De kroon van doornen.
Zoo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen.Genesis 3 vs. 17b en 18a. En eene kroon vaa doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd.Matth. 27 VS. 29a.
De tijd, dat, de Kerk het lijden des Heeren herdenkt, valt ook samen met den tijd, dat de landman zijn akker bestelt, het zaad aan de aarde toevertrouwt en hoopt op Gods zegen. Dan is het op vele plaatsen een goede gewoonte, dat de gemeente in Gods huis samenkomt om Hem om dien zegen te vragen. Want het spreekt niet van zelf, dat die zegen geschonken wordt. De akker kan besteld worden volgens alle wijsheid en ervaring van de geslachten, die vóór ons geweest zijn, en volgens alle wetenschap van het heden — en waarom zouden wij daarvan geen gebruik maken ? Maar daarmede hebben wij het nog niet in de hand, dat de aarde het koren ook werkelijk levert en dat straks hetgeen geoogst wordt ook den prijs opbrengt evenredig aan den tijd en den arbeid, die er aan besteed is. Wij hebben veeleer wegens onze zonde niet anders te wachten dan misgewas. En een ieder, in wat arbeid hij ook zij, heeft allerlei bestrijding te wachten, dat men zaait, al gaande en weenende, omdat men niet weet, hoe de oogst zijn zal. Maar hebben wij grond, op verhooring van ons gebed te mogen hopen? Niet in onszelf, maar juist daarin, dat de Heere Jezus in Zijn lijden den vloek, die er ligt op al onzen arbeid, gedragen en den zegen verworven heeft. Dit is de vloek vanwege de zonde, dat het aardrijk doornen voortbrengt. Maar dit is des Heeren genade, dat Hij in Zijn lijden de doornenkroon heeft willen dragen en de smarten daarvan heeft willen ondergaan.
Toen de mensch had gegeten van den boom des kennis des goeds en des kwaads, kreeg de vrouw het oordeel, dat wat haar hoogste eer is, het voortbrengen van levende zielen, gepaard zou moeten gaan met veel smarten ; maar ook de man zag zich met zijn arbeid, die opzichzelf geen ellende en schande maar een hooge eer is, onder een vloek geplaatst; vervloekt zij de aarde om uwentwil, en met smart zult gij daarvan eten. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen. Met distelen zijn daar ook bedoeld doornachtige struiken, die in plaats van te voeden de handen wonden, zoodat alle moeite met smart wordt beloond. Waar de doornstruiken de overhand behouden, wordt hetgeen van het zaad nog ontkiemd is, verstikt, zooals wij lezen in de gelijkenis van den zaaier. Zoo is het bestaan van den mensch, ook van den man, een smartelijk bestaan, en de Prediker klaagt er over, wat een mensch heeft van al zijn arbeid onder de zon. Wij behoeven echter niet alleen te denken aan misgewas, aan doornstruiken. Ook als een mensch anderen arbeid zoekt zijn teleurstellingen en smarten zijn deel. Of hij nu in de visscherij nachten door het net uitwerpt en niets vangt, in de fabrieken en de mijnen zwoegt en wellicht een karig stuk brood verdient, of hij zijn zenuwen en krachten verteert in het onrustige handelsleven ; of hij wellicht veel verdient maar van voortdurende angst gepijnigd wordt om te verliezen wat hij gewonnen heeft — of hij als regeerder van heiland zich afslooft en met ondank beloond wordt, of hij als onderwijzer en opvoeder der jeugd, als herder en leeraar teleurstellingen ondervindt, het zijn alles de doornen en distelen, die elkeen vindt op zijn akker; en niemand beklage zich omdat zijn beroep zoo teleurstellend zou zijn ; 't is nog een voorrecht, als wij ons brood mogen verdienen; arbeid en moeite worden ons niet gespaard, en dikwijls een karig loon 1 Dan moeten wij de schuld niet zoeken bij de maatschappij of bij de regeering; die tobt zich ook af en 't is een onmogelijkheid, bij het al meer ingewikkelde samenstel der maatschappij fouten te vermijden- Ten slotte hebben wij bij dat alles wel te denken aan het Woord; Wat klaagt dan een levend mensch 1 Een ieder klage van wege zijne zonde I Daar is de oorsprong der ellende, dat wij onzen God verlaten hebben en zonder Hem daarheen gaan.
Op den bodem aller vragen Ligt der wereld zondeschuld !
Zoo is het dan een getob hier op aarde. En men kan met uiterlijke middelen ons leven wel veraangenamen, zoodat wij ten slotte niet zouden willen ruilen met het leven zooals de vaderen het hadden, al spreekt men over den ouden, goeden tijd. De tevredenheid, de rust der ziel, die hebben wy verloren, sinds het Paradijs. En door onze zonde maken wij het bij allen vooruitgang op uiterlijk gebied al erger. Wij willen heerschen en zijn slaven van onze medemenschen, slaven van het geld, slaven van onze zonden, slaven van ons zelf, slaven van den Booze. Alle pogingen om ons zelven losterukken, lukken niet en maken de ketenen nog vaster. Doornen en distelen brengt ons de akker voort. Dat zijn wij, die als God wilden zijn! Daar zijn wij ons leven lang aan de harde dienstbaarheid onderworpen.
Maar God heeft zeer wel gezien onze ellende, evenals Hij indertijd neerzag op den harden slavendienst van Zijn volk Israël in Egypte, hun geschrei hoorde van wege hun drijvers en hun smarten bekende, nederdaalde uit den hemel om ze te verlossen. Zijn knecht Mozes zond om ze uitteleiden uit het diensthuis, uit hun harden arbeid waaraan ze voor hun leven gebonden waren, ze te brengen in een goed land, van melk en honing vloeiende, uit de dienstbaarheid in de vrijheid.
Zoo heeft Hij nu Zijn eigen Zoon gezonden, ook m de dienstbaarheid, geworden onderde Wet. Van 't begin af was 't voor Hem een vreeselijke ellende. Hij kwam hier in aanraking met de harde werkelijkheid van dit leven, in een gezin, dat tobben moest om er te komen, dat juist toen Hij zou geboren worden overvallen werd door die moeilijke reis naar Bethlehem, om zich te laten beschrijven, te laten schatten, zoodat er nog meer uit hen geperst kon worden. Dan die geboorte onder de moeilijkste omstandigheden, neergelegd in de kribbe, omwonden door schamele doeken in den kouden nacht, en toen ze er wellicht een weinig bovenop waren, die vlucht naar Egypte. Al de ellende van droeve maatschappelijke toestanden, van overheersching door vreemden, door dien wreeden Herodes, heeft Hij mee moeten doormaken. En straks in dat bekrompen Nazareth; wij beseffen wellicht iets van Zijn heimwee naar de dingen van Zijn Vader, dat Hij zoo uitte in den tempel. Die Hem het liefste hadden, verstonden Hem niet. Wanneer Jozef gestorven is, weten wij niet; maar wij kunnen wel vermoeden, dat het een tobben en een worstelen geweest is om er door te komen, dat dit gezin ook rijkelijk zijn deel gehad heeft is hetgeen de Prediker noemt van den arbeid, de ijdelheid van de dingen hier op aarde. Hij is niet verschoond gebleven van de sociale ellende hierbeneden op deze aarde, waar een ieder toch maar aan zichzelve denkt.
En dat was nog het ergste niet, maar Zijn geestelijke arbeid onder dat volk, dat zich wel liet welgevallen dat zijn zieken genezen werden, maar tegenover Zijn vermaningen hard was, dat niet wilde, wanneer Hij hun kinderen zocht bijeen te vergaderen gelijk de hen haar kiekens bijeenvergadert! Soms bij enkelen hoopgevende teekens, maar dan was het toch weer alsof Hij bouwde en Hem alles onder de handen werd afgebroken. Niet slechts de schare, die de Wet niet wist, stelde Hem teleur, maar de meest belangstellenden in de dingen Gods, de meest hoogstaanden, die in de Schrift thuis waren, die gloeiden van ijver voor deinzettingen der vaderen, van wie men het eerst toestemming had mogen verwachten; die waren het hardst vijandig tegen Hem. Zij wilden zelf niet ingaan en hinderden de anderen omintegaan! Waarlijk, dat waren vreeselijke teleurstellingen. Als er ooit een prediker reden heeft gehad tot klagen over zijn gemeente, dan heeft Hij het zelf gehad. Als er ooit een ajbeider doornen en distelen op zijn akker heeft gevonden, dan heeft Hij het zelf gevonden. En dan waren daar nog Zijn discipelen! Hoe hardleersch waren die! Al begrepen ze langzamerhand, dat Hij de Messias was, welke aardsche voorstellingen hadden zij van Zijn Koninkrijk, en welk een naijver onderling om zich alvast te verzekeren van de beste plaats in dat Koninkrijk, welk een twisten onderling, wie van hen de meeste zou zijn; hoe weinig begrepen zij, dat het eerst moest gaan langs den weg van lijden en dood, dat het onder Hem niet ging om gediend te worden maar om te dienen I En hun ongeloof I Zij hadden de macht gekregen over de onreine geesten, maar als het er op aankwam, wisten zij daar geen gebruik van te maken en waren zij met machteloosheid geslagen tegenover de ellende van dien maanzieken jongeling zoodat Hij moest uitroepen : O ongeloovig en verkeerd geslacht! Hoe lang zal Ik .nog met u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen 1 Want dat was niet alleen van het volk, maar van Zijn discipelen gezegd!
Dan komt nog het eigenlijke lijden, de vreeselijke zielestrijd in Gethsemané, het verraad van Judas, de bejegening van de hoogstaanden onder het volk, van de overpriesters en schriftgeleerden, de verloochening van Petrus; de laffe, onteerende handelwijze van dien ontwikkelden Pilatus, dat hij 't niet opnam voor recht en gerechtigheid. Alles doornen op Zijn akker, die Zijn handen doorwondden en Zijn ziel, toen zij arbeidde om ons te verlossen van onze ellende en doodsnood! Zóó is 't gegaan Zijn heele leven lang.
Ten slotte onteeren zij Hem met geeselslagen. Die hoorden bij Zijn kruisiging; maar wat geheel niet noodig was, dat was de bespotting van Zijn Koningschap door de doornenkroon. De aanklacht was dat Hij Zich had willen maken tot koning der Joden, omdat Hij beleed de Messias te zijn. Dat grepen de krijgslieden op in hun haat tegen de Joden. Wegens de verwachting van Zijn volk moest Hij lijden. Zij wilden hun moed aan Hem en aan heel Zijn volk koelen. Zij zouden Hem als't ware voor koning laten spelen. Al de verachting van de soldaten, die dat machtige keizerrijk van Tiberius den keizer der Romeinen vertegenwoordigden, lieten zij gevoelen aan dien in hun oogen machteloozen koning. Zoo moesten zij ook een kroon voor Hem hebben. Daartoe vonden zij doornenstruiken geschikt. Evenals een rietstaf voor scepter moest dienen en een oude versleten roode doek voor purpermantel, moest dat dorre hout, nauwelijks meer goed om verbrand te worden, dienen voor een kroon, een krans, om Hem te versieren en te vereeren als den bespottelijken, machteloozen koning. Zoo moeten hier de doornen, die de aarde letterlijk voortbracht op onvruchtbare, niet genoeg gezuiverde akkers, die al het goede zaad verstikten, dienen tot bespotting van al de uiterlijke verwachtingen van een koningschap in dat zwakke volk der Joden. Doornen, die door een vuurtje verteerd worden, worden gevlochten tot een kroon, tot een krans, om den heerscherswaan van dat volk der Joden tot bespotting te brengen. «Wees gegroet, gij koning der Joden», zoo schreeuwen die ruwe soldaten Hem lachende toe. Zoo worden alle beloften van de heerlijkheid van het Messiasrijk, waarvan eens David in zijn Psalmen had gezongen, door het slijk gesleurd. Die kroon hebben ze Hem opgezet en om Hem al het pijnlijke te doen gevoelen, sloegen zij straks met den rietstaf dien ze Hem gegeven hadden, op Zijn hoofd, zoodat die doornen dat hoofd wondden. Zóó bitter, zóó gevoelloos was hun haat. Die doornen, die de om onze zonden vervloekte aarde voortbrengt, in de plaats van vruchtbaar gewas doet opspruiten, die hebben Hem gepijnigd op Zijn gezegend hoofd 1
Hij heeft de smarten dier doornen in letterlijken zin gevoeld. Hij heeft den vloek, die om 's menschen zonde in letterlijken zin over de aarde gekomen is, gedragen. Heerschen wilden de Israëlieten over de volken ; daar droomden zij van ; Hij droeg het teeken der heerschappij op Zijn hoofd ; 't was een machtelooze heerschappij; vreemden heerschten over het volk. Wie 't gevoelde die voelde hoe het zoover gekomen was, dat het volk Gods vreemden moest gehoorzamen, den trotschen nek onder een vreemde heerschappij moest bukken, onder een Edomietisch geslacht, onder de Heidenen. Heerschen had de mensch gewild in den beginne. God stak hij naar de kroon. Doornen en distelen bracht hem het aardrijk voort. Het teeken zijner heerschappij is een doornenkroon. Dat alles is nu nedergekomen op dien Eéne. Hij was de eenige gehoorzame, waar wij allen ongehoorzaam zijn, waar wij allen ons heerschappij over den ander aanmatigen en God den Heere bedillen om den weg, dien Hij met ons houdt.
Het is alles over Hem gekomen, dat tobben, die sociale ellende, die vloek waarmede alle arbeid vervloekt is. Hij heeft het moeten dragen van het begin tot het einde toe, en vooral toen de doornen van de doornenkroon Hem wondden en tot een bespotting maakten ! Zóó heeft Hij onzen vloek, ons oordeel gedragen onder allen spot en schande, onder arbeid, die geen brood gaf, die tot een voortdurende mislukking was gedoemd. Als wij vóór ons zien dat hoofd, bloedende van de doornen, ontsierd door de rimpels van smarten, zorgen, teleurstellingen van vruchteloozen arbeid om hier heil aantebrengen, om licht te geven over het donkere pad van ons menschen, dan mogen wij zeggen: Het is alles om onzentwil geschied, om onzen zwaren last te dragen, dien wij nimmer kunnen dragen ten einde toe. Hij heeft die pijnen gedragen, onze pijnen, onze welverdiende smarten. Hij heeft alle gevolgen der zonde gedragen, die zich uiten in sociale misstanden, in hetgekrijt der armen, in zorgen, nood, kommer en honger, daarin dat de aarde doornen voortbrengt voor onzen arbeid. Waarlijk, wij kunnen zoo ongevoelig zijn over de sociale nooden, als wij het maar redelijk hebben. Hij heeft het mede gevoeld en gedragen, en het allerzwaarste, allerergste er uit genomen en gedragen, het oordeel over de zonde. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen. Zijn lijden onder de doornenkroon werpt een lichtstraal van Gods eeuwige ontferming over onze ellende, stoffelijke ellende en geestelijke ellende! Daar is Hij, Die niet spot over de ijdelheid waaraan wij onderworpen zijn, maar er mede den schouder onder zet en ons toeroept: Komt herwaarts tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. En zóó mogen wij vermoeid van onzen arbeid van God den Heere om rust vragen, en ook vanwege allerlei nooden en zorgen om dagelijksch doorkomen vragen, om zegen op onzen arbeid onder de zon. L.
Op verzoek zenden wij ons blad gaarne gedurende enkele weken op proef, geheel gratis en zonder eenige verplichting. Uitg.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1940
Kerkblaadje | 4 Pagina's