De �Pilgrim-Fathers�
In twee achtereenvolgende artikelen wordt de aandacht van de lezers van ons blad gevraagd voor een bladzijde uit de Algemeene Kerkgeschiedenis, die tegelijkertijd een bladzijde is uit onze Vaderlandsche Kerkgeschiedenis, namelijk voor de „Pelgrim-Vaders".
Die „Pelgrim-Vaders" hebben zichzelf zoo niet genoemd en hebben ook zeker niet gedacht, dat hun personen en hun werk zoo wereldberoemd zouden worden. Één ding wisten ze wel heel goed bij eigen bittere levenservaring, n.1. dat zij gasten en vreemdelingen hier op aarde waren en pelgrims naar het hemelsche Vaderland. Het waren Engelsche Puriteinen, die onder de regeering en vervolging van koning Jacobus I hun aardsch vaderland zijn ontvlucht, allereerst naar het vrije en gastvrije Nederland. In de Engelsche Staatskerk konden zij het niet houden. Die Staatskerk was sinds de dagen van Hendrik VllI en Cranmer, met een korte Roomsche onderbreking, Protestantsch en, wat de officieële leer betreft, beslist Gereformeerd. Naar den vorm echter, naar de uiterlijke plechtigheden en naar de kerkregeering, was zij Roomsch gebleven. Dat kon te eer, daar deze Reformatie der kerk veel meer van hoogerhand opgelegd, dan uit innerlijken levensdrang der gemeente geboren was. Juist andersom als in ons Vaderland, waar, tegen alle vervolging en verdrukking in, van onderen op de Kerkhervorming is doorgebroken en heeft gezegevierd. Doch ook in Engeland leefden er duizenden, wien de Staatskerk met haar Roomschen zuurdeesem een oiischriftuurlijke en knellende band was. Zij wilden de kerk niet verlaten, maar zuiveren, en kregen daardoor den naam van „Puriteinen", kerk-zuiveraars. Ook werden ze naar Robert Browne, die als prediker te Cambridge ongeveer in 1580 met de Staatskerk in conflict kwam, wel Brownisten (in ons land Bruinisten) genoemd. Zelf wezen ze echter dezen naam af, niet alleen omdat Browne later tot de Episcopaalsche kerk wederkeerde, maar ook omdat zij niet anders wilden zijn en heeten dan Christenen, en wilden gelooven en leven alleen naar het Woord van God. Vooral in het Oosten van Engeland, waarschijnlijk mede onder den invloed van de vele uitgewekenen uit de Nederlanden, waren zij talrijk, en vormden zij hier en daar kleine afgescheidene gemeenten, waarin zij buiten de Episcopaalsche kerk vergaderden en God dienden naar Zijn Woord. Dat kon echter de Staatskerk en inzonderheid haar aardsch hoofd, de koning, niet dulden. Na een door hem georganiseerd theologisch twistgesprek verklaarde Jacobus 1 de Puriteinen van dwaling overtuigd, en een woedende vervolging, waarbij goed en leven bedreigd werden, brak over de kleine weerlooze gemeenten onder het kruis los. Deze vervolging dreef verschillende groepen naar Nederland, vooral naar Amsterdam, o.a. de „Pilgrim-Fathers". Het was de kleine gemeente te Scrooby, onder
Het was de kleine gemeente te Scrooby, onder leidingvan mannen als John Robinson en William Brewster en vergaderende in het oude „Manorhouse", die na allerlei vervolging en kwelling ten slotte het moeilijke besluit nam om vaderland en familie, huis en goed te verlaten en naar Nederland te vluchten, waar reeds zoo velen in veiligheid Vi/aren. Verscheidene pogingen mislukten, door de waakzaamheid der regeering of ook wel door verraad. En toen het eindelijk gelukte, door hoe grooten angst en nood ging het ook toen nog heen. De mannen, het eerst in het Hollandsch schip opgenomen, moesten het met hun oogen aanschouwen, hoe hun vrouwen en kinderen werden gevangen genomen, terwijl de schipper net anker lichtte en, op zelfbehoud bedacht, het ruime sop koos. De Heere God echter verhoorde het geroep Zijner ellendigen, de Engelsche regeering liet de gevangenen gaan, en na verloop van tijd werden ze te Amsterdam met de hunnen hereenigd.
Te Amsterdam hebben de Pelgrims echter niet lang gewoond. De oneenigheidin den boezem der reeds vroeger naar Amsterdam uitgeweken Puriteinen was een van de oorzaken, die den godvreezenden en vreedzamen Robinson naar een betere schuilplaats voor zijn hem van den grooten Herder der schapen toebetrouwde kleine kudde deden omzien. Zijn oog werd op het welvarende en geleerde Leiden gevestigd, en op zijn aanvrage werd hem en den zijnen door de Overheid der stad gaarne „vrije en lybre incompst" vergund „omme binnen dezer stede te mogen comen ende haer woonplaats te nemen, mits hen eerlicken gedragende ende sich onderwerpende aan alle keuren ende ordonnantien alhier". De Engelsche gezant mocht al protesteeren in naam zijns konings, hij werd met echt Hollandsche leukheid, zooals Dr Plooy het uitdrukt, met een kluitje in het riet gestuurd, de ballingen werden met open armen ontvangen, en enkele gestudeerden onder hen, zooals Robinson, ingeschreven bij de Leidsche Universiteit.
In Leiden bleef de vluchtelingen-gemeente van I60Q tot 1Q20, stil en in de vreeze Gods haar weg gaande, zoodat later de Overheid kon getuigen, dat zij nooit tegen een dezer vreemdelingen had behoeven op te treden met haar sterken arm. Weelde en overvloed heeft zij niet gekend. Het waren meest landarbeiders, die thans met allerlei hun ongewoon werk het dagelijksch brood moesten verwerven, de kinderen vaak reeds op veel te jeugdigen leeftijd. Velen vervielen zelfs tot armoede. Maar één ding hadden zij, dat ze tegen geen schatten wilden inruilen, zij mochten ongestoord Gods Woord hooren en naar dat Woord leven. John Robinson was daarbij hun trouwe leidsman, hun herder en leeraar. Nog wordt in Leiden de plaats getoond, waar Robinson woonde, leerde en stierf, in de Kloksteeg, waar thans het Jan Pesijnshof gevonden wordt, en een eenvoudige steen inden buitenmuur u meldt: „Op deze plaats leefde, leerde en stierf John Robinson 1611 — 1625'. Tegenover deze plaats is in het jaar 18Q1 door de „Congregational Churches" (dat zijn die kerken, die iedere plaatselijke gemeente beschouwen als een geheel onafhankelijke openbaring van de Kerk van Christus, aan geen besluiten of bevelen van andere gemeenten of vergaderingen gebonden) van de Vereenigde Staten van Amerika een groote bronzen gedenkplaat aangebracht ter herinnering aan Robinson, het schip „The Mayflower" en de daarop volbrachte Pelgrimsreize naar Amerika, waar door de Pelgrim-Vaders de grondslagen werden gelegd van de tegenwoordige Vereenigde Staten.
Robinson zelf heeft de groote reis over den oceaan niet mogen en willen medemaken, hoe gaarne hij gewild had. Hij gevoelde zich geroepen als herder te blijven bij de ouden en zwakkeren, het meerendeel der gemeente, dat de reis over de groote wateren naar de onzekere toekomstige woonplaats niet kon aanvaarden. Hij heeft in trouwe bediening van zijn ambt de pelgrimstocht hier in ons Vaderland, in Leiden, voortgezet, tot de Heere hem opriep in het jaar 1625 en hem het Vaderland daarboven met zijn eeuwige ruste deed beërven. In de Pieterskerk ligt hij begraven. Niemand weet de plaats van zijn graf. Maar, Zooals op de bronzen gedenkplaat daarbuiten staat: „In memoria aeterna erit Justus" („de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn").
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1951
Kerkblaadje | 8 Pagina's