn oog op u gevestigd staat.

Wat is nu de goede weg ? De weg, waarvan de Heere zegt: „dit is de weg, wandelt in denzelve, wijkt niet ter rechter noch ter linkerhand". De weg, waarop zelfs de dwazen niet kunnen dwalen, de weg, die uitloopt op het Jeruzalem, dat boven is. Die v^'eg is de goede weg, waarop men leert al het zijne prijs te geven en te leven uit de hand des Heeren in geloof en liefde. Die goede weg, waarvan J ezus Christus, de Gekruisigde, het begin, midden en einde is, die Hij zelf is zooals Hij zegt: Ik ben de Weg! Op dezen weg wandelende zijn Gods kinderen vroolijk en verblijd gelijk David, toen hij de ark des Verbonds mocht brengen naar Jeruzalem, zooals het uitgedrukt wordt door den dichter van Ps. 68, vs. 2.

„Hoor Gij dan in den hemel en geef regen 1". o Welk 'n troost, dat wij weten, dat ons kinderlijk gebed in den hemel verhoord wordt. De hand des Heeren is niet verkort. Hij is een Rotssteen en nooit worden zij beschaamd, die Hem verwachten.

Ziet, waar wij thans den blik laten rondweiden, overal zijn dorre velden en schrale akkers. Dat stemt somber en droef. Maar, als God de donkere wolken doet scheuren en milde regenstroomen doet nederdalen, dan wordt alles verkwikt, want Hij vervult Zijn belofte: „Ik zal uit den hemel hoeren". Dat zegt de Heere en dat hebben wij te gelooven, maar dan oQk alles aan Hem over te geven en toe te vertrouwen, opdat wij er den vollen rijken troost van mogen ervaren.

„Geef regen op Uw land, dat Gij Uw, volk tot een erfenis gegeven hebt". Deze bede wordt in den hemel verhoord op Zijn tijd naar Zijn trouw overeenkomstig Zijn barmhartigheid. „Geef regen op Uw land". Het is niet ons land, maar des Heeren, en Hij heeft het Zijn volk tot een erfenis geschonken.

Laat ons dit bedenken en in den Naam des Heeren gelooven, gelooven tegen alles in, vasthoudende aan het: „nochtans!"

„Maar de Heer' zal uitkomst geven". Dat zal ons goedsmoeds doen zijn te midden van de beproevingen. Dan erkennen wij toch : Heere, wij, hebben het verdiend, om met de wereld am te komen. Wij hebibea 't verdiend, om met de goddeloozen te, vergaan, iraaar bewijs ojis nog eens genial Ja bewijs ons-gena.de, opdat wij Umhieil.mogen zien.

Het is een ontzettende toestand, wanneer men in zijn ongeloof volhardt. Straks zal het op vreeselijke wijze worden ervaren wat het is: „de lamp der goddeloozen zal uitgebluscht worden 1" Dat zal een rondtasten zijn in eeuwigen nacht, in altoosdurende donkerheid.

Nu wordt er alom naar regen verlangd. De vruchten des velds komen niet tot ontwikkeling, doch als nu de roede weer weggenomen is, zal het dan niet met velen gaan, als met Farao, dat zij zich op nieuw verharden ?

Maar wat zal't dan zijn, als men voor eeuwig zonder verkwikking zal zijn, eeuwig dorst moet lijden, eeuwig verstoken zal zijn van de liefelijkheden van Gods huis, eeuwig den gloed van. den • br&ndenden toorn ,Qods moet ondervinden ? Dat zal verschrikkelijk wezen. Daarom gij allen, die nu nog ver van het huis des Vaders zijt, in het vreemde land, in de woestijn, laat dat u kwellen meer dan dat. er geen regen van den hemel komt, laat u dat tyenauwen en. bekommeren, dat gij in een land zijt, dor en woest en dat gij zoo nooit tot leven en, vruchtdragen komt.

En gij allen, die het rechft Gods-biUijkten dus erkent: o deze droogte is nog niets in vergelijking met hetgeen wij verdiend hebben, de Heere kon ons al lang hebben doen verzinken in het eeuwig verderf, bidt Hem aan, die barm-bartig en getrou.w» is, Ja bidt Hem aan, die hoort in den hemel, dat,H^j,niet slechts een milden regen over 't dorstend aardrijk uitgiete, maar dat Hij van uit den hemel Zijner heerlijkheid stroomen des Geestes doe neerdalen, opdat Zijn volk in den goed€fl« weg wandele en heentrekke naat dat land, dat H^ hun tot een erfenis gegeven heeft. Hoe zalig is het, wanneer Hij Zijn kinderen de verzekering geeft: Uw gebed is verhoord! Gij zult hebben wat gij hoopt, uzal geschieden naar uw geloof •! Amen.


1) Deze leerrede, is gehouden op Zondag 20 Aug. en eenigszins gewijzigd opgenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 augustus 1911

Kerkblaadje | 4 Pagina's

Geen regen.1)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 augustus 1911

Kerkblaadje | 4 Pagina's