Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ruth, de Moabitische.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ruth, de Moabitische.

12 minuten leestijd

«t/w volk is mijn volk en Uw God is mijn God.D Ruth 16a.

Het was in de dagen der Richteren, dat in het land Kanaau, waar de kinderen Israels woonden, een hongersnood kwam. Ja, in dat land, zoo vruchtbaar, van melk en honing vloeiende, was dorheid, onvruchtbaarheid gekomen. Het was om der zonde wil van het volk. Als een volk, door den Heere God gezegend, van Zijn Weldoener afwijkt. Zijn Woord en Zijne wegen verlaat, dan komt Hij met Zijne oordeelen. Daarmede komt Hij gewis om Zijn heiligen toorn over de ongerechtigheid te openbaren ; doch Zijn hoofddoel daarmede is genade te doen om het van Hem afgeweken volk tot Zich terug te brengen, opdat het niet verderve, maar behouden zij. — Nu lezen wij, dat wegens den honger in het land, een man van Bethlehem henentoog en naar hel rijke Moabitische ging, om daar, zooals hij dacht, onbezorgd te kunnen leven. Die ma;'. Ebimalech heette hij, trok dan met zijne vrouw Naomi en hunne twee zoons, Maachan en Miljar, uit zijn vaderland naar een vreemd land, om aldaar goede dagen te hebben. Uit zijn doen blijkt, dat, ofschoon hij ook den God Israels beleed, die belijdenis niet diep in zijn hart gedrongen was, want hij verliet de stad, den kring, waar de godsdienst des Heeren, de Waarheid toch was, en zette zich neder in eene plaats, een omgeving, waar de leugenleer heerschte. Want het rijk Moab was een afgodisch land. Maar die man heefi gedacht, zooals zoo menigeen onder de Christenen denkt: «Ik moet vóór alles, brood hebben; eerst brood en dan God.» En hij heeft niet gedacht aan de heerlijke beteekenis van zijn naam «Elimelech», die beteekent: Mijn God is Koning. Hij heeft alzoo niet bedacht, dat hij met zijn huis, met heel zijn lot in 's Heeren hand was, en in die hand, óók in dien tijd van hongersnood, voor omkomen zou bewaard zijn. Hij heeft echter in het vreemde, godde

Hij heeft echter in het vreemde, goddelooze land geen voorspoed gehad; hij is er spoedig gestorven. En toen werd Naomi als weduwe achtergelaten met haar twee zoons. Ik denk, uit hetgeen wij van haar vermeld vinden, dat zij, eene godvreezende vrouw, niet gaarne haar land heeft verlaten en zich inderdaad eene vreemdeling gevoeld heeft temidden van het heidensche volk, en hare ziel zich dikwijls heeft geërgerd aan de afgoderijen, waarvan zij tegen wil en dank getuige zal geweest zijn. Maar zij heeft als vrouw haren man moeten volgen en heeft het alles in Gods handen overgegeven. En zoo zou zij na baars mans dood zeker liefst dadelijk tot haar eigen volk zijn teruggekeerd, maar hare zoons hebben haar daarvan teruggehouden. Die gevoelden zich in het uiterlijk zoo heerlijke en rijke laTid goed thnis. Dat blijkt wel daaruit, dat zij uit de heidensche bevolking, wereldsche meisjes, zich vrouwen gekozen hebben. En dat zullen zeker geen arme, geringe meisjes geweest zijn. Zij hebben dus geleefd naar den lust des harten, slechts najagende de begeerlijkheid der oogen, de begeerlijkheid des vleesches en de grootschheid des levens. Neen, zij dachten er niet aan om naar hun geboorteland terug te keeren; zij bleven gaarne waar zij waren, zóó hadden zij het naar den zin, leefden vroolijk en zonder zorgen .... totdat zij stierven. En dat was reeds over omtrent tien jaren. (Ruth 4). — Ach, welk een allertreurigst einde! zóó jong gestorven, en slechts vervuld van de wereld en hare begeerlijkheid.

Zoo bleef dan de weduwe Naomi zonder menschelijke bescherming, zonder verdiensten achter, met hare schoondochters ürpa en Ruth, die nu ook weduwen waren. O, wat mag er wel in het hart der moeder zijn onigegaan! Bij de overdenking van haren levensweg en haar wonen onder dat van God vervreemde volk, en het sterven van haar man en zonen in de kracht huns levens, zal zij diep bedroefd zijn geweest, heete tranen hebben gestort. En als zij, Gods wegen niet begrijpende, ook in opstand zal gekomen zijn, over haar lijdensweg geklaagd heeft, zoo heeft zij toch Gods Waarheid en Zijne rechten niet kunnen loslaten. Gebogen is zij geweest onder haar kruis, vernederd heeft zij zich onder de kastijdende hand Gods, al zag zij nog Gods Vaderhart niet. Want zoo getuigde zij als zij tot haar volk wedergekeerd was: «Noemt mij niet Naomi, (die naam beteekent liefelijkheid) maar Mara (d.i. bitterheid); want de Almachtige heeft mij groote bitterheid aangedaan.» (vs. 20).

Als dan hare zoons gestorven waren, heeft zij aan haar lang onderdrukt verlangen gevolg gegeven, zij gaat weer naar haar volk terug, en zij wil hare schoondochters meenemen; er zal voor alledrie wel brood zijn, want zij had gehoord in het land van Moab, dat de Heere Zijn volk bezocht had, gevende hen brood. (vs. 6). En Orpa en Ruth willen met hare schoonmoeder gaan. Hieruit blijkt, dat die heidensche vrouwen aan hare schoonmoeder in liefde gehecht waren geworden, enNaomi heeft ook van hare schoondochters getuigd, dat zij beiden weldadigheid aan haar bewezen hadden, (vs. 8). Tot die genegenheid moge wel het liei hebbend hart en het zachte karakter van Naomi hebben bijge- , dragen, maar allermtest is het gekomen door haar stillen wandel in de vreeze Gods en haar trouw getuigenis aan hare kinderen van den Naam en den dienst van Jehovah, haar Heere en God. Het is toch voor Naomi daar in den vreemde een behoefte des harten geweest; zij is er toe gedrongen geworden om in het bijzonder met hare schoondochters (de mannen zijn gewoonlijk veel buitenhuis, hangen aan hun werk) gedurig te spreken over den godsdienst des Heeren. En zoo zijn deze jonge vrouwen wel onder den indruk gekomen van het Woord Gods, hetwelk zij uit den mond van haar schoonmoeder vernamen.

Intusschen maakt het verschil of het Woord Gods ons alleen uitwendig dan wel inwendig raakt. Wij merken dat verschil dadelijk tusschen Orpa en Ruth. Bij de eerste is het uitwendig, bij de laatste heeft het post gevat in het hart. Dat blijkt klaar. Immers, als Naomi met hare schoondochters op weg is naar het land van Juda, als het aankwam om vast te besluiten, is ürpa tot haar eigen volk wedergekeerd, terwijl Rulh met haar schoonmoeder trok. Wat was het geval? Naomi, wel wetende,

dat haar schoondochters als zelfstandige vrouwen zelve moesten beslissen om mede te gaan, en dat het niet gedwongen, maar gewillig, niet overijld, maar weldoordacht, geheel uit eigen beweging en met vaste voornemens moest geschieden, stelde aan hare dochters voor om in Moab te blij\en en daar te hertrouwen overeenkomstig haar stand. Maar zij beiden wezen dat voorstel af en zeiden tot haar: «Wij zullen zekerlijk met u wederkeeren tot uw volk.» (vs. 9, 10). Toch was Naomi niet overtuigd of het wel van harte geweest was. Zij gevoelde dat de natuurlijke liefde harer kinderen haar het afscheid zwaar maakte, en daarom hield zij haar dochters met ernst en nadruk voor wat zij moesten vaarwel zeggen, en dat zij er hen niets voor in de plaats kon geven. — Vaarwel moesten zij zeggen alle uitwendige heerlijkheid, het uiterlijk goede leven in Moab, en een leven wellicht van ontbering, van zorg en moeite, van nood en ellende ingaan. En zie, dat schrikte Orpa afl Hoe heeft zij echter gevreesd, met haar naar het zichtbare onzekere, donkere toekomst tegen te gaan, en alles wat voor oog en hart begeerlijk was er aan te geven, — dat was te veel gevergd! Zij kuste hare moeder hartelijk, dankte haar gewis voor hare liefde en alle goedheid, het afscheid doet zoo leed, maar zij koos Moab's rijke land met alles wat het voor het vleesch begeerlijks had.

«Maar», lezen wij, «Ruth kleefde haar schoonmoeder aan.» Zij volgde Orpa niet. Daarom zeide Naomi tot haar: «Zie, uwe zwageres is wedergekeerd tot haar volk en hare goden; keer gij ook weder, uwe zwageres achterna.» — Doch Ruth zeide: «Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten om naar Moab terug te keeren, want waar gij zult heengaan zal ik ook heengaan en waar gij zult vernachten zal ik ook vernachten ; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar gij zult sterven, zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven worden. Alzoo doe mij de Heere en alzoo doe Hij ook u, zoo niet alleen de dood zal scheiding maken tusschen mij en u.»

«Als zij nu zag, dat zij vastelijk besloten was met haar te gaan, zoo hield zij op tot haar te spreken.» (vs. 15—17).

Zoo was dan bij Rulh iets anders, iets sterkers dan de natuurlijke liefde, wat haar aan Naomi bond. Het volk, waartoe deze behoorde, dat had zij door en in hare schoonmjeder, die godvreezende vrouw, leeren kennen als een volk, dat een hooger schat dm 's werelds goed bezat. Zeker zal Naomi haar veel verteld hebben van Israel's God en Koning, en de wonderen en teekenen Zijner genade, trouw en macht, en van de menigvuldige heerlijke heilsbeloften des Heeren, en dat was haar diep in de ziel gedrongen. Zoo bad zij hare schoonmoeder niet maar liefgekregen als eene liefhebbende vrouw, maar als degene door wie zij den Heere, den God Israels had leeren kennen als een God van volkomen zaligheid, in Wiensl dienst alléén het ware geluk gevonden wordt. En zoo gaf zij er Moab aan met al zijn rijkdom in verlangen om met Gods vjlk te leven en te sterven, het kwam haar uit het hart als haar besliste keuze: «Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.» En Naomi is in hare ziel recht verblijd geweest met Ruth's keuze. Zoo ging het voor haar naar het zichtbare een donkere toekomst tegen. Waren de vooruitzichten naar de wereld ook niet bemoedigend, zou het ook met haar door diepe wegen gaan, het zou toch alles heerlijk eindigen. De Heere geeft genade en eer aan wie in oprechtheid zich op Hem verlaten. Zooals de geschiedenis van Ruth verhaalt, is zij gehuwd met den losser en bloedvriend van Naomi, den rijken Boaz, en de Heere heeft dezen echt alzoo gezegend, dat zij een zoon, Obed genaamd, kreeg, die de vader werd van Isaï, den vader van David, den koning Israels. Uit menschengeslacht, naar het vleesch geboren is Jezus Christus, Die is de ware God, de groote en genadige Verlosser Zijns volks, van het volk dat Hij Zich verworven heeft door den duren prijs Zijns bloeds.

Ruth's keuze moet de onze zijn.

Wij hebben allen door onze ouders, voogden of leeraars den Bijbel van God ontvangen, de Heilige Schriften, die ons wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. Bovendien hebben wij de openbare prediking en het onderwijs in de leer die naarde godzaligheid is. Zoo is ons allen wel bekend, wat ons noodig is te weten om wélgetroost zaliglijk te leven en te sterven.

Is er onder ons menige vader, die zijne kinderen helaas slechts voor de aardsche schatten opvoedt, — er zijn ook ouders onder ons, wien het geestelijk belang hunner kinderen op het hart brandende is. Zijn er jongelieden onder ons, die evenals Orpa de wereld en hare begeerlijkheid aanhangen, — er zijn er ook, die evenals Ruth de goede keuze doen, zeggende: Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Of is het niet aldus? O, wij allen hebben onze wegen te doorzoeken en ons voor het aangezicht Gods ernstig te beproeven. Ja, wij allen hebben van nature slechts lief de wereld en hetgeen in dezelve is; wij hebben lief de zonde en haar dienst. Hing het van ons af, wij zouden God en Zijn Woord, de leer der Waarheid, der gerechtigheid en der zaligheid prijsgeven, en de afgoden aanbidden en huldigen, als wij maar het goed der aarde, het genot des vleesches konden behouden. Maar deze onze wil en weg voeren ten verderve. Of zullen wij samenvoegen God en de wereld, Christus en Belial, de gerechtigheid en de zonde, de Waarheid en de leugen vereenigd dienen ? Neen, daar is geen gemeenschap mogelijk. God heeft scheiding gemaakt tusschen de werken des lichts en der duisternis; er zal een onderscheid blijven tusschen dien, die Hem dient en die Hem niet dient. Het komt aan op de besliste keuze, de goede keuze van Ruth, de Moabitische. En wélzalig de mensch,jong of oud, die den Heere Jezus kent als zijn Heere en Koning. Die keuze beschaamt nimmer; zij heeft ook Ruth niet beschaamd. De wereld gaat voorbij met hare begeerlijkheid,'maar God blijft en Zijn Woord blijft. En buiten Jezus is er geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

Vraagt gij : Hoe kom ik tot die keus ? Het antwoord is: Door Gods Woord en door den Heiligen Geest. Het Woord hebt gij ontvangen, het geschreven of gepredikte Woord Gods. Daarmede komt de Heilige Geest in onze harten. Zoo worden wij ontdekt aan onze zondeen ellende, aan onze schande en vervloeking, aan onze bedorvenheid en verlorenheid. Zoo komen wij in nood en leeren de toevlucht te nemen tot den Heere Jezus Christus om door Hem behouden en gezaligd te worden. Zie, dan laten wij alles staan en gaan wat niet Jezus is, wat voor de eeuwigheid niet redden kan. Wij roepen Zijn Naam aan: Heere Jezus, ontferm ü over mij ! Wees mij genadig I Als ik U maar heb; Uw goedertierenheid is beter dan het leven. —

Is het u dan in waarheid om die keus te (Joen, dan houdt gij aan met bidden en smeeken om den Heiligen Geest, en het Woord Gods is uwe vermaking, uw lust en vreugde.

H. E.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1925

Kerkblaadje | 4 Pagina's

Ruth, de Moabitische.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1925

Kerkblaadje | 4 Pagina's