Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezet tot Val en Opstanding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezet tot Val en Opstanding.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, zijne moeder : Ziet, deze wordt gezet tot een Tal en wederopstanding veler in Israël, en tot een teeken, dat wedersproken zal worden (en ook oen zwaard zal door uwe eigene ziel gaan), opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden. Lucas II vs. 34, 35.

De zon schijnt vriendelijk aan den tiemel. Haar liclit gaat over alle landen. Ze verwarmt het aardrijk. Ze verblijdt ons hart. Ze brengt leven voort en vrucht. Als ik de deuren en luiken voor haar sluit, dan heb ik niets aan haar. Als ik met ongewapend oog haar aanschouw, zooals ze schijnt in volle kracht, dan verblindt ze mij. Uit dezelfde bloem haalt de bij honig en de spin venijn.

Zoo gaat het met den Christus, met dat kind, dat in de wereld gekomen is. Hijzelf zegt: Ik ben tot een gericht in de wereld gekomen, opdat die blind waren, ziende, en die ziende waren blind zouden worden. Met Hem is die geweldige ommekeer gekomen, waardoor leeft wat dood is en sterft wat leeft.

Dat had men .niet gedacht en niet verwacht van dat kind, dat eenvoudige kindje, dat in Bethlehem onder armoedige omstandigheden ter wereld kwam. Maar juist omdat Hij zoo niets beteekende, verwierp men Hem, ergerde men zich aan Hem. En juist omdat Hij zoo veracht was en smaad, schuld, dood leed, was Hij Degene, Die den ommekeer in de wereld brengt. Zóó komt Hij tot ons. Zóó zag reeds Simeon Hem, toen hij den lofzang had gezongen van het Licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van het volk Israël, en zeide nu verder hetgeen wij vinden in Lucas II vs. 34, 35.

Jozef en Maria hadden de geboorte van Christus beleefd. De herders hadden hun meegedeeld, wat de ééne engel geboodschapt had en wat de engelen gezongen hadden. Volgens de Wet moesten ze naar den tempel te Jeruzalem, eenige weken na de geboorte. Het reinigingsoiïer moest gebracht. Hun kind werd niet anders behandeld dan als een gewoon zondig kind; want Hij was gewofden uit een vrouw, geworden onder de Wet. En als met een arm, onbeduidend kind werd er met Hem gedaan. De offerande, die de armsten konden doen, werd voor Hem gebracht, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

De priester zal de zaak ook als eene heel gewone zaak behandeld hebben. Er was niets aan te verdienen. Ja, dan gaat zoo iets allicht werktuigelijk. Niemand keek naar dat kind om. Ze waren weer onder de gewone, alledaagsche, harde werkelijkheid. Zou 't waar zijn? Maar daar was op eens die Simeon gekomen, die man vol des Heiligen Geestes. Dat straalde uit zijn oogen. Hij barstte uit in dien lofzang waarin hij zeide: nu kan ik in vrede heengaan, want ik heb de zaligheid des Heeren gezien, een licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van het volk Israël. En al hadden Jozef en Maria nog zooveel van de engelen gehoord, toch verwonderden zij zich weer; want het was zoo ontzaglijk, zoo onmogelijk, dat dit waar zou zijn van dat eenvoudige kind.

Maar Simeon had nog meer te zeggen. Ze moesten dat hooren, en de Gemeente moet het ook weten, en een ieder moet het weten, dat het bij dat kindeke gaat om leven en dood, dat hier de groote krisis is voor iedere menschenziel en voor kerken, staten, volken, voor heel de wereld. Hij zegende hen en zeide nu :

Ziet, deze is gezet tot een val en opstanding veler in Israël en tot een teeken, dat wedersproken zal worden. Deze Simeon was te Jeruzalem. Hij zag, hoe het daar toeging. Hij zag, hoe juist de vromen van het volk deden, groot in eigen oogen, met veel kennis, maar laf tegenover Herodes en zelf — och, 't was naar buiten alles zoo mooi, zooveel ijver, zelfs om Jodengenooten te maken, en wat kwam er van terecht 1 Van buiten schoon, van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinigheid. Hij zag het volk der Joden, ijverende voor de Wet, vreeselijk vertoornd, als de heidensche adelaar der Romeinen werd bevestigd aan het huis Gods. Hij zag zoo veel, wat vloekte met het belijden. Hij zag, dat het nog altijd was als tijdens den profeet Jezaja : Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Hij zig ook de Sadduceën, hij zag de overprieslers, in de weelde en den rijkdom van het ambt, meer verlicht dan de Farizeën en ook wel dan het volk — en toch, niet erkennende de macht des Heeren om dooden levende te maken. Mannen — met regeeringswijsheid, maar zichzelf zoekende en eigen partij, bij alle uiterlijke vroomheid.

Dit ééne zag hij : Wee dat volk, dat vrome volk, met zooveel kennis, met zooveel belangstelling, als daar de Eéne komt, de waarlijk rechtvaardige. Want al was er geen uiterlijk Heidendom, 't was nOf hetzelfde volk, onbesneden van hart, al roemden ze hunne besnijdenis, al lieten ze er zich veel, veel op voorstaan. Ach, als de Koningszoon komt om te vragen naar de waarachtige vrucht, waar de profeten vergeefs op aangedrongen hebben, wat zal het zijn ?

Ziet, deze wordt gezet tot een val veler in Israël. Simeon kende zijn profeet Jezaja. In het 8ste hoofdstuk, kort vóór zijne profetie van het volk, dat in duisternis wandelt en een groot licht ziet, zegt Jezaja : Dan zal Hij u tot een heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen (koningshuizen) in Israël, tot een strik en tol een net den inwoners van Jeruzalem.

Ja, dat is de Christus, de Heere Jezus, ook voor ons. Als Hij werkelijk komt, ook heden, in Zijn Woord, dan is Hij evenals in de dagen Zijner omwandeling op aarde, onverdragelijk. Dat Woord tast alles aan. Het tast hen aan, die buiten staan, die verkeeren in hun rijkdom of hunne oproerigheid, zonder God, die de oorzaak der kwalen slechts zoeken in de maatschappelijke omstandigheden en niet in den mensch, in ons zelf. Zijn Woord tast de menigte aan, die leeft van geldverdienen zoolang het kan, van spelen en genot, en Hij laat ze daarin niet met rust. Er moeteen volstrekte ommekeer plaats hebben met u, zóó als gij daarheen gaat I

Ziet ge niet alle gericbten ona u heen, en weet ge niet, dat bet u geldt ? O gij meent, dat God u toch eigenlijk niet zoo zwaar kan blijven oordeelen en moet oordeelen. Daar is Hij, Die het grootste oordeel heeft doorstaan. Hoe staan we tegenover Hem ?

Daar komt Hij tot de kerkelijke belangstellenden en meelevenden, tot zoo menigeen, die zichzelf toch bij de getrouwen acht en spreekt van «wij Christenen». Tot u die dan toch heel wat meent vooruit te hebben op de anderen, dat gij niet meedoet met ongerechtigheid der anderen. Tot u die de orthodoxe leer aanvaardt, ja die de prediking der Waarheid aanvaardt, zooals ze alle eigengerechtigheid verwerpt en afsnijdt. Hij komt tot hoog en laag. Overal waar men meent te staan, üireral waar men den mensch op den troon zet.

Waar Hij komt, waar Zijn Woord komt, daar moet het rumoeren. Daar is die machtige strijd op leven en dood. We zien het in Rusland, waar al wat den Naam van Christus belijdt, wordt gehaat, bemoeilijkt, vervolgd. We zien het in Duitschland, waar men het volk, het Vaderland, den Staat, tot God wil maken, en God en Zijn Woord wil dienstbaar maken aan den Staat, waar men in het politieke gebeuren Gods Stem wil zien, meer dan in 't geopenbaarde Woord, waar men zich ergert aan Hem, Die in 't vleesch gekomen is en onder ons heeft gewoond als mensch, en men liever de Heldengestalte wil hebben.

Is dat de Christus ? Hij de allerverachtste en onwaardigste, de man van smarten ? Hij Die ons niet vleit, ons niet zegt: O gij dapperen, getrouwen, gij zijt anders dan de anderen.

Hij is gezet tot een steen des aanstoots, tot een val. Hij staat daar als een teeken dat wedersproken wordt. Want al dweept men met het kruisteeken — het vleesch voelt zich toch meer aangetrokken hetzij tot het hakenkruis, of tot het teeken van sikkel en hamer, en van het kruis maakt men een sieraad, of men maakt het tot eene leus, men spreekt fier van de kruisbanier, die men laat wapperen; maar wij willen niet dat deze over ons koning zij! Dat verachte kruis — neen 1 men staat er tegen op, men komt er mee ten val. Het kwam zoo als Simeon had voorspeld. Het vrome volk stiet zich aan den steen des aanstoots en viel. Ja, Hem sloegen ze aan het kruis. Immers van Zijn Woord, van Zyn verachte gedaante, moesten ze niets hebben — en daarmee kwamen ze zelf ten val.

Hier moeten we dit zeggen : Als Israel aan Hem ten val gekomen is, als velen in Israël er geen baat van gehad hebben, dat ze de verbondsbeloften hadden en alles, als 't in Israël er bij kwam, dat er vleeschelijke verwachtingen waren omtrent den Messias, wie waarborgt ons dan, dat wij zullen blijven staan, die uit de Heidenen komen'? Juist waar Gods Naam genoemd is, waar Gods heerlijkheid, Zijn verbond der genade verkondigd wordt, daar staat alles op het spel, of we ons aan Zijn verschijning ergeren of niet, of we Zijn heilzame tucht aannemen of niet.

Deze is gezet tot een val — maar niet alleen tot een val, ook tot eene opstanding veler in Israël. Wie valt, die stond of meende althans te staan. Wie opgericht wordt, die lag terneer, die lag in het stof. Het komt er op aan, hoe we er onder staan. Als we 't voorgaande niet op ons zelf, wel op anderen toegepast hebben in onze eigengerechtigheid, dan staan we en komen aan hem te val. Juist als we erkend hebben, dat wij zulken zijn, die meenen te staan en vallen, als we erkend hebben, dat wij niet de mannen zijn, dat wij niet deugen, dat wij midden in den dood liggen, als we gestooten zijn van ons hooge troontje, als alle gericbten over ons gaan, juist dan, juist zóó komt over ons Dezelfde, tegen wien we ons gekant hebben, voor Wien wij moeten vallen, en Hij komt en richt ons op uit het stof. Hij komt met Zijne eeuwige ontferming.

Wij daar in het stof. Opzichzelf zouden we niet weten waarheen. Ja, we erkennen als Hij komt: Ik meende te staan en viel. Ik had den Naam dat ik leefde, en ik ben dood. Daar gaat Hij in onzen dood in, reeds bij Zijn geboorte. Daar wordt Hij een doode met ons. Dat is hetgeen ons aan Hem afstoot, zoolang wij ons meenen te kunnen staande houden. Het was onze eigen gedaante, die Hij aangenomen had, waaraan we ons in Hem ergerden. Hij nam het op Zich, want de Heere deed ons aller ongerechtigheden op Hem aanloopen. Hij dus een doode met ons, in den diepsten afgrond, waarin wij gezonken waren. Maar ziet, de Vader heeft Hem opgewekt uit de dooden; want de Vader oordeelde, dat alles gedragen, verzoend, afgeboet was in Hem.

En is nu Christus opgewekt uit de dooden, dan zyn ook allen, die met Hem gestorven zijn, met wie Hij onder het oordeel ligt, mede opgewekt in Hem, allen die Zijne verschijning hebben liefgehad. Ja, daar liggen we voor Hem in het stof. We hebben Hem mede verworpen, en Hij verwerpt ons niet. Hij grijpt onze hand. Hij trekt ons uit den afgrond, Hij zegt: sta recht op uwe poëten! Hij doet de knieën vaststaan. Ja, doe zooals Israël deed in Pnièl: Ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent — en ziet Hij steekt Zijn hand uit en zegent, en zondert ons af van alle onreinheid en dood en maakt ons heerlijk bij Zich.

Ook van Israel naar het vleesch zijn er velen opgericht. We denken vooral aan den Apostel Paulus, die voor Damascus als Farizeer in 't stof geworpen werd door Jezus Christus, maar te Damascus door zijn bode Ananias weer opgericht werd. We denken ock aan Maria. Maria was een mensch. Wat haar gezegd was, was iets heel bijzonders. Ze was de gezegende onder de vrouwen. Maar er werd wel voor gezorgd in haar verder leven, dat ze niet tot de hoogheid kwam, die de Roomsche Kerk haar toedacht. Daar bereidt Simeon haar op voor. Ze zou door diepe wegen gaan. Als zij bijzondere aanspraken op haar Zoon en diens werk wilde maken, werd ze beslist afgewezen. Te Kana was het: Vrouw, wat heb ik met u te doen ; mijne ure is nog niet gekomen. Toen de Heere in een ernstig gesprek gewikkeld was en zij met haar zonen er tusschen wilde komen, was het: Wie zijn mijn moeder en myne broeders? Wie den wil des Vaders in de hemelen doe, is mijne moeder en zuster en broeder. En straks zal het anders loopen, dan men gedacht had. Maria zal aan het kruis van haar Zoon staan, waar alle droomen van aardsche heerlijkheid teniet gaan. Ze zal Hem zien lijden en sterven. Dan zal het zwaard door haar ziel gaan.

De Heere maakt arm en maakt rijk. Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Wie door Hem wordt opgericht, moet dat wel ervaren. Het vleesch kan 't niet anders verdragen. Het gaat door de diepten heen. Paulus krijgt den doorn in het vleesch, en wordt alleen daardoor staande gegehouden, dat de Heere zegt: Mijne genade is u genoeg. Maria krijgt het zwaard in de ziel. Wanneer we opgericht zijn, zijn we dat niet om in de hoogte te zweven, maar om den ondersten weg te gaan. Daar is het een voortdurend neerzinken, een voortdurend opgericht worden. Want daar is Christus, Die ons deelgenoot maakt aan Zijne vernedering en Zijne verhooging, aan Zijn dood en Zijn leven.

Hij is het, op Wien we hebben te zien. Hij is het alleen. Hij is nog Degene, Die alles tot beslissing brengt. Waar Hij komt daar moet het op den duur voor den dag komen, wat we in ons binnenste zijn. De gedachten uit veler harten worden openbaar. Ze kunnen niet verborgen blijven. Bij Hem onzijdig te blijven is onmogelijk. Wie niet vóór Hem is, die is tegen Hem. Volken, koningen, machthebbers, kerken, hebben zich aan Hem gestooten en zijn gevallen. Hij is de groote Steen des Aanstoots. Hij is de groote Oprichter en Verlosser. Hij is gezet tot val voor wie staat, tot opstanding voor wie valt, gevallen is. Dat gaat door. Wij behoeven zijn zaak niet opterichten, maar we mogen ons verblijden, als Hij ons opricht. . Tenslotte komt tot ons de groote beslissing. Kiest heden, wien gij dienen zult. Beschouwingen over deze dingen te houden geeft niets. We staan voor Hem, voor Zijn Woord. Daarnaar zullen we geoordeeld worden. Daar komt het aan den dag, wat we zijn.

Kust den Zoon, dat Hij niet toorne. Welzalig allen, die op Hem betrouwen. L.

Wie kan dit hoekje door een nieuwe lezer doen invullen ten behoere van ons blad?

Ondergeteekende wenscht zich voor ^\i jaar, ^j^jaar, 1 jaar te abonneerenop

^HET KERKBLAAnjE".

Naam en adres

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1936

Kerkblaadje | 4 Pagina's

Gezet tot Val en Opstanding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1936

Kerkblaadje | 4 Pagina's