Barmhartigheid.
Psalm 103, vs. 8. Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid.
De 103e psalm is een loflied, In de eerste plaats heeft David die woorden gericht tot zijn eigen ziel, opdat zij opgewekt zou worden, om den Heere te loven. Maar door de goede zorgen des Heiligen Geestes is dit lied des lofs ook bewaard voor de gemeente vart Christus, over welke allerlei leed des levens en allerlei nood komt.
Nu is het noodig, dat ieder, die tot des Heeren volk behoort, dezen psalm persoonlijk leert zingen, omdat hij zelf ervaren heeft, uit welken grooten nood de Heere de Zijnen redt. Het is niet genoeg, om te weten, hoe Gods volk zingt en juicht, maar hoe men zelf door ondervinding mag getuigen : „die al uw krankheden geneest, die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden". Wij mogen den Heere loven en wij zijn verheugd, dat, als wij daarvoor geen woorden kunnen vinden, de Heilige Geest ons die geeft, zooals in den lofpsalm. „Den Heere loven" wil eigenlijk zeggen, den Heere zegenen, het van Hem uitspreken, dat Hij goed is, dat Hij viendelijk is en dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. Wanneer wij, aan het einde des jaars gekomen, eens terugzien op den door ons afgelegden weg en wat wij daarop ondervonden hebben, dan hebben wij zeker wel reden, om den Heere te loven, om Hem te zegenen, om van Hem uit te roepen, dat Hij goed is. Het heeft ons immers aan niets ontbroken. Hij is ons eiken morgen weer tegemoet gekomen met Zijn weldaden en gunstbewijzen. Ook in Zijn kastijden en tuchtigen was Hij ons een Vader. En dat is een wonder, als wij zien op onze zonden en ongerechtigheden. Daarmee hadden wij het rechtvaardig verdiend, dat de Heere Zijn hand van ons aftrok, dat Hij ons aan ons zelf overliet. Maar ziet, hoe groote, liefde ons de Vader bewezen heeft, dat Hij ons Zijn kinderen noemt.
„Barmhartig en genadig is de Heere". Met dat woord „barmhartig" wordt ons een blik gegeven in het Vaderharte Gods. o Daar zijn ook andere eigenschappen, die aan het volmaakte Wezen worden toegekend, maar barmhartigheid en genade doen ons inzien in Gods Vaderhart. Wij kunnen er bij benadering iets van verstaan, als ons hart in liefde ontstoken is tot onze kinderen, als de moeder begeerig is, om het schreiend kind aan haar borst te laven. Daarom lezen we ook, dat de Heere bij den profeet zegt: „als een, dien zijn moeder troost, alzoo zal Ik u troosten".
Alzoo, opdat wij het recht verstaan mogen, als wij met de alomtegenwoordigheid Gods in aanraking komen, dan hooren wij als het ware het ruischen van Zijn kleed, welks zoomen hemel en aarde vervullen. Als wij de almacht Gods erkennen, dan zien wij als het ware Zijn uitgestrekten arm, voor welken de gansche aarde beeft. Ondervinden wij Gods goedheid, dan is het alsof . Zijne milde hand over ons open is. Gedenken wij de alwetendheid Gods, dan komt het ons voor, dat wij zien in Zijn vlammend oog, waarvoor wij onze oogen beschaamd moeten neerslaan. Zoo is het ook met de heiligheid des Heeren. Wij ne men het ternauwernood waar, dat God heilig is, of het verblindend licht van Zijn aangezicht doet ons sidderen. Maar wanneer wij hooren : „barmhartig en genadig is de Heere ", dan wordt ons daarmee vergund diep in Zijn hart te zien, in het hart des Vaders.
Maar het komt er op aan, dat wij de betrekking kennen, waarin wij als kinderen tot dien Vader staan. Want slechts voor Zijn gemeente heeft Hij Zijn hart ontsloten, voor Zijn volk heeft Hij Zijn barmhartigheid en genade geopenbaard van de vroegste tijden af, eerst in Zijn dierbare belofte en later in de vervulling. Dat moeten wij toch weten, omdat zoo licht die heerlijke waarheid misbruikt wordt, en de mensch er een verkeerde toepassing mee maakt. Ziet, de teekenen Zijner almacht en alomtegenwoordigheid laat Hij ook de Heidenen merken, den uitgestrekten arm Zijner gerechtigheid laat Hij ook Zijn vijanden voelen, ja zelfs de vriendelijke hand Zijner goedheid doet Hij open over alle creaturen. Immers zoo staat er; „de Heere doet aan al Zijn schepselen wel". Maar Zijn barmhartigheid, die het hart breekt over de ellende, waarin ons de zonde gebracht heeft. Zijn genade, die ons de misdaad vergeeft. Zijn geduld, dat onze zwakheid met lankmoedigheid draagt, de goedertierenheid, die den menschen voor kwaad goed vergeldt, deze troostvolle kostelijke eigenschappen, die heeft Hij slechts Zijn volk geopenbaard. Zij zijn gouden kleinodiën, welke slechts in Zijn gemeente bewaard worden van oudsher tot op dezen dag. Van oudsher; want ook onder het Oude Verbond werden aan het volk deze kleinodiën getoond. Zoo, toen Mozes midden onder den donder van Sinaï de zachte stem des hemels hoorde : „Heere, Heere, God, barmhartig en genadig en lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid, die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft." Zoo, toen God door den mond van Jesaia Zijn volk, dat in den nood van het zichtbare klaagde alsof het van God verlaten was, liet zeggen : „kan ook een vrouw haar kind vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de vrucht haars schoots ? Al zou deze vergeten, zoo zal Ik u toch niet vergeten", „want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar het Verbond mijns vredes zal niet wankelen in eeuwigheid".
Maar heet de Heere barmhartig en genadig onder het Oude Verbond, dan kan dat slechts op één grond zijn. En deze grond is de aangebrachte gerechtigheid van Jezus Christus. Van het kruis op Golgotha kan het eerst naar waarheid heeten: „Barmhartig en genadig is de Heere". En wij hebben er troost van, als wij verstaan, hoe hulpeloos wij in onszelf zijn en hoe de Heere Zich over ons ontfermt, zooals een liefhebbend vader zich ontfermt over zijn kinderen. Daarom heet hij ook „Vader" en Hij is de Vader, tot Wien het schreiend kind mag vluchten in zijn nood.
En het staat vast, want wij lezen niet : God is barmhartig en genadig, maar barm- hartig -en genadig is de Heere. De Heere dat is Hij, Wien alleen alle eer toekomt, Die zijn wonderen groot maakt bij ons, die een Belooner'ls dergènen, die Hem zoeken, die ons antwoord geeft op het gebed en die niet eeuwiglqk Zijn lieflijk Aangezicht verbergt voor Zijn Jakol»; Hij is de Heere, de eeuwig Getrouwe en Onveranderlijke. Hij handhaaft Zijn Verbond en laat het volk, dat Hij zich ten eigendom verkoren heeft, nooit te schande worden. Hij is als de God des Verbonds, eeuwig in vermogen en in trouw. En als er dan van dien God staat: „Barmhartig en genadig is de Heere", dan mogen al Zijn kinderen zich verheugen. Zoo is het ons gegaan in het afgeloopen jaar.Heel dikwijls stonden wij verlegen, waren wij bekommerd en in nood, uit- of inwendig, durfden wij niet vooruitzien, maar als de Heere ons weer met Zijn Woord een blik gaf in Zijn Vaderhart, dan konden wij toch goedmoeds zijn en wij werden weer verheugd.
Lankmoedig is de Heere en groot van goedertierenheid. Aan Zijn lankmoedigheid danken wij het, dat er nog geen einde gekomen is. O Zijn oordeelen gaan over de geheele aarde. Gewis „de boog der sterke is gebroken." „De goddeloozen zullen zwijgen in duisternis." „Die met den Heere twisten zullen verpletterd worden." „Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd." Wij kunnen het met de hand tasten, dat Gods oordeelen over de geheele aarde gaan. Al wie het Koninkrijk Gods zoekt en Zijn gerechtigheid moet zich wel verheugen, dat, waar den Heere de eer niet wordt gegeven, God de wijsheid der wijzen en de macht der machtjgen omverwerpt, opdat het eindelijk aan het licht trede, dat Hem alleen alle macht en eer en heerlijkheid toekomt. Gods oordeelen gaan over de geheele aarde, om Zijns grooten Naams wil, opdat Zijn volk metSodom niet zou vergaan, maar uitgeleid en behouden worden in Zoar.
En hoewel nu, waar God Zijn oordeelen zendt, ook des Heeren volk daardoor in nood komt, zoo zullen zij het nochtans goed hebben. Het lijden dezes tegenwoordigen tijds is voor hen toch niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan hen geopen- ^ baard zal worden. De Heere is lankmoedig. Hij stort nog niet Zijn volle gramschap over de wereld uit. Dat is toch dit gansche jaar door weer bewaarheid geworden. Och, dat het eens ingezien werd en die verdraagzaamheid en goedertierenheid Gods eens tot het ootmoedig gebed bracht: „Heere bekeer ons tot U, zoo zullen wij bekeerd zijn l"
Hoe menigmaal heeft God ons in het afgeloopen jaar op den weg ontmoet en nu eens door het Woord der prediking en dan weer door den weg, dien Hij met ons hield, ons vermaand, om Hem te zoeken, opdat wij mochten leven. En als nu door die lankmoedigheid Gods ons hart verstokt wordt, gelijk het gegaan is met Farao, dan zullen wij voor eeuwig omkomen. Leide dan Zijn Woord van genade ons tot bekeering en tot dagelijksche bekeering. Ach, hoe verootmoedigend voor ons, als de Heere Zich zoo diep tot ons nederbuigt en ons uit genade een blik gunt in Zijn Vaderhart en wij krijgen te zien, welke verkeerde mensclienkinderen wij zijn. Hoeveel onwil bij ons, hoe verkleefd aan het stof, hoe hardleersch, hoe ongehoorzaam zijn wij! Wie moet het niet toestemmen : als de Heere ons deed naar onze zonde, dan zouden we niet kunnen bestaan. Maar bij deze erkentenis komt de eeuwige Ontfermer ons zeggen : Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Dit te weten is een lichtstraal in onze duisternis en vervult ons met goeden moed en blijde hope.
Wij treden dan gemoedigd het nieuwe jaar in, omdat wij Hem kennen, die ons is een Toevlucht van geslacht tot geslacht, omdat Hij de Rotssteen van ons vertrouwen is, die groot is van goedertierenheid.
Hij is een gaarne vergevend God en Hij zal ons in onze droefheid niet ongetroost laten. Hij schenkt ons op 't ootmoedig smeekgebed de zekerheid van de vergeving der zonden en hebben wij die, dan zijn wij met God verzoend. En dan is God voor ons en zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn! Dan hebben wij de liefde van Christus en van die liefde kan geen hoogte, geen diepte, geen tegenwoordige noch toekomende dingen, geen dood noch leven ons scheiden. Neen, niets, niets kan ons scheiden van die liefde Gods, welke is in Chnstus Jezus, onzen Heere. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 december 1911
Kerkblaadje | 4 Pagina's