Luther over: De Brief van Jacobus en de Openbaring van Johannes
Een belangstellend lezer van ons blad hoorde een „rechts"-vrijzinnig predikant, onder wiens gehoor hij zich onlangs bevond, zeggen, dat Luther de brief van Jacobus „een strooien brief" genoemd heeft en van de Openbaring van Johannes niets moest hebben. Nu vraagt hij, of van redactiewege hierover iets in ons blad geschreven zou kunnen worden. Antwoord : In 1520 heeft Luther de echtheid en
Antwoord : In 1520 heeft Luther de echtheid en de apostolische geest van de brief van Jacobus in twijfel getrokken. Hij doet dit in een eigenaardig verband. In zijn geschrift „De captivitate Bahyloiiica Ecclesiae" („Over de Babylonische ballingschap der Kerk") toetst hij de zeven sacramenten van de Roomse kerk aan de Heilige Schrift. In dit verband spreekt hij ook over het laatste oliesel der stervenden, waarvoor de Roomse kerk zich beroept op Jacobus 5 : 14 en 15: „Is iemand krank onder u, dat hij tot zich roepe de ouderlingen (Rome leest hier: de priesters) der gemeente, en • dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in de Naam des Heeren ; en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden". Volgens Luther kan deze Schriftplaats niet in aanmerking komen, want — zo zegt hij — het is de vraag, of deze brief echt is, daar hij weinig apostolische geest ademt, maar — zo voegt hij er aan toe — gesteld al dat deze brief werkelijk van den apostel Jacobus was, dan zou deze toch geen recht hebben gehad, een Sacrament in te stellen. Dat recht komt slechts aan Jezus Christus Zelf toe.*)
Wij mogen intussen niet uit hef oog verliezen, dat Luther nog in hetzelfde jaar de brief van Jacobus herhaaldelijk met instemming aanhaalt om er zijn eigen gevoelen mee te staven. Hij gaat dus niet consequent door op zijn hierboven omschreven mening aangaande deze brief. Luther is nu eenmaal niet de man van logische consequenties.
Ook in later jaren heeft hij zich in gelijke geest over de brief van Jacobus uitgelaten. In de voorrede, die hij in 1522 aan zijn vertaling van deze brief laat voorafgaan, beweert hij, dat deze brief niet door een apostel geschreven Ac/z zijn. Vooreerst, omdat hierin in strijd met Paulus de gerechtigheid uit werken wordt geleerd, en vervolgens, omdat hierin niet gesproken wordt over het lijden en sterven en over de opstanding van Christus, zoals we toch van een apostel zouden mogen verwachten. Toch wil Luther deze brief niet geheel en al verwerpen, omdat er zoveel goede uitspraken in voorkomen, maar hij kan hem onmogelijk voor apostolisch houden en een plaats toekenneh onder de voornaamste boeken van het Nieuwe Testament.
De uitdrukking „een strooien brief", waarmee Luther de brief van Jacobus heeft gequalificeerd en waarop bovengenoemde predikant doelde, komt voor in een aanhangsel van de voorrede op hef Nieuwe Testament uit 1522. Dit aanhangsel draagt het opschrift: Welke de echte en edelste boeken van het Nieuwe Testament zijn. Hierin zegt Luther, dat deze brief in vergelijking met de brieven van Paulus en met het Evangelie van Johannes „ein recht slrohern Epistel" („een echt strooien brief") is.
Wij dienen hierbij echter op twee dingen te letten. Ten eerste hierop, dat Luther de brief van Jacobus „een echt strooien brief" heeft genoemd in vergelijking met de brieven van Paulus en met het Evangelie van Johannes, die hij als de edelste boeken van het Nieuwe Testament hoog waardeerde. Ten tweede hierop, dat deze woorden bij de latere drukken van de voorrede op het Nieuwe Testament tesamen met het gehele aanhangsel door Luther zijn weggelaten
Ook in deze periode haalt Luther herhaaldelijk de brief van Jacobus zonder enige kritiek evenals andere boeken van de Heilige Schrift aan als Woord Gods. In de praktijk blijkt hij dus zijn oordeel over deze brief niet overal en altijd te hebben gehandhaafd. Zijn aanvankelijke tegenzin tegen deze brief is vooral te verklaren uit hetgeen Jacobus schrijft over de rechtvaardiging uit de werken, en niet alleen uit het geloof (Jac. 2 : 24). Dat kon hij niet in overeenstemming brengen met de leer van Paulus over de rechtvaardiging door het geloof (Rom. 3 : 28). Naar mijn mening heeft hij hierbij teveel uit het oog verloren, dat Jacobus niet leert, dat vvij door 'de werken gerechtvaardigd worden, maar uit de werken. Dat wil zeggen : uit onze werken moet blijken, of wij door het ge!o')*J?zi;N Christus zijn ingelijfd.
Nu nog iets over de opmerking van bovengenoemden predikant, dat Luther van de Openbaring van Johannes niets moest hebben. Inderdaad laat hij zich in 1522 over dit bijbelboek zeer ongunstig uit. Er zijn in dit boek verschillende dingen, die hem tegenstaan. Vooreerst, dat het in tegensleliing met Jezus en de apostelen zoveel in gezichten spreekt. Vervolgens, dat de schrijver in hoofdsiuk 22 : 18 en 19 zo nadrukkelijk zijn eigen boek aanbeveelt en aan het toedoen tot- of het afdoen van de woorden van dit boek het eeuwig wee verbindt.
in later jaren haalt Luther de Openbaring met méér waardering aan. In 1545 blijkt hij met zijn ongunstig oordeel van 1522 te hebben gebroken en geeft hij een uitleg van de gezichten. En al trekt hij persoonlijk in twijfel, dat de apostel Johannes de schrijver van dit boek is, toch wil hij anderen hierin vrijlaten.
Hiermee hoop ik de bewering van den predikant, dien mijn vraagstelier gehoord heeft, tot de juiste proporties te hebben teruggebracht. Wil hij er nog méér van weten, dan verwijs ik hem naar het proefschrift van den vroegeren hoofdredacteur van ons blad, nu wijlen Dr J. C. S. Locher, „De leer van Luther over Gods Woord", Amsterdam, 1Q03, waaraan ik verschillende gegevens voor dit artikel ontleende. D. VAN HEYST.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 oktober 1952
Kerkblaadje | 8 Pagina's