Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het opschrift boven het middelste kruis.*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het opschrift boven het middelste kruis.*

19 minuten leestijd


Gemeente des Heeren !

Op Goede Vrijdag zal de Tafel des Heeren weer worden toegericht. De nodiging gaat heden uit tot allen, die zich als zondaren voor God kennen. Een wonderlijke zaak, als wij er eens recht inkomen. Zo geheel anders dan in het hart van den mens opkomt. Een mens denkt er immers niet aan, het is zelfs met zijn tiard geheel in strijd, als zondaar tot God te gaan ; hij rekent er altijd op, dat hij iets moet kunnen tonen, waarop God met welgevallen kan neerzien, zal hem bij den Heilige een gunstige ontvangst ten deel vallen.

God de Heere ontvangt juist degenen, die niets van dergelijke aard kunnen tonen ; die de ervaring hebben opgedaan, dat zij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, en die hierover in hun binnenste diepe smart gevoelen. En waarom gevoelen zij hierover diepe smart ? Omdat het hun gaat om overeenstemming met Gods heilige Wet in hart en wandel. Daarom is hun ongelijkvormigheid aan Gods Wet hun zo pijnlijk en ondragelijk. Daarom veroordelen zij zichzelf voor Gods heilig aangezicht.... Is het dan niet een wonder van genade, dat juist zij genodigd worden tot 's Heeren heilige Dis ? Is het niet om op te springen van vreugde ? Zulke mensen worden genodigd tot de Tafel des Heeren en mogen daar Zijn dood verkondigen als de enige grond van hun zaligheid. Alléén zulke mensen worden daar verwacht. Want

Alléén zulke mensen worden daar verwacht. Want de Tafel des Heeren is niet voor degenen, die zich om overeenstemming met Gods Wet niet bekommeren ; die in de ongerechtigheid voortleven alsof alles in orde was, of die de genade Gods in Christus Jezus slechts willen gebruiken om het ontwakend geweten tot zwijgen te bren-gen, teneinde zo de zonde aan de hand te kunnen houden; die volstrekt niet verlangen, uit de zonde uit te komen. Voor hen is de Tafel des Heeren niet bestemd; die worden daarom ook vermaand, van de Tafel des Heeren zich te onthouden, omdat zij onwaardiglijk zouden eten en drinken en aldus niet onderscheiden het lichaam des Heeren.

Wie zal waardiglijk eten en drinken en dus op de rechte wijze het Heilig Avondmaal gebruiken ? Die uit de nood van zijn zonden ziet op Hem, Die gekomen is om Zijn volk zalig te maken van hun zonden.

Opdat wij hiertoe opgeleid worden, willen wij vooraf nog een blik slaan in het voorgelezen gedeelte van de Lijdensgeschiedenis.



„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Zo luidt het opschrift boven het middelste kruis op Golgotha. Tweeërlei sprake gaat van dit opschrift uit: het is 1 diep beschamend, en 11 heerlijk vertroostend.

I

„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Dit opschrift boven het kruis van den Heere Jezus is diep beschamend voor Pilatus, voor de Joden, maar ook voor onszelf.

Het is diep beschamend in de eerste plaats voor Pilatus.

Hij is immers de man, die dit opschrift gesteld heeft. En hij heeft het opzettelijk zo gesteld, want als de Joden wijziging begeren, laat hij het onveranderd met de van onverzettelijkheid getuigende woorden : „Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven", d. w. z. dat blijft zo staan.

Eigenaardig opschrift I Pilatus heeft de gewoonte gevolgd om op een bordje boven het kruis de oorzaak der straf te vermelden, waarom Markus spreekt van „het opschrift Zijner beschuldiging", — het opschrift, dat vermeldt, waarvan Jezus beschuldigd was. Opmerkelijk, dat Pilatus het in die vorm gegoten heeft. De Joden waren immers gekomen met de aanklacht, niet dat Jezus de Koning der Joden was, maar dat Hij Zich uitgaf voor den Koning der Joden. En toch heeft Pilatus niet geschreven : „Jezus de Nazarener, Die de Koning der Joden wilde zijn" of iets dergelijks ; maar kortweg: „de Koning der Joden", zodat het opschrift verklaart, dat Hij de Koning der Joden is. Hoe is Pilatus daartoe gekomen ?

Gemeente! het ligt geheel in de lijn, waarop Pilatus zich gedurende het ganse proces van den Heiland bewogen heeft. Hij heeft geen ogenblik geloofd, dat Jezus als Koning der Joden optrad in de zin, die de Joden hieraan gaven ; hij heeft geen ogenblik geloofd, dat Jezus naar staatkundige macht streefde. Hiertegen getuigde reeds het feit, dat de Joden Hem aan den stadhoucjer overleverden, terwijl zij anders als een heilige vereerden al wie het durfde wagen tegen de Romeinen de oproervaan te verheffen. Hij was in deze overtuiging nog versterkt door het onderhoud, dat hij onder vier ogen met den Heere Jezus had in het rechthuis, waarin Deze Zijn Koningschap kenschetste als „der Waarheid getuigenis geven." Van zulk een Koning was niet het minste gevaar te duchten voor de Staat, noch voor de troon van den Keizer. Wat Pilatus betrof, Jezus kon zo gerust „de Koning der Joden" zijn, mocht zo gerust Israels Messias wezen. Daarom ging hij tot de Joden uit met de ondubbelzinnige verklaring : „Ik vind geen schuld in Hem." Overigens trok Pilatus zich van Christus' Koningschap niets aan, ja ontworstelde zich aan de indruk, die Jezus op hem gemaakt had : hij wilde er niets naders van horen ; met de schampere uitroep : „Wat is waarheid ?" wiegde hij zijn even wakker gemaakt geweten in slaap. Pilatus is bang voor hetgeen hij uit de mond des Heeren gehoord heeft. En zijn vrees neemt toe, als hij het geroep der Joden vernjeemt: „Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt." Het blijkt uit zijn vraag: „Vanwaar zijt Gij ?" Het blijkt ook uit zijn doen, als de Heiland hem niet slechts op deze vraag geen bescheid geeft, maar ook op zijn trotse aanmerking: „Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?" niet anders antwoordt dan : „Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware ; daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde." Immers van dat ogenblik af „zocht Pilatus Hem los te laten." Hij durft den Heere Jezus niet overgeven ter kruisiging. Zijn geweten zegt hem, dat hij Hem loslaten moet, omdat Hij onschuldig is. Ja, een angstig gevoel dringt zich aan hem op, dat die Jezus werkelijk de Koning der Joden wel kon zijn en hij zich dus aan een hoger Macht vergrijpt, zo hij Hem overlevert. Daarom zoekt hij Hem los te laten .... en toch komt het er niet toe. Want de Joden staan op Zijn dood. 50

Ziende wat destadhouder van zins is, schreeuwen zij hem toe: „Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des Keizers vriend niet; een iegelijk, die zichzelf koning maakt, weerspreekt den Keizer". Er wordt in het binnenste van Pilatus een hete strijd gestreden : Jezus óf eigen positie, wat zal hij doen ? wie zal hij er aan wagen: Jezus of zichzelf? Zo zet hij zich op de rechterstoel neer... Jezus moet er dan maar aan ... Doch neen, nog eenmaal zal hij een poging doen ten gunste van Jezus : „Ziet, uw Koning !" Daar komt Jezus uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. .. misschien worden de Joden bewogen. „Neem weg, neem weg! kruis Hem I", zo luidt het bescheid. Nog eens een woord in het midden gebracht: „Zal ik uw Koning kruisigen ?" Maar het baat niet. De woede geeft hun de ontzettende woorden in : „Wij hebben geen koning dan den Keizer!" Pilatus ziet, dat er met de Joden niets te beginnen is, dat hij zelf het kind van de rekening wordt, als hij Jezus loslaat. Hij bezwijkt om eigen positie en leven te redden. Hij geeft Jezus over tot het kruis. Als de Joden zelf geen anderen koning erkennen dan den Keizer, welnu, zullen zij dan getrouwer onderdanen van Tiberius zijn dan hij ? Zal hij dan zo dwaas zijn om zijn leven te wagen ? Weg met den Koning der Joden ! In deze stemming schreef Pilatus het opschrift. Door de loop der zaken zijn de Joden gekomen, waar hij hen anders nooit had kunnen krijgen : tot verwerping van hun eigen Messias. Zij hebben hem in de val gekregen. Maar hij zal hun tonen, dat zij zelf in de val gelopen zijn. Het opschrift zal luiden : „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Het zal aan heel de wereld verkondigen : zo gaat het met den Koning der Joden ; de enige plaats, waar Hij behoort, is het kruis ! Zo heeft Pilatus dat opschrift geplaatst om zich

Zo heeft Pilatus dat opschrift geplaatst om zich op de Joden te wreken. Maar hij heeft niet bedacht, dat dit opschrift een getuige is tegen hemzelf. Het maakt zijn eigen schande bekend, want het zegt duidelijk: Gij hebt een onschuldige opgeofferd. Gij hebt het recht gebogen terwille van uw belang. Gij hebt uw geweten verkracht. Gij hebt den Gezalfde des Heeren aan het vloekhout geklonken. Gij hebt tegen beter weten in Hem verworpen, in Wien ook uw heil was gelegen.

„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Dit opschrift is in de tweede plaats diep beschamend voor de Joden. Dat hebben de Overpriesters der Joden zelf

Dat hebben de Overpriesters der Joden zelf gevoeld. Zij zijn er immers tegen in verzet gekomen. Zij kwamen tot Pilatus met de eis : „Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden". Zij wilden het opschrift gewijzigd zien.

Geen wonder, want het was voor hen vreselijk, wat daar te lezen stond. Dat opschrift stond immers boven het hoofd van een kruiseling. En wel van een kruiseling, die op hun verlangen aan het vloekhout geslagen was. Daar stond toch niets minder te lezen dan dit: zó hebben de Joden hun Koning behandeld, zó heeft Israël met Israels Verwachting gedaan! Zij hebben hun Messias gedood. Zij hebben den beloofden Heiisvorst verworpen. Zij hebben de Hoop der Vaderen van de aarde weggedaan.

Dat was voor hen onverdragelijk. Daartegen kwam al wat in hen was in opstand. Neen, dat konden zij zo niet laten rusten. Zij zouden hun Koning hebben verworpen? „Dat late de Heere verre van mij blijven !", zo klonk het in hun aller hart. Wij hebben gedaan wat wij verplicht waren te doen: die Jezus is de Koning der Joden niet; hij heeft er zich slechts voor uitgegeven ; daarom moest hij aan het kruis. En Pilatus dient dat opschrift te veranderen ; dat is geheel en al fout; hij moet dat herstellen.

Doch Pilatus herstelt het niet. Vastberaden klinkt zijn antwoord : „Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven !" En het blijft staan boven het kruis: „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Of de Overpriesters hoog springen of laag springen, zo blijft het staan. Zo besluit Pilatus, om de Joden te vernederen. Zo luidt echter ook het besluit van Hem, Die in de hemel woont. Want Pilatus heeft de waarheid geschreven; de waarheid, die voor de Joden vernietigend was. Zij hebben inderdaad den Koning der Joden naar het kruis geleid. Het is inderdaad Israels Messias, Die daar hangt aan het hout, Die daar prijsgegeven is aan de vloekdood. Hij is het immers, van Wien de engel Gabriel bij de aankondiging van Zijn geboorte gesproken heeft: „Deze zal groot yijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden ; en God de Heere zal Hem de troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn". Hij is het, Dien het volk om Zijn tekenen en wonderen Koning heeft willen maken ; Die door de macht van Zijn ontferming aan de harten van vele ellendigen als de Gezalfde des Heeren openbaar is geworden; Die nog vóór slechts enkele dagen door de menigte in triomf Jerusalem binnengeleid is onder het geroep: „Hosannah den Zone Davids ! Gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heeren ! Hosannah in de hoogste hemelen!" — Hij, en geen ander, hangt nu aan het kruis. Daar hebben Overpriesters en volksmenigte Hem gebracht. Op hun eis is het geschied, na langdurige weifeling en herhaald verzet van den heidensen landvoogd.

In hun verblinding hebben zij het gedaan. Zij hebben geweigerd, Hem als den Koning der Joden te erkennen, omdat Hij niet aan hun verwachting beantwoordde, omdat Hij al hun gerechtigheid overhoop wierp, omdat Hij hun hun zonde en ellende ontdekte, omdat Hij de ingang in het Koninkrijk Gods afhankelijk stelde van het geloof in Hem, d. i. van volkomen overgave aan Hem. Dat was teveel voor hen, die zich beroemden Abrahams zaad te zijn en daarom zich hielden voor kinderen des Koninkrijks. Zij wilden geen verlorenen zijn, geen zondaren voor God. Daarom ergerden zij zich aan Hem, Die tollenaren en zondaren ontving, omdat Hij gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Daarom werden zij met vijandschap jegens Hem vervuld ; met een vijandschap, die uitliep op het bejagen van Zijn dood. Nu zij hun doel hebben bereikt, hangt de Koning der Joden, hangt Israels Messias aan het kruis. Dat is het deel, door Israël bereid aan den Koning, Dien God aan Israël in Zijn genade gaf, op Wien de eeuwen hebben gehoopt. Straks zal het hun voorgehouden worden, als op het Pinksterfeest, waar zij van nieuwe tekenen en wonderen omringd zijn. Petrus hun toeroept: „Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israels, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt". En Gode zij dank, dan zullen velen verslagen worden in het hart en in ware verbrijzeling des geestes uitroepen : „Wat zullen wij doen, mannen broeders ?"

Diep beschamend is het opschrift boven Jezus' kruis voor Pilatus en voor de Joden ; maar niet minder diep beschamend is het voor ons.

Door de goddeloosheid van Pilatus en de goddeloosheid van het Joodse volk en zijn leidslieden is Jezus naar het kruis geleid, heeft Hij als een vloek gehangen aan het hout der schande. Maar ook wijzelf hebben alle reden om op onze borst te slaan, want het is toch tenslotte om onze zonden en ongerechtigheden, dat Hij aan het kruis gehecht en gedood is. Door de goddeloosheid van Pilatus en van de Joden heen is de Raad van den hogen God volvoerd: de Koning der Joden moest aan het kruis, zou er leven en zaligheid zijn voor Jood en Heiden beide.

„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Dit opschrift boven het kruis verkondigt, dat de Koning der Joden een vloek geworden is. En wie herinnert zich daar niet de bekende woorden uit de Brief aan de Galaten : „Christus heeft ons verlost van de vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons" ?

Een vloek, waarom ?

Roept nog eens een bekend woord in uw gedachten terug, mijn broeders en zusters; het woord, waarmee Johannes de Doper eenmaal een paar van zijn discipelen op Jezus wees: „Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt". Hij droeg de zonde der wereld. Al wat maar zonde heet rustte op Hem. Heel de last van aangeboren en van werkelijke zonden. De ganse wereld lag onder de vloek; het ganse

De ganse wereld lag onder de vloek; het ganse menselijk geslacht, van Adam af tot en met den laatsten nakomeling van Adam, die het levenslicht nog zal aanschouwen, lag onder de vloek vanwege de zonde, in wier slavernij allen zuchtten. Zo heeft Ocfd het menselijk geslacht gezien vóór de grondlegging der wereld. En Hij heeft gedachten des vredes gehad. Hij heeft Zijn Zoon gezalfd tot Koning om uit dat menselijk geslacht een volk te verlossen voor Zijn Naam ; een Koning, Dien Hij in de volheid des tijds uit Israël tevoorschijn deed komen. Op Hem heeft Hij de zonde der wereld gelegd. Daarom heeft ook de vloek der wereld op Zijn hoofd gerust. Daarom is Hij aan het kruis geklonken, Hij, Die geen zonde gekend heeft.

Daarom is het opschrift boven het kruis zo diep beschamend voor ieder onzer. Het zijn onze zonden, die den Koning der Joden aan het kruis brachten. Hadden wij niet gezondigd, dan zou Hij nooit aan 't kruis zijn gehecht.

Ieder kere hiermee tot zichzelf in !

O wij lopen zo gemakkelijk over de zonden heen. Wij zijn onze overtredingen van Gods heilige Wet zo spoedig vergelen. Waarom toch ? Omdat het oordeel niet aanstonds over ons losbreekt. Doch om welke reden breekt het niet ogenblikkelijk los ? Omdat het oordeel Jezus den Nazarener getroffen heeft en God daarom met lankmoedigheid jegens ons is bezield. Aanschouw den Koning der Joden aan het kruis,

Aanschouw den Koning der Joden aan het kruis, o mensenkind ! en gij ziet, hoe schrikkelijk uw zonde is. Zulk een oordeel hebben uw zonden nodig gemaakt. Elke zonde, die gij bedreven hebt. Ja, reeds de zondige toestand, waarin gij verkeerdet, vóórdat van bedrijven van zonde sprake kon zijn. Daarvoor moest de Koning der Joden Zijn schuldeloos leven laten. Daarvoor moest Hij de vloekdood ondergaan. A! dat lijden hebben wij Hem berokkend. Het zijn uw zonden en mijn zonden, waarvoor Hij aan het kruis geklonken werd, die Hem de dood hebben aangedaan. Gemeente! als wij zo het opschrift lezen, dat

Gemeente! als wij zo het opschrift lezen, dat daar staat boven het kruis, dan zinkt ons de grond onder de voeten weg, dan weten wij ons niet te bergen van schaamte.

II

Is dat bij u het geval, veroordeelt gij uzelf bij Jezus' kruis, — hoort dan, hoe datzelfde opschrift spreekt van heerlijke vertroosting. „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden".

„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden". Let eens op de naam, waarmee dit opschrift

Let eens op de naam, waarmee dit opschrift aanvangt: Jezus. Dat is een naam,jdie heil predikt: „Zaligmaker" is immers de betekenis er van. De engel des Heeren, die aan Jozef verscheen in de droom, toen deze van zins was, Maria hei'melijk te verlaten, heeft hef met duidelijke woorden gezegd : „Gij zult Zijn Naam heten : Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden".

Daar hebt gij het goddelijk geheim van „den Koning der Joden aan het kruis". Daar is Hij bezig met de arbeid Zijner ziel; met de arbeid, waarmee Hij zondaren uit de macht van zonde, duivel en dood bevrijdt. Daar geeft Hij Zijn ziel tot een losprijs voor velen.

Wel wordt deswege van allerlei kant Zijn Koning- 52schap in twijfel getrokken, ja gruwelijk bespot, — maar Hij verdraagt dat alles geduldig ; Hij komt, hoe ook getart, niet af van het kruis ; Hij gaat voort met de arbeid Zijner ziel. Straks klinkt van Zijn lippen dat korte, maar ontzaglijke woord : „Het is volbracht", waarmee Hij duivel, hel en dood de nederlaag verkondigt en Zijn overwinning uitroept. Al geeft Hij daarna ook de geest, zodat Hij naar het zichtbare het onderspit delft en de hel schijnt te triomferen, — de derde morgen toont de waarheid van Zijn woord onweersprekelijk aan : het graf is dan ledig, Hij is opgestaan uit de doden. Hij leeft Gode om niet meer te sterven. Straks vaart Hij ten hemel, bestijgt Zijn Troon, en deelt op het Pinksterfeest Zijn koninklijke gaven uit, die arme zondaren de mond ontsluiten tot 's Heeren lof. Dan wordt het aan datzelfde Jerusalem, dat Hem nu aan het kruis bracht, duidelijk, dat Hij in waarheid de Koning der Joden is. Die Zijn volk zalig maakt van hun zonden; want dan staat daar een schare van verlosten, die de grote werken Gods vertelt. „Jezus de Nazarener, de Koning der Joden" — van hoe schrikkelijke dingen dit opschrift, boven een kruis geplaatst, ook spreekt, — het getuigt aan de andere kant o zo heerlijke dingen. Want tussen de zichtbare letters staan andere, die verkondigen : hier wordt de grond gelegd voor het Koninkrijk Gods, het Koninkrijk van genade en vergeving van zonden. Ja, er is nog meer dan dat. Als den waren Koning

Ja, er is nog meer dan dat. Als den waren Koning der Joden betoont Jezus Zich niet alleen in het volvoeren van de arbeid Zijner ziel, maar Hij oefent ook Zijn koninklijke macht reeds uit, door de vrucht, die Hij alzo tevoorschijn brengt, reeds te schenken aan een ellendig mensenkind, dat uit zijn zonde en ellende tot Hem schreit. Want aan een moordenaar, die Hem aanroept: „Heere ! gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn !" geeft Hij de verzekering: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u : heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn". Zo beschikt Hij aan Zijn kruis over de hemel en schenkt deze aan een verloren zondaar.

Dat is de troost, die van het kruis afdaalt: daar hangt een Koning, Die Zijn leven ten offer brengt om zondaren het leven te geven. Het zijn onze zonden, die Hem daar hebben gebracht, maar het is onze verlossing, die daar is gewrocht.

En wien deze verlossing ten goede komt, zien we zonneklaar aan den moordenaar, die Zijn genade verkreeg.

Deze verlossing worden allen deelachtig, die hun zonde en hun verlorenheid bekennen, die hun doodvonnis met eigen hand ondertekenen. Zijt dan getroost, gij allen, die met uw zonde en ellende tot Jezus van Nazareth de toevlucht genomen hebt. Hij heeft de scepter van Zijn genade ook over u uitgestrekt. Hij is uw Koning, Die Zelf uw zonden gedragen en uitgedelgd. Die uw vloek weggenomen en eeuwige zegen u verworven heeft.

Neen, gij zijt geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd, als gij op Hem ai uw hoop gevestigd hebt. Gij ziet Hem wel niet, maar uw heil is er niet minder zeker om. Die eenmaal aan het kruis hing, zit nu op de Troon. En Hij zit daar als Degene, Die voor u Zijn leven gegeven heeft. Daarvan wil Hij u op de aanstaande Goede Vrijdag verzekering doen aan Zijn heilige Dis. Daar wordt u toegereikt het brood, dat u zegt: „Mijn lichaam is voor u verbroken !" ; daar ontvangt gij de beker, die u predikt: „Mijn bloed is voor u vergoten!" Daar wordt u door Hem de zekerheid geschonken : „Wat Ik door Mijn lijden en sterven, door Mijn kruis, verworven heb, dat is niet alleen voor anderen, maar ook voor ü !" — Komt dan en geniet wat uw Koning u schenkt. AMEN.



Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1949

Kerkblaadje | 8 Pagina's

Het opschrift boven het middelste kruis.*

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1949

Kerkblaadje | 8 Pagina's