Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Wijzen uit het Oosten.*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Wijzen uit het Oosten.*

18 minuten leestijd

Text: Matth. 2 : 11 . „En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kitideke met Maria, Zijn moeder; en nedervallende, hebben zij het aangebeden ; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook en mirre".


Gemeente des Heeren!

Wat ons in dit uur aan deze plaats wacht, heeft grote overeenkomst met een wel wat overladen dis. De viering van het Heilig Avondmaal is weer aanstaande, zodat wij heden geroepen worden tot de voorbereidingspredicatie. De Kerkbode heeft u echter ook nog aangekondigd : de bediening van de Heilige Doop aan een aantal kleine kinderen der Gemeente.

Ziedaar tweeërlei, dat onze aandacht vraagt en waarvan elk stuk afzonderlijk wel bizondere behandeling zou verdienen.

Terwijl ik over deze dingen nadacht en de geschiedenis der Oosterse Wijzen doorlas, die in de orde van het z.g.n. „Kerkelijk Jaar" voor deze Zondag gebruikelijk is, viel mijn oog op de u voorgelezen text, die mij gelegenheid biedt om een en ander in het licht te stellen, dat in verband staat met het bizondere doel van onze samenkomst. Als opschrift zetten wij er boven : de rechte verhouding tot Jezus. En wij willen spreken : I over de Wijzen en Jezus, en II over onszelf en Jezus.

I

Over „de Wijzen en Jezus" gaan wij dan in de eerste plaats spreken.

Mattheüs zegt daarvan : „En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeke met Maria, Zijn moeder; en nedervallende, hebben zij het aangabeden ; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken : goud en wierook en mirre". Dat tekent het glanspunt van de ganse geschiedenis, doch hieraanisheelwatvoorafgegaan. Zij „vonden" het Kindeke.

Dat ging niet vanzelf. Zij hebben het Kindeke gevonden, omdat zij het hebben gezocht. — Daarvan gewaagt de aanhef van ons hoofdstuk, het overbekende : „Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, zie, enige Wijzen van het Oosten zijn te Jerusalem aangekomen, zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden ? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden".

Dat was iets verrassends. Mattheüs spreekt het verrassende duidelijk uit in het woordje „zie". Hij zelf is er verrukt over en wil er anderen ook over in verrukking brengen, want het geldt hier de wonderlijke leiding Gods. Terwijl in Jerusalem alles zijn gewone gang gaat, staan daar mannen uit verren lande.... Heidenen.... te onderzoeken naar den geboren Koning der Joden ! Uit „het Oosten" zijn zij afkomstig, waarschijnlijk uit Mesopotamië. En zij spreken over den „geboren Koning der Joden" met een zekerheid, die geen plaats laat voor enige twijfel.

Hoe zijn zij daaraan gekomen ?

Dat zeggen zij er dadelijk bij: „wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten".

„Zijn ster".

Die „Wijzen ' waren sterrekundigen. Zij bestudeerden de stand en de loop der sterren. Een schoon werk, want die sterren prediken ons de heerlijkheid Gods. Hoe liefelijk kan onze ziel worden aangedaan, wanneer wij desterrenhemelaanschouwen: welk een rust en kalmte komen er over ons, ais wij na een rumoerige dag in dit woelige leven onze blik in die eindeloze ruimte laten weiden ! Temeer, wanneer wij denken aan de bekende woorden van de 147ste Psalm: „Hij telt het getal der sterren ; Hij noemt ze allen bij name. Onze Heere is groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal" (vs 4, 5). Is die God onze God, wat hebben wij dan te vrezen ? In Zijn hoede en zorg zijn wij immers volkomen veilig !

veilig ! Die Wijzen dan doorvorsten de sterrenhemel. Doch zij deden dat, vervuld met een bepaalde gedachte, en met een bepaald doel. Zij brachten stand en loop der sterren in verband met de gebeurtenissen hierbeneden. Zij hebben daarin openbaringen gezien van de Macht, die het Heelal bestuurt. Hun nagaan van de sterrenhemel is één van de manieren geweest, waarop in de Heidenwereld geschiedde wat f^aulus op de Areopagus in Athene aldus uitdrukte: „opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten" (Hand. 17 : 27). En al ligt hierin geenszins een aanbeveling of ook maar een goedkeuring van de sterrenwichelarij. God heeft deze dingen 2 toch willen gebruiken om die Wijzen m hun bekende taal te spreken van wat voor hen van het hoogste belang was.

„Zijn ster" — d. i. de ster, die bij Hem behoort. Die Wijzen hebben tevoren dus reeds geweten van een verwachten Koning der Joden. Er is meer contact geweest tussen de Joden en de Heidenen dan wij gewoonlijk wel denken. Ik herinner u slechts aan de Babylonische Ballingschap, een oordeel over de Joden, maar een voordeel voor het Babylonische Rijk. Denk eens aan Daniël aan het Hof en ook aan de werkzaamheid van Nehemia en vele anderen bij den Koning van Babel. Door de Joden werd ook onder de Heidenen veel bekend van hetgeen God aan Israël had toebetrouwd. Door vondsten uit oude dagen is dan ook gebleken, dat de sterrenwichelaars zich met voorliefde bezig hielden met het Land van het Westen, Phoenicië en Palestina. Herhaaldelijk komen betuigingen voor van deze inhoud : „Als dit en dat geschiedt, dan zal in het Westen een groot Koning opstaan ; dan zai recht en gerechtigheid, vrede en vreugde in alle landen heersen en alle volken gelukkig maken". — Zo was óók de blik van die Wijzen op den komenden Koning gericht. Toen zij nu op zekere tijd een bizondere ster — of misschien een bizonder samentreffen van meerdere sterren in één of ander sterrenbeeld — ontdekten, werd hun hart geroerd door de overtuiging: dat is de ster van den Koning der Joden 1

Hun hart, — want zij gaan onmiddellijk op weg. Zij hebben er een lange reis voor over om dien Koning der Joden te huldigen. Zo staan zij dan eensklaps in Jerusalems straten en vragen : „Waar is de geboren Koning der Joden ? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden". Om dien Koning is het hun te doen ! Om het recht en de gerechtigheid, de vrede en de vreugde, die Hij brengt!

Teleurstelling is aanvankelijk hun deel.

Het enige, dat hun vraag wekt, is ontroering: „De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jerusalem met hem". Hun vraag gaat als een lopend vuur door de stad en komt ook den koning ter ore. Hij ontroert .... Niet van blijdschap, maar van vrees. Al te goed weet hij, wat die naam „de Koning der Joden" betekent. Hij voelt zijn troon wankelen, hij ziet het einde van zijn heerschappij gekomen.—

Heel Jerusalem ontroert met hem. Ze kunnen wel nagaan, wat die vraag naar den geboren Koning der Joden bij Herodes zal uitwerken; bij dien vorst, die zijn heerschappij al meer ten koste van een bloedbad gehandhaafd had. Ze zagen schrikkelijke dingen in het vooruitzicht: misschien waren ze hun leven niet meer zeker! Met dat al kregen de Wijzen geen antwoord op hun vraag.

Doch er komt antwoord !

Herodes zit niet stil*. Hij weet wel, waar het om gaat.

Welnu, ongemerkt zal hij zich zekerheid verschaffen. Hij heeft immers de mannen van het vak bij de hand. Hij roept de Overpriesters en Schriftgeleerden samen. Zonder te zeggen mef welke bedoeling, legt hij hun heel in het algemeen de de vraag voor, als een theologische kwestie zouden wij zeggen, „waar de Christus zou geboren worden".

Het antwoord laat niet op zich wachten. Dat wisten ze wel uit het hoofd, die Schriftgeleerden, want zij waren in de Schriften goed thuis: „Te Bethlehem, in Judea gelegen ; want alzo is geschreven door den Profeet: En gij Bethlehem, gij land Juda ! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal". De koning is tevreden. Met een beleefd bedankje laat hij de Overpriesters en Schriftgeleerden weer vertrekken. Maar intussen heeft hij in stilte zijn plan gemaakt. In Bethlehem moet hij zijn om dien geboren Koning der Joden in handen te krijgen en zich van Hem te ontdoen! Doch niemand mag het merken. Daarom laat hij heimelijk de Wijzen tot zich roepen. Hij wil hun een dienst bewijzen. Hij weet, waar zij moeten zijn : in Bethlehem. Eerst vorst hij uit, hoe lang het geleden was, sedert die ster hun verscheen. En dan heet het: „Reist heen en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeke, en als gij het gevonden zult hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en het aanbidde" ... . Herodes verkneukelt zich over zijn slimheid — maar hoe komt hier aan de dag, dat de Heere hem met blindheid geslagen heeft: de list van Herodes is juist de mislukking van zijn plan : was hij zelf met de Wijzen meegegaan, of had hij iemand met geheime opdracht met hen meegezonden, dan was 't immers met dat Kindeke gedaan geweest! De Wijzen zijn ten zeerste verblijd, dat zij nu

weten, wadr de geboren Koning der Joden te vinden is. Verheugd ook, dat zij bij koning Herodes zoveel belangstelling voor dat Kindeke hebben gevonden. In hun argeloosheid nemen zij zich voor, hem zo spoedig mogelijk de verblijfplaats van dat Kindeke bekend te maken, want het gaat hun om de eer van den Koning der Joden! Aanstonds begeven zij zich op weg naar Bethlehem. Welk een onderscheid met de Overpriesters en

Welk een onderscheid met de Overpriesters en de Schriftgeleerden ! Die hebben de vraag van den koning beantwoord en gaan weer over tot de> orde van de dag. Al is geheel Jerusalem in ontroering over de volgens de Wijzen geboren Koning der Joden, geen hunner denkt er aan, verband te leggen tussen Micha's profetie en de boodschap van die vreemdelingen. Niemand hunner denkt er aan, naar Bethlehem te gaan. Zij blijven in hun ontroering in Jerusalem zitten, zo goed als al de inwoners van Jerusalem ! Later zal we! blijken, waar de grond van dit gedrag eigenlijk lag: zij hadden geen behoefte aan dien Koning in Zijn diepste bel^enis als Zaligmaker van zondaren. Als Hij straks optreedt met Zij'i prediking, keren zij zich van Hem af, in eigengerechtigheid en vasthoudendaanhunongerechtigheid.

Intussen hebben zij naar Oods Raad dienst moeten doen als wegwijzers voor degenen, wier hart naar dezen Koning haakte.

Zo gaan dan de Wijzen naar Bethlehem. In hun eenzaamheid valt hun grote vreugde ten deel. Want zie, daar is de ster weer ! .... In Jerusalem waren zij teleurgesteld : daar wist men niet eens van de geboorte van dien Koning af. En dat nog wel op slechts een paar uur afstand van Bethlehem .... Zouden zij zich dan misschien toch nog vergissen ? .. .. Maar die ster maakt aan alle twijfel een einde.

Maar die ster maakt aan alle twijfel een einde. Het is voor hen de bevestiging van hetgeen zij in hun eigen land te zien hadden gekregen. Die ster gaat hun voor ... daar zijn ze in Bethlehem ... ze treden het huis binnen, waar de ster juist boven staat.... en daar vinden zij het Kirdeke met Maria, Zijn moeder! Wat een blijdschap! Hun hart is er vol van, en zij uiten dat aanstonds. „En nedervallende, hebben zij het aangebeden". Niet het Kindeke met Maria, Zijn moeder, maar het Kindeke!

Dat Kindeke hebben zij aangebeden.

Wonderlijk, nietwaar? Naar het uitwendige had dit Kindeke niets koninklijks. Alles was met het denkbeeld van een Koning in strijd: armelijk waren de omstandigheden. Jozef was er niet eens : die was zeker aan de arbeid voor het dagelijks brood ! En toch vallen zij voor dat Kindeke neder en bewijzen dat Kindeke hulde. Zij bezien dat Kindeke in het licht van de ster, die hun verschenen was. Zij zagen in dat Kindeke den Koning der Joden. En voor dien Koning der Joden leggen de aanzienlijke Wijzen al hun grootheid af. Hem vallen zij tevoet om Hem als hun Koning te huldigen. Aan Hem geven zij zich over met hun ganse hart en met heel hun ziel.

En daarbij blijft het niet. Hebben zij Hem zichzelf gegeven, zij stellen ook het hunne Hem ten dienste: zij maken hun schatkistjes open en leggen aan Zijn voeten goud en wierook en mirre, het kostbaarste van hun land.

II

Zo hebben wij dan de verhouding der Wijzen uit het Oosten tot Jezus leren kennen. Kenmerkend is drieërlei: zij hebben Hem zoekende gevonden; zij hebben Hem aangebeden, zij hebben hun schatten voor Hem opengedaan. Keren wij nu hiermee tot onszelf in, sprekende over onszelf en Jezus.

De eerste vraag, die hier oprijst, is deze: hebt gij Hem gevonden ? Voor velen is dit een uiterst pijnlijke viaag, die

Voor velen is dit een uiterst pijnlijke viaag, die zij daarom liever niet hoorden. Want als zij eerlijk willen zijn, moeten zij antwoorden : neen ! O, als dat met u zo is, sluit dan uw oor niet 3 voor deze vraag. Struisvogelpolitiek heeft nog nooit iemand heil gebracht. Heilzaam is alleen : de werkelijkheid onder het oog te zien. Want voor den arme is er nog raad !

De Wijzen hebben gezocht. Zij hebben zich naar Hem uitgestrekt. Doet gij dat ook ?

Misschien is deze vraag voor ons even pijnlijk als de voorafgaande! Droevig — maar toch gelukkig, als wij nog pijn voelen ! God heeft Zich waarlijk aan ons niet onbetuigd

God heeft Zich waarlijk aan ons niet onbetuigd gelalen. Hij heeft jaar en dag in duidelijk verstaanbare taal tot ons gesproken, en Hij doet het nog heden : door Zijn heilig Woord.

Dat tekent ons den Koning der Joden. Nu niet meer als een Kindeke, maar als den volwassen Man, Die alles volbracht heeft wat nodig was om zondaren zalig te maken. Die na Zijn bitter lijden en sterven in heerlijkheid gezeten is aan 's Vaders rechterhand, als Vorst en Zaligmaker om te geven bekering en vergeving van zonden ! En het Evangelie gaat nog heden uit, dat ons tot dezen Koning trekt. Daarom zal er voor niemand, die Hem niet zoekt, enige verontschuldiging zijn. En niemand, die Hem niet vond, zal de schuld op Ood kunnen werpen.

Waaraan is het toch te wijten, dat deze Koning der Joden zo weinig gezocht wordt in de tegenwoordige wereld, zelfs in de Kerk, die naar Zijn Naam genoemd is ?

Gemeente! het is nog de oude geschiedenis, evenals bij de Overpriesters en de Schriftgeleerden. Er is geen behoefte aan Hem. Men kan het zonder Hem'heel wel stellen. Alierwege heerst gebrek aan kennis van zonde en ellende. De één bekommert zich enkel om de dingen van deze wereld. De ander is zelfvoldaan en rekent zich zo ongeveer rechtvaardig, omdat hij onbesproken van wandel is. Een derde meent, dat hij op weg is om rechtvaardig te worden. — Er zijn er ook velen, die zich met verstandelijke kennis tevreden stellen, alsof die gelijk staat met levende aanraking. Ook daar is geen besef noch gevoel van zonde en ellende ; daarom is er een rustig voortgaan op de weg, die men bewandelt, al wordt er ook nooit in de ziel iets van dezen Koning ervaren. En als wij oprecht zijn, moeten wij dan niet erkennen, dat wij menigmaal bij onszelf doodsheid en koudheid vinden met betrekking tot dezen Koning ? Is het niet vaak zo, dat wij er precies dezelfden onder blijven, al klinkt ons het liefelijk Evangelie nog zo luid in de oren ? Geef dan maar eens acht, en gij zult bevinden, dat dit juist het geval is in een tijd, waarin wij rustig onze weg vervolgden, als ware er van zonde geen sprake, bij alle theoretische belijdenis van zonde ! Als wij tot de erkentenis daarvan komen, dan is er een leegte in ons hart. Een leegte, die zich smartelijk doet gevoelen. Een leegte, die alleen gevuld kan worden door het vinden van Hem, Dien God ons tot een Koning gaf. Dan gaat ons hart naar Hem uit. Het wordt ons benauwd om Zijnentwii. Want als wij Hem niet kunnen vinden, geen enkele aanraking van Zijn hand, geen enkel woord uit Zijn mond, dan worden wij juist bij onze zonde en ellende bepaald, en hoe langer hoe meer daarbij bepaald .... En dan kunnen wij niet rusten, voordat wij Hemgevondenhebben. Is het zo bij u gesteld ? Heb dan goede moed ! Tot uw vertroosting is de geschiedenis der Wijzen uit het Oosten beschreven. Welk een teleurstelling zij ook ervoeren, zij hebben nochtans gevonden. En zo zult gij ook vinden. Maar waar moet ik zoeken en hoe zal ik zoeken ?

Maar waar moet ik zoeken en hoe zal ik zoeken ? Geliefden ! wij behoeven niet ver te gaan. Zoekt in de Schrift, die van Hem getuigt. Déar kunt ge Hem ontmoeten. Die nog steeds in het Woord des Evangelies tot Zijn Gemeente komt. Daar ziet gij dien Koning der Joden in het hart; dat hart zó vol liefde tot een verloren mensheid, dat Hij voor haar zonden het leven liet! — Zoekt met gebed en smeking, dat die Koning voor uw zielsoog verheerlijkt mag worden. En gij zult ondervinden, dat gij dit niet tevergeefs doet. Want de Geest des Heeren wil nog heden in de harten van verloren mensenkinderen zó werken, dat zij de zekerheid verkrijgen : hier is uw Koning, Die de scepter van Zijn genade over u uitstrekt. En dan zal het u gaan, zoals het den Wijzen ging. Dan zinkt gij ook in aanbidding voor Hem neder.

Denk nu niet, dat die aanbidding in veel woorden bestaat. Er worden vaak veel woorden gesproken, die aan aanbidding doen denken, maar toch niet aanbidding mogen heten, omdat het kenmerkende der aanbidding ontbreekt, n.l. het verliezen van zichzelf. — Als gij dien Koning der Joden leert kennen zoals Hij is, in Zijn onpeilbare liefde en in de macht dier liefde, waardoor Hij alle macht en heerlijkheid heeft afgelegd om als Knecht des Heeren door het leven te gaan, ja mensenkinderen te dienen door Zijn ziel tot een rantsoen te geven, dan zinkt u de grond onder de voeten weg, gij valt voor Hem neder en gij kunt niets anders zeggen dan wat Thomas zeide, toen hij door de liefde des Heeren verbrijzeld was: „Mijn Heereen mijn God!" Maar dan zal het u ook temoede zijn, zoals het den Wijzen uit het Oosten temoede werd: in blijdschap des harten openden zij hun schatten om Hem te geven goud en wierook en mirre. Ook gij zult het uwe Hem gaarne geven om Hem te huldigen, d. w. z. gij zult van het uwe gaarne besteden zoveel in uw vermogen is tot Zijn eer, zowel ten behoeve van de Dienst des Woords als tot hulp van de arme broeders en zusters! Niet om daarmee iets te verdienen ! Mensen hebben alles bedorven. En zo wordt ook nu nog door velen van zulk geven een verdienstelijk werk gemaakt, waardoor zij voor God aanspraken menen te verkrijgen. — Daarvan kan echter geen sprake zijn bij hem, die als een zondaar bij Jezus de vrede der ziel vindt. Niet om er iets mee te verdienen, maar enkel uit de drang van uw hart. Tot versterking op de weg des geloofs bereidt

de Heere ons op de komende Rustdag Zijn Avondmaal. Daar worden wij door brood en wijn bepaald bij de merktekenen van dezen Koning, n.1. Zijn lijden en sterven !

Daar worden genodigd en verwacht allen, die dezen Koning als hun Koning erkennen, omdat zij het nergens anders dan bij dezen Koning kunnen vinden, daar Hij alleen van de schuld der zonde bevrijdt en uit de macht der zonde verlost.

Onderzoek dan uzelf, o mens !, of het alzo met u staat!

De toegang tot de Tafel des Heeren is gesloten voor allen, die zich om hun zonden niet bekommeren, die de zonde aan de hand houden, die de wereld en haar begeerlijkheid najagen, die in twist en nijdigheid leven en geen moeite doen om uit de weg te ruimen wat in de weg staat. Kortom, voor allen, die geen weet hebben van hun zonden, al willen ze misschien, om maar buiten de hel te blijven, wel een knieval doen voor den Christus ! Bekeert u toch, eer het te laat is!

Brengt dat u in nood, terwijl uw hart u veroordeelt? Wordt u daardoor de moed benomen om tot de Tafel des Heeren te naderen ? O weet dan, dat deze waarschuwing geenszins uitgaat om uw verslagen hart kleinmoedig te maken. Integendeel. Juist zo moogt gij tot die heilige Dis komen, want daar worden gevoed en gelaafd mensenkinderen, die hun ziel bij het leven niet kunnen houden.

Let op de Wijzen uit het Oosten ! Die hebben Zijn ster gezien. En de sprake van die ster gehoorzamend, hebben zij zich opgemaakt naar het Land van den Koning der Joden om Hem te vinden. — Gij hebt duidelijker taal dan de sprake van die ster, immers het Evangelie, dat tot Hem roept wat verloren is. Zo is Zijn gezindheid nog heden, waar Hij als Gastheer optreedt aan de heilige Dis. Daar vindt gij den Heiland van zondaren. Daar spreekt Hij nog heden tot zondaren in de tekenen van brood en wijn : hier is uw Koning, want Mijn ziel heb Ik uitgestort in de dood tot verzoening van uw zonden !

AMEN.



Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1949

Kerkblaadje | 8 Pagina's

De Wijzen uit het Oosten.*

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1949

Kerkblaadje | 8 Pagina's