Onze Vader, Die in de hemelen zijt
Text: Matth. 6 : 9a :„Gij dan bidt aldus: Onze Vader, Die in de hemelen zijt..."Toelictiting: Heid. Cat. Zondag 46, Vr. en Antw. 120, 121.
111 (Slot).
Nu wij enig denkbeeld gekregen hebben van de heerlijkheid der aanspraak, die de Heere Jezus ons op de lippen legt: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt", zowel door haar inhoud als door haar strekking, komen wij als vanzelf voor de vraag te staan: welke plaats neemt deze aanspraak in uw leven in ? Is zij voor u dode letter of levende waarheid ?
Dode letter. — Ach, voor hoevelen is zij dat. Hoevelen gaan er door het leven, zonder ooit zó voor God te treden als de Heere Jezus het ons in Zijn genade beveelt!
ik denk in de eerste plaats aan zovelen, die nooit bidden, die met hun noden nimmer tot God gaan. Wat laten deze mensen een grote schat ongebruikt liggen 1
Maar ik denk ook aan zovelen, die wel bidden, maar heel andere gedachten aangaande God koesteren dan de Heere Jezus in die heerlijke aanhef van het „Onze Vader" heeft blootgelegd. Die God niet anders kennen dan de heidenen hun z.g.n. goden: alsof God of door onze woorden óf door onze daden vermurwd moest worden. Ook zij laten een grote schat ongebruikt liggen en hebben hieraan een somber bestaan te danken.
En wat het ^ergste is: er zijn mensen, die uit ogenschijnlijk vrome overleggingen van die heerlijke aanhef verre blijven, die't ongeoorloofd achten God als Vader aan te spreken en dus tot Hem als Vader te naderen; die 't daarom zelf niet doen en 't anderen verhinderen te doen.
Zij willen eerst één voorwaarde vervuld hebben, n.1. deze, dat zij de zekerheid hebben bekeerde mensen te zijn. Dat schijnt louter ernst te wezen en daarom van bizondere vroomheid te getuigen, 't Is echter één van de middelen, waarmee de duivel mensenkinderen van hun waarachtig heil afhoudt. Heeft de Heere Jezus Zelf ooit zulk een voorwaarde gesteld ? Wie het gebed des Heeren in het verband leest, weet beter! Het behoort mede tot de Bergrede, die de Heere Jezus in de heerlijkheid van Zijn Middelaarsambt gehouden heeft voor „de scharen", zoals Mattheüs 5 ons leert; opdat heilbegerigen zouden aangrijpen wat Gods genade hun bood. En is het niet van betekenis, dat de Heere Jezus in de gelijkenis van den verloren zoon op zo ontroerende wijze het vaderhart Gods voor tollenaren en zondaren ontsluit? Of wisten deze mensen misschien iets van bekeerd-zijn af ? Zouden zij niet veeleer geroepen hebben : „O God ! bekeer ons tot U" ? Heeft de Heere Jezus niet juist door deze gelijkenis hun ziel getroost met de in een levend tafereel geschilderde belofte, dat hun arme ziel bij God verzadiging zou vinden, omdat Hij met vaderlijk erbarmen bezield is jegens dengene, die met belijdenis van zonde en schuld tot Hem komt ? Laat u dan nooit door zulke overleggingen — hoe vroom zij ook schijnen — in de war brengen, maar laat u leiden door Hem, Die alleen het hart des Vaders kent en Die bij deze kennis zó spreekt: „Gij dan bidt aldus : Onze Vader !"
Doch met het enkel uitspreken van die heerlijke vadernaam zijn wij er ook nog niet. Daarbij kan hetgeen de Heere Jezus ons gaf toch nog wel dood kapitaal zijn. Wij behoeven waarlijk niet bij de paternosters in de Roomse kerk te blijven staan, want hoeveel machinaals is er dikwijls ook bij onszelf! Hoe vaak hebben wij zelf die heerlijke aanspraak uit het Onze Vader geuit, zonder dat iets in onze ziel aan die klanken beantwoordde!
Hierop toch komt het aan, dat hetgeen de Heere Jezus met die aanspraak wilde wekken, ook bij ons leeft! En als wij daaraan denken, dan hebben wij geen roem.
Leeft wat onze Catechismus de grond van ons gebed noemt altijd bij ons, als wij bidden ? Ik bedoel: die kinderlijke vrees en dat toevoorzicht tot God ; dat gevoel van betrekking en dat vertrouwend ons overgeven in het besef, dat bij God de wil en de genegenheid zijn om ons te helpen ? — Helaas, dat wij deze vraag niet bevestigend kunnen beantwoorden! Juist dat vertrouwen ontbreekt ons zo menigmaal. Wij zijn vaak vol twijfel. Ja nog erger: wij denken vaak genoeg, dat God ons toch niet wil helpen. De ervaring schijnt dat te bevestigen, omdat er zoveel onverhoorde gebeden zijn, omdat God Zelf reeds zo menigmaal onze beden afsloeg. Vragen wij: waarom, dan kunnen wij in Q9 van de 100 gevallen gerust antwoorden: omdat wij niet met een recht geloof gebeden hebben, d. w. z. niet zó, dat wij ons met lot en leven in Zijn hand stelden ! — Zie, dat alles is met de bedoeling van onzen Heere Jezus vierkant in strijd. — En nu hebben wij nog niet eens gesproken van het ontbreken van dat vrijmoedig toegaan tot God als tot onzen Vader, wanneer het besef van zonde en schuld ons drukt! Ach, hoe donker ziet het er dan in onze ziel uit!
En dan, houden wij wel altijd goed voor ogen, wat er opgesloten ligt in de toevoeging: „Die in de hemelen zijt" ? Bedenken wij wel steeds, Wien wij vóór hebben, n.1. de allerhoogste Majesteit ? Ach, Gemeente ! hier moeten wij wel beschaamd staan. Reeds de kinderen, die zo vaak zonder enige eerbied hun gebeden afratelen ! Maar nog meer de volwassenen. Hoe vaak gedenken wij aards van onzen groten God ! Hoe vaak behandelen wij Hem, alsof Hij een mens was! B.v. wanneer wij Hem van willekeur verdenken, wanneer wij met onze „waaroms" en „waartoe's" aankomen. Hoe vaak zijn wij bezig, den hogen God te bedillen ! — Hoe menigmaal is, bewust of onbewust, het doel van ons bidden, Gods wegen gericht te krijgen naar onze wensen en begeerten ! — Hoe menigmaal roepen wij Hem aan, terwijl ons hart verre van Hem is en aan de ongerechtigheid vasthoudt, alsof wij Hem wel een rad voor de ogen konden draaien ! En wat ziet het er vaak jammerlijk uit met betrekking tot dat: „van Zijn almacht alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten". Ach, hoe dikwijls zitten en lopen wij, alsof de nood van het tijdelijk of geestelijk leven zo groot was, dat er met geen mogelijkheid in voorzien kan worden — en vergeten, dat de Heere alle* in Zijn hand heeft, spreekt en het is er, gebiedt en het staat er! Dan staren wij ons blind op ons gemis en ons gebrek en vergeten, dat wij daarboven een God hebben. Die boven alles staat — een Vader, Wien geen vermogen ontbreekt!
Wie moet hier niet beschaamd staan ? En dat, terwijl de Heere Jezus ons toch die heerlijke 106 aanspraak schonk: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt!"?
Gemeente! hier komt voor de zoveelste maal aan het licht, dat wij mensen zijn en niets meer; dat wij de dingen niet in eigen hand hebben, het niet grijpen kunnen. Doch laat ons niet bij de pakken gaan neerzitten !
Doch laat ons niet bij de pakken gaan neerzitten ! Daartoe heeft de Heere Jezus ons niet geleerd, hoe wij God mogen aanspreken. Maar juist, opdat wij er genot van hebben Wij hebben daar straks uit de Brief aan de Romeinen gehoord, dat het de Geest Gods is, Die leert roepen: „Abba, Vader!" Ook in deze onze nood mogen wij ons tot de Troon der genade wenden, opdat wij voor onszelf mogen verstaan wat er voor zondaren opgesloten ligt in die heerlijke aanspraak : „Onze Vader, Die in de hemelen zijt", en zo in waarheid tot God als tot onzen Vader naderen.
Die Geest is, als ik het zo eens zeggen mag, recht op dreef bij arme mensenkinderen. Het is Zijn grootst genoegen, Christus bij zulken te verheerlijken. En Hij doet het zó, dat hij hen, die van verre staan, influistert: „Zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden" (Joh. 1 : 12). En dat vervult onze ziel met onbeschrijfelijke blijdschap. Dan spreken wij het uit, tegen al het zichtbare in, ja al wil alles ons de mond snoeren : „Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven, hoe zal Hij ons ook mei Hem niet alle dingen schenken ?" (Rom. 8 : 32). Dan is 't ons onmogelijk, aards van Hem te gedenken, maar zijn wij in alles met eerbied voor Hem vervuld en laten ons door Zijn hand leiden, waar Hij ons ook voert, vasthoudende: met U kom ik door alles heen, mij zal niets ontbreken, want Gij, o mijn hemelse Vader! weet al wat ik behoef, en dat is voldoende.
AMEN.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950
Kerkblaadje | 8 Pagina's