Gerechtvaardigd uit het geloof.

Dezer dagen herdenken wij weer de gezegende Kerkhervorming in de 16de eeuw. Dat was geen werk van menschelijke wijsheid en kracht, maar het werk van God, den almachtigen Ontfermer. In de geestelijke duisternis der volken deed de Heere Zijn licht opgaan, het licht Zijns Woords, en deed aan menschen, die lerneder zaten in duisternis en schaduw des doods de "blijde boodschap hooren van Gods genade door de verlossing, die in Christus Jezus is, de blijde boodschap van verzoening der zonde en vrede door het bloed des Kruises. Zijn knecht Luther, dien Hij tot kennis der Waarheid gebracht had, kwam in Zijne mogendheen tot het volk met de prediking van de «gerechtigheid des geloöfs», — de prediking : «Niet door onze werken en vroomheid kunnen wij rechtvaardig en zalig worden, maar alleenlijk door het geloof, het geloof in den Heere Jezus Christu^;, Die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. En door dat getuigenis van het levende "Woord Gods werd het volk, werden arme zondaren zaligmakend in het hart getroffen; gebondenen des satans werden gebracht tot de vrijheid der kinderen Gods.

Die prediking, welke het onbedrieglijk antwoord geeft op de levensvraag: «Hoe ben ik rechtvaardig voor God ?» en alleen waarachtigen vrede schenkt, is nog de macht tot hervorming, van vernieuwing van hart en leven, en zij zal het zijn in toebrenging tot de Gemeente van allen, die zalig worden, van geslacht tot geslacht tot aan de voleinding der eeuwen. Welgelukzalig is de mensch, wiens zonden vergeven zijn.» Rechtvaardig voor God. in vrede bij Hem moeten wij bevonden zijn, anders zijn v\ij reddeloos, voor eeuwig verloren. Och, een menschenkind, zooals hij van nature is, denkt daarover niet met ernst na. Als hij maar goede dagen heeft in dit leven, slechts zijne lusten en begeerten volgen kan, wel, wat bekommert hij zich dan om God, om Diens Woord en gerechtigheid 1 Wat vraagt hij dan naar de hemelsche en eeuwige dingen 1 Het gaat van den eenen dag tot den anderen hierom : «Wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken, waarmede ons kleeden ?» — Het is zwoegen en slaven óf fusten en genieten in deze tegenwoordige wereld, en voorts sterven, sterven zonder hoop des eeuwigen levens, in onverschilliglieid en verharding des harten, of met geen andere hoop dan welke gegrond is op de eigene inzichten en eigen werken. Ja, zóó gaat de groote menigte door dit leven, slechts vragende naar het genot der wereld, dronken van den beker der vleeschelijke wellusten, der goddelooze genietingen, op fijne of grove wgze gesmaakt, óf bedwelmd door het gif van eigen wijsheid, deugd en kracht, van eigenwillige godsdienstigheid en geestelijkheid ; en het einde is : de dood, een ingaan in de eeuwigheid zonder God, zonder de gerechtigheid, welke in Zijn gericht doet bestaan, zonder den vrede, die alléén zalig bij God wonen doet.

Intusschen, het Woord des Heeren is gekomen en komt in de wereld, en roept luide en machtig: «Menschenkind, bedenk wat tot uw vrede dient! de wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid, maar die den wil Gods doet, blijft in der eeuwigheid.» Dat Woord legt aan een iegelijk van ons de vraag voor : Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? hebt gij vrede bij Hem, met Wien wij te doen hebben ?

Hoe zijt gij rechtvaardig voor God'? hebt gij vrede bij Hem ? Als deze vragen in ons hart zijn, en ons niet met rust laten, zoodat wij naar het onbedrieglijk antwoord begeeren, dan vernemen wij uit het eeuwig Evangelie Gods, volgens het getuigenis van 's Heeren apostel Paul us : «Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit hel geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus.» Het predikt ons den éénigen grond van bestaan in Gods gericht, den waren troost, beide in leven en sterven. Wat is: gerechtvaardigd zijn ? Het is voor God rechtvaardig zijn; en dat wil zeggen : in overeenstemming zijn met Gods Wet, voornamelijk zooals deze geestelijk is en geestelijk oordeelt. Wij moeten toch aan de heilige tien woorden niet alleen zóó beantwoorden, dat wij geen onkuitcle, afgodendienaar, echtbreker, dief,gierigaard dronkaard, lasteraar, roo\er of dert,^elijke zijn, maar óók zóó, dat wij in elk opzicht, uiterlijk èn innerlijk der Wet overeenkomstig zijn, zoodat ons geheele bestaan in aard en werking uitdrnkt het beeld Gods, waarin wij door Hem geschapen zijn te weten : ware gerechtigheid en heiligheid. Maar, welk menschenkind is rechtvaardig? Er staat geschreven: «Er is niemand rechtvaardig, ook niet één». En voor dat getuigenis Gods zwijge alle vleesch, en bekenne de mensch, met toepassing op zichzelven, wat wederom geschreven staat van heel de wereld ; «Zij is verdoemelijk voor God».

Doch helaas! de mensch in zijn waan, van kennis van goed en kwaad, zwijgt niet ; in hoogmoed en onverstand, in vijandschap dfes vleesches, wederstaat en wederstreeft hij God en Zijn Woord. Gods waarheid moet leugen, Gods licht duisternis heeten. En alsof het een menschelijk gebod en niet de Wet des driemaal heiligen Godsgold,zegt demenpcli in zijne blindheid: «Alwat de Heere gesproken heeft, zuHen wij doen en gehoorzamen». Zóó stout en vermetel is de mensch ; of zijn geweten hem ook beschuldigt, of ook overtreding op overtreding van Gods geboden volgt,— hij stoort zich niet aan des Heeren Woord, blijft Zijn goddeloozen weg gaan, of handhaaft zich in zelfgekozen gerechtigheid. Och, de natuurlijke mensch begrijot niet de dingen die des Geestes Gods zijn. De Geest Gods, de Heilige Geest weet en kent en verslaat alleen wat Gods is. En Deze is het, Die ons in de waarheid en wegen des Heeren onderwijst en leidt. Die heeft het b.v. den apostel Paulus geleerd, zoodat deze naar farizeeuwsche wijze onberispelijke, en ook in kennis en geleerdheid uitnemende man met zijne eigene wijsheid en gerechtigheid is te schande geworden, en tegenover Gods Wet heeft leeren betuigen : «de Wet is geestelijk, maar ik ben vloeschelijk, verkocht onder de zonde.» (Rom. 7 : 14). En zoo leert de Heilige Geest aan allen, die op Zijne school zijn, om van harte Ie bekennen: «Wij allen zijn als onreinen, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed», in zonde en dood v-^rloren, goddeloozen zijn wij, die eeuwige vervloeking verdiend hebben. Ja, wat wij ook van onszelven denken, de Heilige Geest ontdekt ons door Gods Woord, dat wij, in den grond bedorven zijnde, geheel en al ongeUjkvormig zijn aan Gods Wet en onbekwaam, machteloos voor hare vervulling, zoodat dit vonnis ons geldt: «Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, dat hij dat doe.»

Maar, daar het zóó met ons gesteld is, zullen wij dan de Wet des Heeren maar niet op zijde zetten, voor haar deugt ook de deugdzame niet ? Voorwaar, voor het oordeel van Gods heilige Wet kan ook de meest rechtschapene en godsdienstige mensch niet bestaan ; aan haar wordt aller menschen zonde en schuld openbaar, de goddeloosheid van alle vleesch. Dat heeft ookdeapostel Paulusdoorden HeiligenGeest geleerd, en daarom heeft hij geschreven : «Uu de werken der Wel zal geen vleesch gerechtva.irdigd worden, want door de Wel is de kennis der zonde», door hdav leeren wij, dat onze gerechtigheid in Gods gericht niet doet bestaan, in geen enkel opzicht geldt. Maar zie, juist zóó handhaaft de Heilige Geest in deze prediking de Wet Gods, en wil ons tol die gerechtigheid heenleiden, in welke wij alleen overeenkomstig Gods Wil en dus in vrede voor Hem bevonden worden.

Doch, hoe komen wij aan die gerechtigheid, die voor God in Zijn gericht bestaan doet? Als wij onszelven moeten veroordeelen wegens onze zonde en schuld, en buigen ouder den vloek, die op ons overtreders rust, dan doel de Heilige Geest ons het heerlijk Evangelie hooren, de blijde boodschap der genade in den Heere Jezus Christus, den Heere onzer gerechtigheid. Die komende in de wereld, «Gods heilige Wel in Zijn binnenste ingewand dragende», al den wil Gods gedaan en vervuld heeft. Zonde gemaakt voor ons, heeft Hij zonder zonde al den wil Gods volbracht en alle gerechtigheid vervuld. Door Zijn doende en lijdende gehoorzaamheid, gehoorzaam geworden zijnde lol in den dood des kruises, heeft Hij de eeuwig geldende Wel Gods gehandhaafd, in elk opzicht genoeg gedaan. En sedert Zijne opstanding uit de dooden staat de rechtvaardigmaking eens zondaars voor God eeuwig vast.

Ziedaar, bij dat feit, die daadzaak vóór 19 eeuwen geschied, geschied zonder ons, vallen wij menschen met al onze werken ter verzoening, vrede en zaligheid bij God, geheel en al weg. Hier ruischt ons het Evangelie tegen, dat God een goddelooze om niet rechtvaardigt; want daarbij heeft Hij niet gpvraas;d naar penige geschiktheid, waardigheid of verdienste onzerzijds; maar Hij heeft gehandeld in vrije goedheid, volgens Zijn eeuwigen heilsraad, Zijn vrijmach- tig, souverein welbehagen in menschen.

Maar niet cm ons in onze zonde en onzen dood Ie laten blijven, maar om ons leven van het verderf te verlossen, om ons van de zonde vrijgemaakt te hebben en der gerechtigheid dienstbaar te maken; neen, niet om ons in wetteloosheid te laten leven, maar om ons te maken tot beminnaars van Zijne Wet, tot liefhebbers van Zijn eer en Zijne gerechtigheid in de gemeenschap van Jezus Christus, zoodat wij levenslang voor de zonde vreezen, en in leven en sterven van geen andere gerechtigheid weten dan van de éénig-geldende gerechtigheid onzes Heeren Jezus Christus!

H. f Wordt vervolgd.; E.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen