De Gemeenschap met Jezus Christus.
Joh. I VS. 35—40.
II.
Hoe is toch bij die twee discipelen de begeerte naar nadere kennismaking, naar gemeenschap met Jezus ontstaan ? Ja, hoe ontstaat de zaligmakende begeerte naar de gemeenschap met Jezus Christus, die begeerte, waarbij de mensch het in zichzelven leert verstaan : het is niet goed, dat de mensch alléén zij; ik moet Jezus hebben ? Het antwoord daarop luidt, op grond van onzen tekst: «door het getuigenis aangaande Jezus Christus, dat in goede ^arde valt».
Wij hooren immers Johannes den Dooper uitroepen, den prediker, die Gods "Wet aan alle standen voorhield, die het oordeel aankondigde, die alle Joden tot zondaars verklaarde en geen schittering van vleeschelijke vroomheid bij Farizeën en wetgeleerden ontzag; wg hooren hem, den boetgezant, die alles afbrak en ook van eigene heerlijkheid niet weten wilde, wij hooren hem uitroepen, wij hooren hem dien ééne verheerlijken, Jezus, zeggende, nu ten tweede male: ziet, het Lam Gods! Wat behelst dit korte woord ? Het is een luide prediking daarvan, dat die Jezus van Nazareth, die zich nu onder het volk vertoont, het waarachtige offerdier is, dat de zonde wegneemt. Hoeveel offerdieren werden sinds eeuwen in Israel gebracht! Was dat niet Israels heerlijkheid? Hoe ijverig, hoe nauwgezet waren zij juist te dien tijd in dit opzicht. Al deze offerdieren konden op zich zelf de zonden niet wegnemen. En al de paaschlammeren, die gij elk jaar slacht, verlossen u niet van het oordeel des doods. Hij is gekomen en is nu midden onder u, in wie al de offeranden vervuld worden, die de zonde in waarheid draagt aan het kruis, in Zijn geduldig lijden. Het woord «Ziet het Lam Gods» is de prediking van Hem, die geleden heeft, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen. Die onze zonden gedragen heeft in Zijn lichaam aan het hout; van Wien geschreven staat:
«Hij is als een Lam ter slachting geleid, en als een schaap, dat stemmeloos is voor het aangezicht üjner scheerders, alzoo deed HjLj Zijnen mond niet open» en: «de straf, die ons den vrede aanbrengt, lag op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geschied». Wordt ons ook in het Heilig Avondmaal niet duidelijk voor oogen gesteld die prediking van Johannes den Dooper, dat namelijk Jezus het Lam is, voor ons op aarde geslacht? Ja, in Zijn werk als Verlosser, in Zijn onschuldig en geduldig lijden als onze Plaatsver vanger, in Zijn sterven voor onze zonden, heet Hij : het Lam.
Wanneer er dan aan toegevoegd wordt; het Lam Gods, zoo wordt ons daarmede duidelijk voor oogen gesteld, dat dit het Lam is, dat door God gezonden is, dat dit Lam in Zijne Zelf-offerande ook Gode behaagt. Had Johannes de Dooper ook na den Doop van den Heere Jezus, waarin de Heere Jezus toch duidelijk te kennen gegeven had, dat Hij ónze zonde op Zich nemen en met die zonde in den dood wilde gaan, — had de Dooper toen ook niet de stem van Boven gehoord: «Dezeis Mijn geliefde Zoon, in Denwelke Ik Mijn welbehagen heb» ? Jezus, het Lam, door God gegeven, bij God welbehagelijk. Daarmede wordt dan ook gezegd tot den zondaar, die vraagt naar verlossing van de zonde: Sta af van uwe werken en uwe otïeranden; God heeft het offer gegeven, dat Hem behaagt. En wie vraagt naar vrede met God, wetende dat hij met een rechtvaardig en heilig God te doen heeft, die vindt juist in dit feit, dat Hij het Lam Gods is, den vrede der ziel.
En wanneer ten laatste de Dooper zegt: «.Ziel, het Lam Godsi, dan is het zijn bedoeling, de opmerkzaamheid op dat Lam te richten; dan leeren wij daaruit, dat alleen wanneer wij zeker weten en vastelijk gelooven, dat Jezus Christus het Lam Gods is, alleen wanneer wij Hem met het oog des geloofs aanschouwen, wij aan Hem deel hebben, aan de wegneming onzer zonden door Hem. Ziet, door dat getuigenis heeft Johannes de Dooper de begeerte naar de gemeenschap met Jezus opgewekt, door die prediking wordt die begeerte nog steeds op zegt, het zaad in goede aarde valt, d.w.z. gewekt, indien tenminste, zooals de Heere in een hart dat zijn zonden kent en begeert er van verlost te zijn. Johannes de Dooper had aan het volk zijn zonde voorgehouden ; en wie zijne zonde beleed, die ring tot vergeving der zonden. Zoo waren werd gedoopt met den Doop der bekee dan ook die discipelen arme zondaren in God niet bestaan, wij kunnen niet ingaan zichzelven, die beleden: wij kunnen voor in het Koninkrijk der hemelen, wij zijn onwaardig ... En daarom viel dat woord, dat hen wees op Jezus als den Messias, dat hen op Jezus juist als het Lam Gods wees, bij hen in goede aarde.
Dus, hoe ontstaat de begeerte om met door verkondiging van het Evangelie, zoo Jezus gemeenschap te hebben ? Zij ontstaat als het gehoord en aangenomen wordt door een hart, dat zijn zonde en ellende kent. God bereikt die harten nog steeds, ook door Zijne Wet, en door Zijnen Geest. Daar de verkondiging van Zijn Woord en van komt hier en daar een hart tot de slotsom : ik kan niet bestaan, ik ben een zon daar. Gods Geest buigt den hoogmoedige terneer, Gods Geest maakt dat het hart week wordt. En als dan bij aanvang of bij vernieuwing de roepstem gehoord wordt: «Ziet het Lam Gods!» dan ontstaat de begeerte : ik wil Hem zien. Hem kennen, met Hem gemeenschap hebben ; ik mag niet op mijzelven blijven staan, opdat God geëerd worde en het Lam, dat Hij gegeven heeft, opdat ik de zaligheid mijner ziel verkrijgen moge.
Wij spraken over de begeerte naar de hebben gezien hoe zij ontstaat. Hoe uit gemeenschap met Jezus Christus, en wij zij zich nu? Daaromtrent lezen wij in hoorden Hem dat spreken, en zij volgden onze tekstwoorden: »die twee discipelen JeziisD. Die begeerte naar gemeenschap heeft zich dus geuit in een volgen van melijk onder ons zien wandelen. En toch Jezus. Wij kunnen Jezus niet meer licha * wandelt Hij onder ons door Zijn Woord, het Woord, dat Zijn Naam en heerlijkheid verkondigt, en door Zijnen Geest. En als er nu begeerlijkheid is om met Hem gemeenschap te hebben, zoo zal men ook Hem volgen, Hem achterna gaan. Waardoor? Door het oog des Geestes, dat op Hem zich richt, door de hand, die zich naar Hem uitstrekt, door de voeten des Geestes, die tot Hem gaan, door het gebed in het binnenste des harten: HeereJezus, wees ook mijn heil, gij Lam Gods, laat ook mijne ziel dierbaar zijnin Uweoogen, dat ook ik, Heere, deel moge hebben aan de verzoening door Uw lijden en sterven.
Laat ons opmerken, dat deze uiting der begeerte naar de gemeenschap met Jezus tevens gehoorzaamheid was aan het Woord. Het staat er toch zoo eenvoudig : «die twee discipelen hoorden Hem dat spreken en zij volgden Jezusj. Zij hebben het op dat woord: «Ziet, het Lam Gods», gewaagd, zij hebben het aangenomen niet als des menschen woord, maar, gelijk het dit ook in waarheid was, als Gods Woord, hetwelk hunne zielen kon zalig maken. Zoo velen denken : Ja, ik zou wel gemeenschap met Jezus willen hebben, maar wat baat mij daartoe het Woord, het Evangelie ? Zij willen daarvan niet weten, zij achten dat gering; Jezus moet Zich Zelf aan hen openbaren. Waar echter leven uit God is, waar kennis is van zonde en schuld, en ware begeerte naar de gemeenschap met Jezus, daar zal men het op Gods Woord: «Ziet, het Lam Gods», wagen; de Geest der vrijmoedigheid, die met het Woord uitgaat, drijft daartoe.
Ook heeft zich hunne begeerte geuit in de vraag : «Rabbi, waar woont Gij ?» Door dat woord : «Rabbi» toonden zij Zijn onderwijs te begeeren, en door te vragen naar Zijne woonplaats, gaven zij te kennen, bij Hem te willen toeven, om Zijn Woord te hooren. Dat is nog steeds die ware begeerte naar de gemeenschap met Jezus. Hij is de hoogste Profeet en Leeraar, Die ons den verborgen Raad en Wil Gods tot onze verlossing volkomenlij k openbaart, en Hij is onze eenige Hoogeprtester en tevens het Lam, voor onze zonden geslacht. Hij deelt Zichzelven mede door Zijn Woord, en wie in Zijne woorden blijft, die blijft ook in Hem, De begeerte naar de gemeenschap met Jezus vraagt nog steeds: Ral)bi, waar woont Gij? Waar is Uw onderwijs, Uw Woord te vinden, opdat ik aan Uw offer, aan Uw verlossingswerk, aan Uwe heerlijkheid deel moge hebben? Onthoud ook dit, dat Jezus woont, waar Zijn Woord is, en dat de waarachtige begeerte naar Zijne gemeenschap vraagt: «Rabbi, waar woont Gij ?»
Deze waarachtige begeerte nu wordt bevredigd door den Heere Jezus. Gr hebt wel gehoord uit ons tekstwoord, hoe Hij hen volgen zag, hoe Hij dat volgen wel begreep, hoe Hij Zelf de uiting dier begeerte te voorschijn riep door Zijne vraag: Wat zoekt gij? hoe Hij — in antwoord op hun vraag : Rabbi, waar woont Gij ? — zeide : *.Komt en ziel!» Stelde Hij daar nede Zijn woonplaats. Zijn hart niet voor hen open? Wat kan een mensch hier op aarde aan steeds zijnen naaste ook voor meer dan vriendschap en liefde betuigen, dan dat hij huis en hart voor hem openstelt? En hooren wij niet ook uit die woorden: «Komt en ziet», de belofte: indien gij tot Mij komt, gij zult groote dingen zien? Er wordt ons verder niet verhaald, wat de twee discipelen toen bij den Heere gevonden hebben; op het uitwendig aanzien der woonplaats des Heeren komt het ook niet aan; wij hooren ook niet wat Hij tot hen gesproken heeft. In elk geval hebben zij, tot blijdschap hunner ziel, gezien, dat Jezus waaldijk de Messias was, de Verlosser. Maar zie, spreekt de Heere Jezus niet nog tot degenen, die Hem achterna gaan, die Zijn gemeenschap en daarom allereerst Zijn onderwijs begeeren : wat zoekt gij ? Hij lokt de vraag uit, de begeerte roept Hij te voorschijn, dat zij voor Hem zich in woorden uite. En dan, zegt Hij niet nog steeds tot allen, die Hem zoeken, die bij Hem zoeken wat tot hunne zaligheid, hun vrede met God van noode is: «Komt en ziet!»? Ja, waarlijk, Hij stelt Zijn hart voor hen open. Hij zal de rechtvaardigen onderwijzen in den weg. Zelfs de blinden zullen niet dwalen. Hij leidt Zijne discipelen, als zij tot Hem gaan, door Zijn Woord, dat zij met Hem verbonden zijn door een oprecht geloof, een band, die toch nimmer breken kan. Vriendelijk noodigt Hij nog steeds allen, die tot Hem komen, om te toeven waar Hij is: «Komt en ziet». Hij belooft hun daarmede, dat zij niet bedrogen zullen uitkomen, dat zij zullen vinden wat hunne behoefte bevredigt, ja boven bidden en denken; zooals de Heere ook in die dagen tot Nathanaël zeide: «Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij den hemel zien geopend en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen». (H. 1 VS. 52). Zeker, menigmaal is het — na deze eerste verlichting, waarin zij de heerlijkheid van den Zoon des menschen zagen— weer donker geworden voor het oog van Andreas en Johannes ; menigmaal weer wordt het donker voor hen, die gemeenschap hebben met Jezus Christus. Maar zij zijn niet bedrogen geworden daarmede, dat zij zich aan het woord van Johannes den Dooper: «Ziet het Lam Gods», aan het woord des Heeren Jezus Zelf: «Komt en ziet», gehouden hebben. Zij zijn toch voortgegaan in kennis des Heeren, zij aanschouwen Zijne heerlijkheid voor Gods troon. En zoo zal niemand, die zich houdt aan dat woord, bedrogen uitkomen.
Is dit woord dan niet een prediking voor hen, die buiten staan ? voor hen, die alléén door 'L leven gaan, al zijn zij omringd door vele vrienden, familie, kennissen? Gij moet Hem hebben, gemeenschap met dien Rabbi, met dit Lam Gods hebben; anders gaat gij gewis verloren ! Ontwaakt nog, eer het te laat is I Erkent toch uw eigengerechtigheid en ongeloof, uw zonde en ellende! Smeekt om oogen, om een hart, om te zien uwe zonde, om te hooren het Woord der genade Gods in Jezus Christus !
Is er iemand uitgezonderd ook onder ons, die geen gemeenschap met Jezus Christus zoude moeten hebben? die op zichzelf kan blijven staan en de toekomst tegemoet gaan ? Ook de kinderen niet.
Hoe duidelijk spreekt deze geschiedenis tot allen, die vreezen voor God om hunne zonde, tot overtreders van Gods Wet, die erkennen het oordeel waardig te zijn, die niet erkennen, dat zij niet alleen kunnen staan; tot zoekenden, heilbehoevenden, armen van geest. «Ziet, het Lam Gods!» Hoort het Woord uit Zijnen mond ; vriendelijk vraagt Hij u: Wat zoekt gij? Komt en ziet!
En noodigt Hij, Die de twee discipelen van Johannes vriendelijk en met liefde en blijdschap medenam in Zijn huis, opdat zij met Hem gemeenschap zouden hebben,— noodigt Hij niet nog steeds? Wil Hij niet aan ééne tafel met ons aanzitten, en ons daar onderwijzen met aanschouwelijk onderwijs, daarin, dat Johannes de Dooper gelijk had, en de verborgenheid der godzaligheid openbaarde, toen hij zeide: Ziet het Lam Gods!
Hoort dan die uitnoodiging, gij allen, die Hem begeert en Zijne gemeenschap. Beproeft u wel, d.w.z. legt af allen hoogmoed, allen waan van eigen gerechtigheid. Bedenkt, dat gij niet alléén kunt staan of gaan, dat de zonde ons verderf is. Zoekt Hem alleen, zoekt Zijne gemeenschap, waagt het met Hem alleen, op Zijne vriendelijke, liefdevolle uitnoodiging.
«Het is niet goed, dat de mensch alléén zij». Die waarheid drijve u uit tot Jezus Christus, om Hem, als het Lam Gods, aan te grijpen. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1928
Kerkblaadje | 4 Pagina's