Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOOD VAN STEFANUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOOD VAN STEFANUS.

Handel. 7 vs. 59, 60.

13 minuten leestijd

Hooggeloofd zij de Heere, Die ons geeft temidden van alles wat ons omringt nog in rust te getuigen van Zijne heerlijkheid, van Zijne genade. Ja, er zijn andere tijden geweest. Tijden van vervolging, benauwdheid, gevaar, zwaard! Tijden, dat het den dood kosten kon, een Bijbel in huis te hebben, een verkondiger der Waarheid bij zich te herbergen. Onze vaderen hebben er wat voor over gehad. Wat hebben die mannen een heerlijkheid gehad, dat ze zoo juichende en het Te Deum zingende de eeuwigheid zijn ingegaan. Wat heeft ze toch bezield, dat van hen kan gezegd worden : Ze hebben overwonnen door het bloed des Lams en door het Woord hunner getuigenis, en hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe? Ja, dit ééne : Ze hadden 't niet van zichzelf, ze leefden zelf niet meer ; maar Christus leefde in hen.

Dat was hun macht, dat was hun houvast, zóó overwonnen ze den dood en de wereld. Zoo was het bij den eersten martelaar der Nieuwe bedeeling, den eersten bloedgetuige van Jezus Christus, den diaken Stefanus, van wiens dood wij thans zullen spreken. (Handel. 7 vs. 59, 60)

En zij steenigden Stefanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijnen geest. En vallende op de knieën riep hij met groote stem : Heere! Reken hem die zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij.

Hoe was het er toch toe gekomen, tot die vreeselijke botsing? Er waren in de Gemeente van Jeruzalem mannen gekozen, wier werk in 't bijzonder zou zijn de bedeeling der behoeftigen. Het waren mannen vol heiligen Geest, mannen die het beseften, dat Christus voor ons arm geworden is, opdat wij rijk zouden zijn in Hem, mannen die zeker zichzelf kenden als verloren en bij wie ontferming was over verlorenen. En die konden het niet dulden, dat de arme zielen werden bezwaard met allerlei wet en werk, dat men het zocht in de uiterlijke werken der "Wet en in den tempel. En zoo zal de botsing spoedig gekomen zijn vooral tusschen dien Stefanus, die zoo machtig getuigde van den rijkdom in Christus Jezus, en de Joden, die het zochten in offerande en tempeldienst. Zoo was Stefanus gedaagd voor den Hoogen Raad. En daar had men hem aangeklaagd dat hij lasterlijke woorden zou hebben gesproken tegen den tempel en tegen de Wet. En zijne verdediging was eene aanklacht, uit heilige liefde, tegen dat volk, dat altijd de bedoelingen des Heeren had miskend en den Heiligen Geest had tegengestaan. Scherpe woorden waren er gevallen tegen hen, die God binden wilden aan eigen tempel, aaii het werk van eigen handen. En het hart berstte hun, en men sleepte hem naar buiten om hem te steenigen. De kleeren lei men aan de voeten van Saulus, en de steenen werden geworpen naar het hoofd van Stefanns.

Hier nu is het, dat Stefanus gebeden heeft, en wel gebeden tot den Heere Jezus Christus, den verhoogden Heiland, den Gekruisigde, van Wien hij geloofde, dat Hij opgestaan was, dien hij al in den Geest had zien zitten aan de rechterhand Gods des Almachtigan Vaders.

Wat was zijn bede ? Dien Jezus, dien verhoogden Heiland, bad hij aan en zeide : Heere Jezus, ontvang mijnen geest.

Waar heeft Stefanus dat vandaan 1 Had hijzelf aan de voet van het kruis gestaan op Golgotha, of hadden anderen 't hem betuigd ? Hoe het ook zij, in zijne bede klinkt weer de laatste, de machtige bede die de Heere Jezus bad, nadat Hij den loop had volbracht: Vader,in Uwe handen beveel Ik Mijn Geest. Met die bede had de Heere, Die als onze groote Middelaar en borg al onze zonden en schulden droeg, zich stervende geworpen in de handen des Vaders. Het was een bede, uit het geschreven Woord, uit den Sisten Psalm, waar de zanger te midden van allen nood en alle bestrijding, al zoeken allen het in valsche offeranden, zich nochtans stelt in 's Heeren handen, zijn geest in die handen overgeeft. En nu, daar is de Heere gereed om dien grooten stap te doen, dien stap, waarvoor mensch en dier terugdeinst, dien weg te gaan, die ook aan de menschen is geordend te gaan nu de zonde scheiding gemaakt heeft tusschen God en mensch. Voor de menschen een vreeselijke stap, nog veel meer voor Hem, Die het Leven is. Daar zal de geest het lichaam verlaten. Daar zal de laatste adem uitgeblazen worden. Daar staat men voor de donkere rivier. Daar staan alle machten der duisternis gereed, om Hem op te vangen, en de heele hel schreeuwt: Gij zijt de mijne, gij met zonden beladene schuldenaar, gij zijt de mijne — en nochtans, naar gerechtigheid wordt alles volbracht. En 't Woord zegt: Gij zult Mijne ziel in de hel niet verlaten. En in den Geest beveelt Hij Zijn Geest in de handen des Vaders, Hij, de groote Strijder, de groote Borg en Middelaar.

Wat heeft Stefanus nu geweten, nu doorzien met de oogen des geloofs, op een oogenblik, dat allen hem verklaarden voor schuldig? Hij heeft gezien, dat nu die ééne Borg en Middelaar Zijnen Geest gesteld heeft in de handen Gods des Vaders, er ook voor al de Zijnen een weg geopend is. En nu wendt hij zich in 't gebed tot dien Borg en Middelaar, Die nu zit in eeuwige heerlijkheid ter rechterhand des Vaders, ééns wezens met Hem, Zelf God, zoodat we Hem aanbidden mogen, ook Hem, en hij roept Hem aan en zegt: Heere Jezus, ontvang mijnen geest.

Eeae andere uitkomst was er niet, ook voor Stefanus niet, dan zich en zijn geheele zaak over te geven aan Hem, Wiens eigendom hij was. Ook Stefanus was een zondaar en kon zooals hij was, niet bestaan in de ure des doods. Duivel, hel hadden recht op Hem, tenzij die ander er tusschen kwam. Die het alles had volbracht, de Borg, Hij, Wien de Vader alles had overgegeven. En juist waar allen dien gekruiste smaadden en haatten, beleed Stefanus Hem als den Heer van leven en dood.

Dat is de ware weg, de ware wijze van sterven. O, als dat uurtje eens aanbreekt, en wie onzer is daarvoor gevrijwaard, dat die ure spoedig over hem komt, ja nog heden, dezen dag? En wat dan, als we zonden hebben, meer dan haren op ons hoofd ? Als de machten der duisternis naar ons grijpen, als we voor een heilig God moeten erkennen: ja Heere ik ben waardig, dat Gij over mij 't vonnis velt, voor eeuwig ? Wat dan ? Ziet, deze Stefanus heeft het gedaan. Hij pleit niet op zijne goede werken. Hij pleit niet op zijne marteUarstrouw. Daar weet hij niet van. Hij weet in deze ure van niets, dan van Jezus Christus en Dien gekruisigd. En daarom zegt hij : Heere Jezus, ontvang mijn geest. Daarom beveel uwen geest, niet eerst op het uur van sterven — wat weet gij, of gij dan bij zinnen zult zijn — maar heden in deze ure beveel uwen geest in de handen van Hem, Die de,Zijnen nooit uit de handen laat glippen. En als ze in Zijne handen rusten, dan rusten ze meteen in de handen des Vaders, Die ze nooit zal laten omkomen; want Hij heeft gezegd: Ik en de Vader zijn één. Ja, dat is gerust gewaagd, zichzelven te stellen in de hand van Hem, Die alles in 't gericht in orde heeft gebracht, Die de schulden heeft betaald, de zonden verzoend.

Zóó zingt de Kerk het Psalmvers, waaruit de Heere die bede nam.

'k BeTeel mijn geest in Uwe handen; Gij, God don Waarheid, Gij O Heer verlostet mij.

Ik haat hen, di« het altaar branden Ter eer Tan Talsche goden. Op U steun ik in nooden.

Maar daar staat er in dat vers: Ik haat hen die het reukwerk branden.... En nu komt hier toch iets, dat daarmee in tegenspraak schijnt te zijn. Stefanus valt op de knieën en zegt: Heere reken hun deze zonden niet toe. Menigeen zegt dan : Er is een andere geest in 't Nieuwe Testament dan in het Oude. Laat mij zeggen : Stefanus heeft straks ook de andere lijn getrokken. Hij heeft die scherpe woorden gesproken: Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en ooren! Gij wederstaat altijd den Heiligen Geest! En de Heere Jezus, Die ook aan 't kruis bad: Vader vergeef 't hun, want ze weten niet wat ze doen — had enkele dagen tevoren die vreeselijke woorden gesproken tot de Farizeën.

Zoo zien we wederom in 't Oude Testament dat dezelfde David, die zulke woorden sprak, zich niet op Saul wilde wreken, diens kleinzoon Mefiboseth aan zijn tafel spijzigde, dien Simei die hem vervloekt bad vergaf, en over Absalom» dood zoo klaagde, dat hij wenschte, zelf gestorven te zijn voor Absalom. Ja, het is de handelwijze van God Zelf, Die een verterend vuur is voor den zondaar die Hem haat, maar bij Wien er nochtans eene oneindige barmhartigheid is over vijanden.

We kunnen niet anders zeggen dan: Het is een wonder bij God. Stefanus staat hier niet opzichzelf. Stefanus doet wat de Heere Jezus gedaan heeft. Wat hij nu bidt, onmiddellijk voordat hij ingaat in de eeuwigheid, het is hetzelfde, als wat de Heere Jezus bad in Zijn eerste kruiswoord: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen. Dat bad de Heere, terwijl de nagelen Hem gingen door de geheiligde handen en voeten, in vreeselijke pijn. Daar was ruwheid bij de krijgsknechten. Daar was triumfeerende, wreede spot bij hen, die de aanstokers er van waren. Het was eene der gruwelijkste zonden, die ooit geschied zijn. Maar terwijl de Heere uitwendig die pijnen had, kwam er in Zijn binnenste over Hem het oordeel Gods over die zonde en alle zonden, alle oneindige gruwelen, die er ooit gepleegd zijn. En Hij droeg het met almachtige liefde. En'zoo kon Hij om vergeving vragen voor wie 't Hem aandeden, kon Hij nochtans den Vadernaam uitspreken en blijven handhaven ; zóó was het mogelijk dat Hij dat alles deed zonder in slappe toegefelijkheid te vervallen. Dat heeft de Heere Jezus gedaan, en op grond van wat er toen geschied is, vraagt ook Stefanus: Heere, reken hun deze zonde niet toe.

Dat toerekenen beteekent hier: op de weegschaal leggen tot rechtvaardige vergelding. Ja, als 't hier naar recht geschiedt, dan kan 't niet anders, dan moet er een vreeselijk oordeel komen over den moord op dezen rechtvaardige gepleegd. Vergoelijkt wordt het niet. Maar toch, Stefanus pleit op ontferming. Tegenover de van haat vertrokken gezichten, terwijl de zware steenen hem treffen, spant hij de laatste krachten in, roept hij met luide stem: Reken hun deze zonde niet toe! Niet de Booze zal het winnen. Zichzelf heeft hij overgegeven in de handen van den Heere Jezus in het geloof in de vergeving der zonden en het eeuwig leven. En nu zal de Booze ook dit plezier niet hebben, zijn moordenaars mee te sleepen. Het komt over hem met groote ontferming, om ook voor die moordenaars te bidden.

Wat is het? Dat is geen vrucht van onzen akker! Dat komt uit geens menschen hart voort. In weerwil van alles wat ze doen, van rechtvaardigen, heiligen toorn over hun tegenstand tegen den Heiligen Geest, tegen de genade, toch, als hij op de personen ziet, als hij zichzelf vergelijkt, wie is bij dan 1 En nu leeft Stefanus niet meer, maar die in hem leeft is Jezus Christus. En Stefanus heeft het tot zijn eeuwigen troost vernomen: Jezus heeft ook voor mij, den zondaar, den vijand, gebeden, opdat mij zou vergeven worden. En dat bidt Stefanus nu ook voor wie hem steenigen.

Ziehier nu de vrucht des Geestes. Zoo werkt die Geest, Die den mensch losmaakt van den dienst der letter, van het «doe dat». De vergeving werkt de bede om vergeving, ook voor anderen, ook voor vijanden. Die bede is verhoord. Ja, het was als vurige kolen op het hoofd van dien Saulus die er bij stond en een welbehagen had aan zijn dood, wiens haat uitbrak in hevige vervolging van al wat naar den Naam van Christus genoemd werd. Inwendig is hij 't niet kwijt kunnen worden. Hij is straks gegrepen door Gods ontferming, heeft de vergeving der zonden ontvangen, en heel zijn leven is niet genoeg geweest om die barmhartigheid te prijzen aan hem, die de Gemeente van Christus had vervolgd, den grootste der zondaren. Doch dat lag nog besloten in Gods Raad. Stefanus riep: Heere reken hun die zonde niet toe, met groote stem.

Toen was het gedaan. Met die woorden ontsliep hij. Was dat dan een ontslapen? Mij dunkt, als men zoo met steenen geworpen wordt, door eene gewelddadige ruwe menigte, kan men dat een ontslapen noemen ? De Schrift noemt het een ontslapen, evengoed als van een, die op zijn ziekbed licht en zacht insluimert, om straks in de heerlijkheid te ontwaken. En zoo trotseert de Heilige Geest alle geweld. Stefanus heeft zich in de hand des Heeren gesteld, en nu — laat de steenen rondom hem vliegen en hem treffen en beuken, hij is veilig in 's Heeren handen. Zijn ziel rust in Jezus, en in weerwil van alle pijnen is zijn heengaan een ontslapen.

En wij ? Als de ure komt ? Eerst eens eene vraag: als wij er voor geplaatst werden, om goed en bloed en leven te verlaten om 's Heeren wil, wat dan ? Wie zou staande blijven? O, als wij zeggen : dat kunnen we wel, dan kunnen we 't juist niet. Hoeveel wordt er niet reeds nu toegegeven, nu 't maar zoo kleine opofferingen geldt ? En toch : wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. En zijn we bereid voor 't einde, dat vandaag of morgen over ons kan komen ? Waar zullen we heen ? Er is maar één antwoord: dat we ons geven in de hand van dien Jezus, Die ook Stefanus in zijn hand had. Maar — zooals wij zijn met onze zonden en schulden? Zooals we zijn, want Hij alleen kan ons reinigen, Hij alleen kan terecht brengen wat verdorven is. Zal Hij het doen ?

Zie hier de groote eeuwige zondaarsliefde. Was het van den mensch, of heeft Hij 't er in gelegd, dat die Stefanus voor zulke vijanden bad ? En als wij ons ook moeten beschuldigen, dat wij den Heiligen Geest tegengestaan hebben, dat wij tegengestaan en gehaat en bespot hebben, die 't ons in alle liefde voorhielden, dat onze weg verkeerd was en dat er alleen in Christus Jezus behoudenis is — ziet, hier is nog die liefde des Heeren, die almachtige liefde, die ook zulke zonden uitdelgt en eeuwig verzoent.

Daar is een grond voor leven en sterven, wanneer alle grond ons ontvalt. Daar is een grond, waarop we vast en gerust en veilig kunnen insluimeren temidden van 't vreeselijk woeden en tieren desvjjands.. Daar is grond voor de eeuwigheid. Daar heerscht de eeuwige ontferming. Daar is overwinning over wereld, zonde, dood en alle machten der duisternis. Daar is 't eeuwige leven. L.

Wie kan dit hoekje door een nieuwe lezer doen invullen ten behoeye van ons blad ?

Ondergeteekende tvenscht

zich voor '/4 jaar, '/j jaar, 1 jaar te abonneeren op

^HET KERKBLAABJE".

Naam en adres.:

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 augustus 1934

Kerkblaadje | 4 Pagina's

DE DOOD VAN STEFANUS.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 augustus 1934

Kerkblaadje | 4 Pagina's